Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 40.
Vrijdag 4 October 1929.
43e Jaargang.
Wanneer de Bijbel ons teekent het
beeld van de groote geloofshelden, is
er eigenlijk altijd maar één ding, dat
hij in die menschen belangrijk vindt,
n.l. hun geloof. Inhoever zij verder
een meer of minder hooge trap van
zedelijke volmaaktheid had
den bereikt, in hoever ze verder meer
of minder vrome menschen wa
ren, het schijnt de Schrift betrekkelijk
(let welbetrekkelijk) minder te inte
resseeren, zooals trouwens in het alge
meen de mensch er nu niet zoo zeer
in het centrum staat. Maar wat er aan
hen alleen belang heeft, wat ze alleen
de moeite van het vermelden waard
maakt, dat is dat geloof. Dat is het
licht, waarin zij in den Bijbel voor ons
komen te staan. Dit is de glans, die
er heel hun beeld overstraalt.
Maar wat dat geloof bij hen was en
welke plaats dat in hun leven innam,
wat dat van hen vroeg en wat dat hun
gaf, dat wordt de Schrift dan ook niet
moe ons telkens weer opnieuw te be
lichten. Zij staan daar voor ons die
mannen Gods, ja, voor alles als geloo-
vigen. Maar als geloovigen vinden wij
er hun beeld dan ook ten voeten uit
geteekend.
Inzonderheid heeft ze daarbij groote
waarde aan de geschiedenis van den
Vader der geloovigen, Abraham. Niet
waar, een hoogst merkwaardige ge
schiedenis Benijdenswaardig schijnt,
als wij op haar afgaan, het lot van den
geloovige in deze wereld nu niet be
paald. Door Gods roeping wordt hij
pelgrim. Wat hem lief en dierbaar is,
waarin hij zich thuis voelt, moet hij
alles achter laten. Hij moet elke brug
achter zich afbreken. En wat krijgt
hij voor dat alles, dat hij prijs moet
geven, in de plaats Menschelijkerwijze
gezien niets, waaraan hij houvast heeft.
Hij weet niet, waar hij komen zal. God
toont hem het doel niet. Hij moet
eenvoudig zonder eenige reserve zich
aan Gods leiding toevertrouwen.
En als hij dan in het land der be
lofte aankomt, wat vindt hij er dan
Eenzaamheid, een leven onder vreem
den, een pelgrimsbestaan. Dat is de
Vader der geloovigen. Voor altijd
staat zijn gestalte daar in de geschie
denis om het ons maar goed te her
inneren, dat geloof wil zeggen in het
donker gaan en niets zien.
Maar dan is er één ding, dat alles
vergoedt. Dan komt God tot hem en
geeft hem Zijn belofte. Een schoone
belofte In U, zoo heet het, zullen alle
geslachten der aarde gezegend worden.
De dag van Christus rijst voor Zijn
geest op als een vér, geweldig vizioen.
En door hem en door zijn geslacht zal
die dag komen.
Maar laat zich dat gelooven Aan
vankelijk nog wel, al zijn Abraham en
Sara wel reeds niet zoo jong meer.
Maar dan begint de beproeving van
zijn geloof. Jaar na jaar gaan voorbij,
zonder dat van de vervulling van Gods
belofte zelfs ook maar het meest be
scheiden begin valt te bespeuren.
En dan komt God nogeens en her
haalt nog een keer zijn toezegging.
Hij wijst hem op de sterren des he
mels. „Alzoo zal Uw zaad zijn". Maar
nog is er niets te zien. De harde wer
kelijkheid schijnt Gods belofte in het
aangezicht te slaan. De zoon der be
lofte wordt niet geboren en schijnt
naar menschelijke berekening ook on
mogelijk meer geboren te kunnen
worden.
En toch, wat doet Abraham Hoe
houdt hij zich, als wat hij voor oogen
ziet zoo ten eenenmale tegen Gods
toezegging indruischt Paulus zegt het
hier in Rom. 4 zoo mooi„tegen hoop
op hoop gelooft hij".
Hij gelooft. Wat wil dat nu echter
zeggen? Gelooven zie, dat is volgens
sommigen, goed beschouwd, zooveel
als zich verschuilen voor de werkelijk
heid. Daar zijn menschen, die altijd
diep onder den indruk van de werke
lijkheid leven, die in de eerste plaats
vragen, hoe die werkelijkheid is. Maar
geloovigen, dat zijn zoo meent men
nog als eens vaak, menschen, die dat
niet doen, die er eigenlijk maar wat
op los phantaseeren, die er hun beroep
van maken herschenschimmen na te
jagen en daarom de werkelijkheid maar
zooveel mogelijk negeeren.
'k Ontken niet, dat er zulke geloo
vigen zijn of liever, dat er menschen
zijn, die, zoo handelend, zich voor ge
loovigen meenen te mogen houden.
Maar met grooten nadruk moeten we
ontkennen, dat we in Abraham met
zöó'n geloovige te doen hebben. Abra
ham, ziet immers in het geloof niet de
werkelijkheid voorbij. Hij is geen op
timist of enthousiast in den gewonen
zin. Hij is volstrekt eerlijk, tot zelfs
op den grens van komenden twijfel toe.
't Is jammer, in onze Hollandsche ver
taling komt dat in Rom. 4 niet zoo uit>
doordat daar in vs. 19 ten onrechte
tweemaal het woordje „niet" is inge
voegd. Maar in het oorspronkelijk staat
het er juist andersom, heet het juist, dat
Abraham wél op zijn eigen lichaam heeft
gezien en wél het bedacht heeft, dat
de moeder in Sara allang verstorven
was, geheel in overeenstemming met
wat van hem in Gen. 18 staat„toen
viel Abraham op zijn aangezicht en
lachte en hij zeide in zijn hartzou
eenen, die honderd jaar oud is, een
kind geboren worden en zal Sara, die
negentig jaren oud is, baren
Maar wat is bij Abraham nu het won
dere? Waar komt bij hem nu zoo ver
rukkelijk de kracht van zijn geloof in
uit? Wel, al is het, dat hij dat alles ziet,
en al is het, dat zijn verstand op grond
daarvan zegt, dat de vervulling van
Gods belofte onmogelijk is, dat schijnt
voor hem nu toch, als 't er op aankomt,
niets uit te maken, daar zet nu toch
zijn geloof zich met een majestueusen
zwaai overheen. Of we kunnen het ook
zoo zeggenin het geloof hoopt Abra
ham, terwijl er uiterlijk gezien niets te
hopen is. Terwijl alles zegt: „het kan
niet", zegt zijn geloof„en toch i s 't zoo".
En ziet, dat is het, waarin ook wij
steeds nog weer te toonen hebben, in
hoever er ook bij ons waarachtig geloof
aanwezig is. In oppervlakkig idealisme
de werkelijkheid zoo wat mooier maken
dan ze is, zoo wat struisvogel-politiek
voeren, d.w.z. zoo wat voorbij zien, wat
ons geloof in den weg staat, dat is
goedkoop genoeg. Maar ziet dat vooral
nooit voor echt geloof aan. Dat heeft
er niets mee te maken. Neen, geloof is
nuchter, ontzaglijk nuchter. Een geloo
vige ziet o zoo goed, hoe het er met
de dingen, hoe het er ook met hem zelf
voor staat. Men hoeft hem heusch niet
te vleien met de hoop, dat het nog wel
zal meevallen. En hij vleit werkelijk met
die hoop ook zichzelf niet. Integendeel,
geen mensch, die zóó goed als de ge
loovige oog heeft voor het hopelooze
en troostelooze van de werkelijkheid.
Geen mensch, die zóó radicaal aan alles,
waarop een ander nog vertrouwt, durft
te vertwijfelen.
Alleen, die wanhoop en vertwijfeling
is voor hem nu toch het laatste woord
niet. Hij laat er altijd nog weer op volgen
dat wondere „nochtans" des geloofs.
Er is, dat weet hij, niets te hopen en
nochtans hoopt hij, kan hij het niet laten
te hopen.
Hij ziet dat alles rondom hem tegen
Gods toezegging indruischt en noch
tans houdt hij moed.
Hij moet het erkennen, dat zijn ge
loof, vanuit menschelijk standpunt ge
zien, dwaasheid, kapitale dwaasheid is
en nochtans durft hij met een gerust
hart die dwaasheid aan.
Zoo is de waarachtige geloovige.
Durven nu óók wij in dien zin ons ge
loovigen te noemen? D.w.z. durven óók
wij zoo de werkelijkheid, de bange,
vreeselijk bange werkelijkheid te trot-
seeren
Wij zijn zondaars. Wagen wij het te
hopen, dat desniettegenstaande er voor
ons genade is Ons leven, aller men
schen leven, heel de wereld lijkt vol
komen uitzichtsloos? Wagen wij het
desondanks met den Apostel te roemen
„Wij hebben dan altijd goeden moed"?
Wagen wij het? Want ja, als wij al
thans eerlijk zijn en niet opzettelijk ons
zelf blinddoeken, dan is dat een waag
stuk, ja het grootste waagstuk, dat zich
denken laat. Maar durven wij het des
ondanks aan, ziet, dan zijn wij geloo
vigen. Dan kunnen wij als mensch mis
schien niet in Abrahams schaduw staan.
En toch zijn wij dan kinderen van Abra
ham. Door het geloof. G. B. Wurtii.
DADERS PES WOORDS.
Geen Persdebat.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Redaetear: Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDS, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnemsntsprl|si per kwartaal by vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrgdag-
Afzonderljjke nummers 8 oent. PerSVer£@ni<|mg ZcCUWSChe Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Ad verten tie p rij SI 15 oent per regel; by jaarabonnement van Adres van de Administratie: Sparyaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reductie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80
UIT HET WOORD.
TEGEN HOOP GP HOOP.
Welke tegen hoop op hoop geloofd
heeft dat hij zon worden een Vader van
vele volken. Rom. 4 18a.
In N. Hollandsch Kerkblad doet Prof.
Grosheide den voorslag om over de rappor
ten, die voor de komende Generale Synode
aan de kerken zullen gezonden worden in de
pers geen debat te voeren maar daarin alleen
den inhoud van die rapporten kort weer te
geven, voorzoover men die rapporten niet in
hun geheel opneemt.
Op die gedachte komt Prof. Grosheide in
verband met het te verwachten rapport der
Curatoren van de Theol. School over het
z. g. n. promotierecht. En hij voert daarvoor
dan drie argumenten aan. Het eerste is, dat
een persdebat over dat punt allicht niet zonder
hartstochtelijkheid zou gevoerd worden en
zoo'n perspolemiek aan het leven der kerken
zou schade doen. Het tweede, dat de rap
porten aan de Generale Synode opgesteld
worden door zeer bekwame mannen, die het
vertrouwen der kerken hebben, zoodat men
zich moeilijk kan voorstellen dat anderen nog
nieuwe argumenten zouden kunnen vinden.
Het derde, dat aan een perspolemiek over
zaken, die nog op de kerkelijke vergaderin
gen aan de orde zijn, altijd een gevaar ver
bonden is.
Wat nu betreft het speciale punt van het
al of niet verleenen van het promotierecht
aan de Theol. School kunnen we den hoog
leeraar van heelerharte bijvallen. Ook wij
meenen, dat het goed zal zijn over het rapport
inzake dit onderwerp waarvan nog niets
bekend is geen persdebat te voeren, maar
te volstaan met van dat rapport een objectief
overzicht te geven, voor het geval het te
uitgebreid zou zijn om het in zijn geheel op
te nemen. We meenen met Prof. Grosheide,
dat nu reeds te bespeuren viel eenige harts
tochtelijkheid in den toon van hen, die over
dat punt zich uitlieten. En wij vreezen met
hem, dat wanneer dit onderwerp in de pers
wordt behandeld hartstochten zouden kunnen
gewekt, terwijl een persdebat dan aan de
Theol. School geen baat zou brengen, maar
wel de kerken schade zou doen.
Voor wat onze Kerkbode betreft willen we
verklaren dat wij van voornemen zijn over
dat onderwerp geen persdebat te beginnen.
Wanneer de hoogleeraar evenwel deze
negatieve houding schijnt aan te bevelen t. o. v.
alle rapporten, die we wachtende zijn, dan
gevoelen we daartegen toch wel bezwaren.
Dat ook aan een persdebat over andere
onderwerpen gevaren verbonden zijn, willen
we niet ontkennen. Maar die zijn dan toch
niet zoo heel groot. En dat de broeders,
aan wie de Generale Synode opdroeg de ver
schillende rapporten saam te stellen zeer be
kwame mannen zijn, die het vertrouwen onzer
kerken hebben, willen we in geenen deele
tegenspreken. Maar dit mag toch niet daartoe
leiden, dat men zegtzij hebben gesproken
en nu moet het maar uit zijn. Dat wil Prof.
Grosheide ook niet. Die rapporten moeten
dan besproken worden op de kerkelijke ver
gaderingen, ze moeten dus daar beoordeeld
worden. Maar de geschiedenis van zulke rap
porten heeft meer dan eens bewezen, dat,
hoe bekwaam de saamstellers ook waren, er
nog wel argumenten gevonden werden, die
in zulk een rapport niet voorkwamenargu
menten van zoo groote beteekenis, dat de
kerken anders besloten dan in da circulaire
van zoo'n rapport werd voorgesteld.
Hier ligt o. i. een taak van de Pers. We
kennen onder de redacteuren van de onder
scheiden kerkelijke bladen we vinden daar
ook onder bijv. Prof. Grosheide tal van
mannen op wier oordeel we hoogen prijs
stellen, ook al zitten ze nu juist niet in zoo'n
synodale commissie. Het zou, dunkt ons, het
kerkelijk leven verarmen, wanneer niet over
de belangrijke vraagstukken, die in het kerke
lijk leven aan de orde zijn, ook in de Pers
gehandeld werd en daar argument tegenover
argument werd gesteld. We stellen ons voor
dat bijv. een kerkelijke vergadering in het
Zuiden bij het beoordeelen van een rapport
ook gaarne gebruik maakt van de voorlichting,
die bekwame mannen uit het midden en
noorden des lands ook al maakten die
geen deel uit van de Synodale commissie
over dat onderwerp geven. Om hier een naam
te noemen We denken aan wijlen ds. J. C.
Sikkel en zijn ,,Hollandia". Het kwam niet
veel voor dat hij in een Synodale commissie
benoemd werd. Maar wat zouden we veel
gemist hebben, wanneer hij niet zijn oordeel
waaraan menigeen groote waarde hechtte
in de Pers had openbaar gemaakt.
Op één bepaald punt kunnen we dus met
Prof. Grosheide meegaan en we hopen zeer
dat zijn voorslag op dat punt algemeen in
onze kerkelijke bladen bijval zal vinden.
Maar overigens meenen we alsnog dat onze
kerkelijke Pers nog een andere roeping heeft
dan die van rapporteurdienst van Synodale
commissies, een roeping om ook die rapporten
critisch te bezien en haar critiek natuurlijk
met in achtneming van de eischen, die hier
te stellen zijn te brengen voor ons volk.
HEIJ.