FEUILLETON.
Ons Hospitaal.
ZE N Dl N Q
1.1.
UIT DE PERS.
Ds. Sundag.
Zeeuwsch-Vlaamsehe Brieven.
Zijn vader gered.
Ontvangen O. B. te St. Nicolaasga f 2.50
Zuster M. B. te Zuidlaren f 5 T. B. te
Harderwijk f 25.— R. B. te Bloentendaal
f 5.— D. J. B. te Nijjkterk f 2.50 M. v. B.
te Zuilicheim f 4.Bs. te Groningen f 1.
W. v. E. te Utrecht f 1.25 Mej. M. G. E.
te Zeist 1 5.R. E. te Haren (Gr.) f 1.
H. de G. te Zwartsluis f 1.— H. H. te Nijh
kerk f 2.50J. H. te Buitenpost f 15.45
Geref. Kerk te SurhUisterveen f 5.Geref.
Kerk' te Mildami (Fr.) f 3.— Geref. Kerk te
Sexbierum f 15.Uit 't Javaantje Geref.
Schoiol te Winsuimi Obergum f 5.Geref.
Kerk te Hindeloopen f 1.50 Geref. Kerk te
Thesinga 1 10.— W. J. te Vorden f 2.50
A. K. te Drachster Compagnie fl.Fam.
L. te Driebergen f 3.P. M. teScherlmér-
horn f 5.(waaronder f 2.50 van de Geref.
Diaconie) S. M. te Bussunr f 10.Mej.
S. M. te Wolphcze f 5.A. de M. te Haar
lem: f 2.50 H. W. van M. te Amstetdlam
f 200.— B. v. d. M. te Arnhelmi f 2.—
Dr. J. A. N. te Den Haag f2.50; Joh. N. te
Koekange f 2.J. O. te Nunspeet f 10.
A. A. O. te Heemse f 10.— A. O. te Utrecht
f 1.C. O. te Monnikenldalmi f 10.R,
O. te Zuidwolde f 10.— G. P. te Oppien;-
huizen (Fr.) f 2.50 J. P. te Broek op Langen-
'dtijik' f 2.A. S. te Langerak a.d. Lek f 1.
G. S. te Arnhem f 10.— Dr. L. S. te Sche-
veningen f 10.C. W. C. S. te Driebergen
f 5.Gez. S. te Segbroek' f 2.50 C. V. te
Heeimise f 2.— G. V. te Schoonoord (Dr.)
f 2.50 G. V. te Zwolle f 1.— 5. de W. te
Sassenheim' f 10.— J. W. te Utrecht f 2.—.
Br. P. Klijln, een zwager van Ds. Merkélijm,
verzocht mij deze giften te verantwoorden.
D. SCHEELE.
Ropde Zee, 1 Augustus 192Q.
Amice,
Dinsdag 30 Juli kwamen we tegen twee uur
in Port-Said aan, en zooals gewoonlijk' gingen
mijn vrouw en ik met onzen Pieter aan wal.
Er is daar niet veel te zien het doel is dan
ook' niet om in deze stad iets te bezichtigen,
maar om in den winkel van Simlon Artz en
kele dingen te koopen, die we voor de reis
noodig hebben. En zoo deden alle passagiers,
weldra waren de meer dan 300 passagiers in
dien winkel en het was prettig om! nu 4 da
gen en nachten gevaren te hebben weer eens
vasten grond onder de voeten te hebben.
Voor degenen, die deze reis voor het eerst
maken is Port-Said de eerste plaats, die hen
niet het Oosten kennis dioet maken alles is
hier al zoo anders. De blouiw der huizen,
de mensehen, de temperatuur. Mooi is anders
ein kooplui die gaarne wat willen verkoopien
zijn zoo opdringerig, dat het heel wat moeite
kost om ze een beetje van 't lïjff te houden.
We passeerden een vijftig winkels en voor
iederen winkel stonden een paar menschen,
die naar ons toe kwamen en in 't Hollan|dsch
riepen „kijken mijnheer, allemaal kijken, 't
kost hier niets". Soms kwam de politie er bij'
te pas om het dooirlopipen voor oins moge
lijk 'te maken.
Port-Said is de plaats in Egypte, waar het
Spez-kanaal begint en 's avonds om: 6 uur
gingen we het kanaal in jammer dat het dien
tijd was, want ruim half acht ging dei Zon al
onder en konden we niets zien van al het
interessante dat aan beide kanten van het
kanaal te zien is. Het kanaal is bijl een voor
spoedige tocht ongeveer 12 uur varens lang
en in dit kanaal passeerden we den spoorweg
naar Jeruzalem, dan een plaats, die aange
wezen wordt als het punt waarlangs Jozef
en Maria met het kindeke Jezus gekomen zou
den zijin, op hun vlucht naar 'Egypte tegen
het einde zou de plaats zijin waar de Israë
lieten de Roode Zee zijin overgestoken en als
we bet kanaal uit verder komen in de Golf
van Suez, zien we in de verte den berg van
Sinaï schemeren. Het is wel historisch terrein,
het terrein waarop of waarbijl de helden des
geloofs geleefd en gestreden hebben. Hier
varen we door het gebied van Hebreen 11
en' nu, die dorre zandwoestijn die we gisteren
morgen nog zagen is het beeld' van de gees
telijke gesteldheid dier landen. Vandaar gaan
ze niet meer uit om het Evangelie te verkon
digen, maar omgekeerd gaat er een enkele
heen om daar het Evangelie te brengen en
te ondervinden, dat het in die landen; oim de
oude wereldzee een ploegen op rotsen is.
De loop van het Woord is niet meer naar
of door die landen de loop is naar het ver
dere Oosten, naar Indië, China.
Onder de passagiers, met wie ik nog al eens
spreek behoort ook B. Moendoeng, een Me-
nadonees, die 6 jaar geleden uit Menado naar
Holland werd gezonden, om te Oegstgeest
opgeleid te worden als Zendeling. Hij had
de opleiding met goed gevolg ontvangen en
was nu aangesteld als hulpprediker bijl de
Indische Protestantsche Kerk daar zal hui1
nu onder de Christen-Menadonieezen werken
en de gemeente aldaar verzorgen. Ik' was er
nieuwsgierig naar om te weten welken indruk
deze broeder van Holland1 en van het Chris
telijk 'leven ontvangen had. Nu wat hij) daar
van zei was prettig omi te h'öoiren bijl had
daar in Christelijke kringen geleefd en was
diep onder den indruk gekolmien van wat het
Nederlandsche volk voor de Zending doet. Hij1
vertelde treffende staaltjes van offervaardig
heid blij eenvoudige menschen en hij) hoopte
in Menado deze ervaringen aan zijin volk mee
te deelen. Hiji had het Christelijk leven leeren
kennen en ik voelde hoe groot de beteëkenis
er van is, dat Christen-Inlanders, in Holland
tot „godsdienstleeraar" opgeleid, nu weer te-
rugkeeren naar eigen volk en daar het Evan
gelie brengen en de leiding in handen krijgen
over inlandsche gemeenten. Deze Moendoeng
begeert aan het werk te gaan, hij] is vol be
zieling en 'we mogen iets goieds van zfijfh
werk verwachten.
Laat ik hier mogen afbreken.
Met hartel. gr.,
A. MERKELIJN.
Ik moet een oógenblik bij dezen man stil
staan, omdat deze gewezen kuipersknecht zulk
een machtigen invloed' op m5j|n vader uit
oefende. Vóór hem noch na hem1 heb ik een
man ontmoet, die grooter was in het konink
rijk der hemelen'.
Ik was ongeveer twaalf jaar, toen ik hem
eerst in zijn woonplaats, die stad Bentheim,
•mocht ontmoeten.
Hij was een statige verschijning, sterk en
forsch gebouwd en bezat een kerngezond li
chaam. Het was een krachtmensch hij) liep
nog rechtop, met vaardigen, veerkrachtigen
tred, al waren zijn haren vergrijjsd.
Hiijl bracht mij in zijn studeerkamer. Ze
was niet alledaagsch het was een kelder,
ruim en groot een soort catacombe in een
rots. De1 koelte kW am mij tegen;, al was het
midden in den zomer en Ds. Sundag verze
kerde mijl, dat het er in den winter heerlijk
warm was.
De kelder had iets kloosterachtigs men
dacht onwillekeurig aan de cellen der monni
ken de vloer was met stroo bedekt. Men
hooi de er niets van het rumoer der straat
het was er dood-stil. En menig uur bracht
hiji in dezen kelder door in gebied, want hij
was een tweede Daniël.
„Kom, m'n iongen", zei hij', „nu gaan we
naar het slot."
Het was het kasteel dier graven: van Bent
heim.
Het was een wonderschóone zomeravond
nauwelijks bewoog zich het blad Van "het
geboomte. Achter het struikgewas zag ik' vre
dig een rookzuil opstijigen van een locomotief.
„Ziet ge dat slot
„Jawel, Dominé
„Ga hier staan nu ziet ge 't nog beter.
En ziet ge daar onder die dikke ijizeren sta
ven
Ik zag ze duidelijk.
„Is dat een gevangenis, Dominé
Hij: glimlachte zacht. Als hiji lachte, had! zijn
gelaat iets zonnigs. Het was trouwens een
goedig gelaat. En toch lag er in die trekken
iets van die onverzettelijke vastberadenheid,
die de veldpredikers van Cromwell heeft ge
kenmerkt.
Nu glimlachte hij Zachtals iemand:, wiens
geest zich in liefelijke herinneringen vermeit.
„Ik heb twee en dertig keer in die gevange
nis gezeten, onder de regeering van Ernst
August".
Het was me toch een médedeeling, omi er
van te schrikken. Ik ontstelde er van.
„Dat was toch vreeselijk, Dominé."
„Het was mijln gelukkigste tijid', mijn jon
gen."
Ik! snapte er niet veel van, en terwijl hiji
bleef staan, zag ik'hem met groote verbazing
aan verlangend de oplossing van dit raad
sel te vernemen.
De oude dienstknecht des Heeren had er
veel schik van.
„Ik zat er om Christus' wil."
Hij zeide het zonder eenige zelfverheffing,
Zonder een schaduw van dweeperiji als iets,
Kerk niet kunnen ontworstelen
Het zal ondoenlijk Zijin, dit rijke veld in
alle deelen te overzien, het zal slechts frag
mentarisch zijn onmogelijk opk, op alle vra
gen, die hiermee verband houden, een ant
woord te geven, wij'l het leven zich niet zop
eenvoudig openbaart, als sommige ménschen
wel dienken, die met een bijbeltekst meenen
klaar te zij'n die bedoeling is slechts er op
te wijzen, dat wijl aandacht hebben te schen
ken aan bit vraagstuk en positie te kiezen,
niet alleen negatief, maar ook positief inzake
de cultuur van onzen tijld.
Op die vraag, wat wij! onder kerk hebben
te verstaan, geven artikel 27 van onze Ge-
1 oofsbelijldienis en de 21ste Zpndagsafdeeling
van den Catechismus ons een Christelijk ant
woord.
Als in den Catechismus over de Kerk wordt
gesproken, wordt Zij! geteekënd in haar we
zen, niet naar haar openbaring, want ziende
op haar openbaring in ons land en daarbui
ten, schijnt de belijdenis van één, eenig, al-
gein eene Christelijke Kerk in strijd te zijn met
de werkelijkheid en toch, ondanks het onder
scheiden institutaire leven, in Nederland heel
sterk ontwikkeld', zoodat wel eens spottend
is opgemerkt, waar twee Hollanders Zijin is
een Kerk en waar er drie zijin, komt een!
seheurkerk, blijven wiji de waarheid van onze
belijdenis handhaven. Die algemeene Chris
telijke Kerk, de vergadering der geloovigén,
de gemeente Gods is over de geheele aarde
verspreid en hoe ook gescheiden, hoe ook
gedeeld, vindt zij; haar eenheid in Christus
Jezus. i
Zij is volgens het getuigenis van den apos
tel Petrus, een geestelijk huis, uit levende
steenen opgebouwd. Van het begin der we
reld tot aan het einde wordt Zijl vergaderd,
volgens Gods eeuwig en sou ver ein welbeha
gen. Het leven der Kerk is Gods zaak, daar
om is dat leven onvernietigbaar en wordt het
eeuwigheidwaarts gevoerd.
Haar grond ligt in Gods eeuwige verkie
zing vólgens Zijn raadsplan vergadert Hiji
de verkorenen. Hij: houdt Zijin Kerk in stand
in Christus, want deze is de oorzaak der
eeuwige zaligheid voor velen geworden. Uit
het gansche menschëlijk geslacht wordt zij
bijeengebracht, van het begin 'der wereld. Nau
welijks heeft die zonde zich geopenbaard, of
het teekent zich in Adam's nakomelingen
reedis af, dat het feit der zonde zou dienen
om die genadedaad Gods te openbaren, om
te toon en, dat God rechtvaardig was en ge
nadig. Rechtvaardig, doordat Hij! de massa
der menschen liet liggen in hun ongerechtig
heid, val en ellende genadig, doordat Hiijl
sommigen wilde behouden van den eeuwigen
toorn.
Het menschelijk geslacht gaat uiteen.
De weg zondier God de Kaïn keuze.
De weg met God in Seth en Enos wordt
de heilslijin openbaar.
Mag het schijnen, waar die zonde toeneemt,
dat Gods plan met Zijin Schepping zal mis
lukken, de Kerk gaat niet ten onder.
Wat voor de wereld haar ondergang is, is
voor die Kerk haar behoud.
In Noach, in Sem's geslacht zet die Heere
Zijin werk voort Israël wordt afgezonderd,
opdat Gods raad zou worden volvoerd.
En na vele eeuwen, eeuwen met een ge
weldige geschiedenis, wordt de scheidings
muur verbroken. Christus kómt, volbrengt
Zijn werk en schenkt dien Pinkstergeest.
De lijn dier verkiezing loo-*t van nu af aan
door alle geslachten en volken.
Middelburg. SCH.
Zaamslag, September '29.
Tegenwoordig wordt nog al druk geschre
ven over wijlen Docent A. Steketee. Eenigen
tijld geleden werd in onze Kerkbode ook een
interessant artikel over hem opgenomen van
Ds. H. Dijkstra te Diever.
Nu is Steketee vóór zijn docentschap eenige
jaren (18691872) predikant geweest te Zaam
slag^ Ds. J. P. Tazelaar schrijjft in een „In
Memoriam" „De weinge jaren, die hiji daar
in het Evangelie arbeidde, zijin voor hem
onvergetelijk geweest. Hij sprak er nog "tel
kens van".
Verlangende iets meer over dien gelukkigen
tijld van dezen sympathieken „Melanchtpm"
te weten, heb 'k het oude notulenboek van
den Kerkeraad eens opgezocht.
Veel stof hebben die notulen mijl echter niet
gegeven.
Ze zijin zeer zakelijk gehouden en openba
ren weinig over zijin persoonlijkheid. Dit is
merkwaardig (en dat verklaart, waarom we
x.
Willem.' wees naar "de plaats, waar ziïjln oom
lag. Klaas liep er naar toe, boog zich over
hem heen, luisterde naar Zijin ademhaling
en zei toen
„De baas slaapt, maar ik ben toch bang,
dat hij; ziek is. Ga jij nu naar het dorp en
zoek' den Burgemeester pp. Je vertelt hem
maar, dat de baas ziek in den toren ligt. De
Burgemeester zal wel een middel weten omi
hem naar huis te doen transporteeren. Dan
ga jiiji ook maar naar huis en dan zoek je
gauw je bedje op. Ik zal verder wel hier de
wacht houden. Wees echter voorzichtig, dat
je niet verdwaalt, want, nu de wind is gaan
liggen, is het zoo mistig, dat je geen hand
voor oogen kunt zien.
Het is thans zeven uur in den avond. Wil
lem heeft aan één stuk doorgeslapen. Moeder
is herhaaldelijk bij hem wezen kijken, maar
kon het niet over haar hart verkrijgen, hem
te roepen. Nu staat ze weer voor z'n bed en
kijk, er komt beweging in de dekens.
Zacht legt ze haar hand op het voorhoofd
uit de notulen niet veel wetenswaardigs kon-
den opdiepen)de notulen zijn door hem,
den praeses, zelf geschreven in keurig, karak
teristiek handschrift.
De oorzaak voor dit feit zal ongetwijfeld
geweest zijin, dat de toenmalige scriba niet
zoo vaardig met de pen was (de notulen,
doior hem geschreven na het vertrek van Ds.
Steketee, wijjzen dit genoegzaam uit).
Tegenwoordig hebben we bekwamer schrij
vers, zoodat de predikanten dit werk met ge
rust hart aan anderen kunnen overlaten.
Wat nu allereerst opvalt is de notulen zijn
zeer, zeer beknopt.
Meestal een bladZijlde beslaande, soms twee
bladzijden, maar soms ook een halve en min
der.
Den derden October 1869 werd hij' beves
tigd in dein heiligen dienst door z'iju vader
Ds. C. Steketee, die 's morgens sprak naar
aanleiding van (op dit „naar aanleiding van"
werd toen schijnbaar nog geen aanmerking
gemaakt) 1 Tim. 4:15 en 16: Bedenk deze
dingen, wees hierin bezig, opdat uw toenemen
openbaar zij: in alles. Heb acht op uzelven
en pp de leervolhard daarin, want dat
doende, zult gij' en uzelven behouden, en die
u hooren.
's Avonds deed de bevestigde Zijin intrede.
De tekst is mooi gekozen n.l. 2 Kronieken
1 10 Geef mijl nu wijlsheid en wetenschap,
dat ik voor het aangezicht van dit volk uitga
en inga want wie zou dit nu groot Volk' kun
nen richten
Hierop vólgen in de notulen de teedere
woorden „Zoo. is de Heere, gelijk Hiijl dat
altijd was, ons goed en rrtild geweest".
De verhouding tusschen hem en de ge
meente schijlnt zeer goed! te zijn geweest.
Nergens las 9k 'van eenige moeilijkheid of
o n a a ngen aam'herd
Dat er een hechte band was gelegd bleek
in 1872, toen hij1 een beroep uit Friesland
ontving van de Kerk van Bergum,
Zelf schrijft hiji er over met deze woorden
„Aangezien het de hartelijke wensch is van
den Kerkeraad, dat hij! zal mogen kunnen
blijven, geven zij dezen wensch, ook namens
de gemeente, te kennen. Waarop de leeraar
hen bedankt voor den geuiten wensch en
van zijne zijde verklaart, dat hij bijzonder aan
de gemeente en den Kerkeraad verbonden'
zijnde, niet dan moeilijk zou kunnen scheiden,
dat het Zijin wensch is te mogen kunnen b'lijr
ven, dioch als dat zoo; wezen moet, dat dan;
nauwe samenbinding moge zijin ook' daar waar
de vrede eenigszins gestoord is."
Een beroep brengt de gemeente wel eens
haar nalatigheid en onachtzaamheid in de
gedachte. Jammer dat de uiting van aanhan
kelijkheid en liefde van zulk soort dingen af
hankelijk is. In dezelfde notulen, waarin het
beroep staat vermeld1, vinden we meegedeeld
lo. dat „maatregelen zullen genomen worden
om het verhuizen van 'den leeraar met 'órde
te bewerkstelligen'", 2o. dat „eenige spoed
zal gemaakt worden met het zorgen voor be
kleeding van den preekstoel
Voor het beroep werd1 bedankt.
Veertien Juni 1872 volgt dan de benoeming
tot docent aan de Theologische School te
Kampen.
We kregen den indruk, dat zijin besluit spoe
dig vaststond.
't Is de moeite waard hemzelf over dezen1
gewichtigen stap te hooren „Na rijlp beraad
is hij: spoedig tot de beslissing moeten komen
die roeping niet te mogen weigeren, hetgeen
hiji ook aan die Gemeente een week later heeft
meegedeeld. I
Deze verkeerde daardoor in een moeilijke
verslagenheid, terwijl Zij hem ongaarne zag
vertrekken.
Maar als de band toch' verbroken moest
worden troostte zij zich daarmee, dat de lee
raar moest overgegeven worden niet aan een
andere gemeente, maar aan de gansche Kerk'."
Zeven Juli nam hlj! afscheid.
„Na vriendschappelijke gesprekken en na
elkander 's Heeren zegen toegewenscht te
hebben, wordt de Vergadering gesloten."
Zoo eindigde dan de gelukkige periode van
zijn leven, in Zaamslag's Kerk' doorgebracht.
Wat sommigen zich nog vaag herinnerden
aangaande zijn prediking, kwam geheel over
een met hetgeen Ds. Tazelaar daarover op
merkt ,,Ds. Steketee was niet een geboren
redenaar met klankvolle stem, miet een vurig
temperament en aangrijpend levendige voor
dracht.
Neen, hij was een fijlne, diepdenkende geest,
die liefelijke tonen wist te ontlokken aan de
harp des Evangelies."
A. B. W. M. KOK.
van haar jongen en dan slaat hiji de oogen
op: Moeder, zijn de lampen al gevuld?"
vraagt Willem haastig, terwijl hij zich opricht.
Nog steeds meent hij in den vuurtoren te zijin.
„Ja, miiju jongen, de lampen zijn gevuld.
Daar behoef je geen zorg meer voor te héb-
bén. Klaas is er en de Burgemeester heeft
gezorgd, dat er ook nog andere hulp is. En
oomi Dirk is ook thuis".
Bij het hooren van deze laatste woorden,
is Willem klaar wakker geworden.
„Moeder, is oom beter
„Nou, heelemaal beter niet. De dokter heeft
hem' onderzocht en heeft rust voorgeschre
ven. Hij' hoopt, dat oom over een paar we
ken wel weer aan 't werk kan gaan. Voel je
je nog moe."
„O, neen", antwoordde Willem, „ik voel
me zoo frisch als een hoentje."
„Zoo, dan moet je vlug opstaan, want ik'
heb net een telegram gekregen, dat vader
over een uur thuiskomt."
Gerte kuste zij'n vrouw en kind hartelijik.
„Hè, hè, dat is toch heerlijk', dat we elkaar
na zoo'n lange afwezigheid, in gezondheid
weer mogen ontmoeten. Van nacht dacht ik,
dat we elkaar wel nooit meer terug zouden
zien. Het zal zoo wat, om een uur of drie
zijn geweest. De storm had z'n hoogtepunt
bereikt, het schip werd her- en derwaarts ge
slingerd. Wij waren met ons schip op de
hoogte van tien vuurtoren. Steeds trachtten
we haar lichten in hét oog te houden, maar
dat viel ons niet gemakkelijk. Of het van de
zware regenvlagen kwam, of ergens anders
van, dat weet ik niet, maar somls waren we
den heelen vuurtoren kwijt. Tot plotseling
de lichten weer helderder opvlamden, niet
alle tegelijk, maar het eene na het andere.
Dat is onze redding geweest. Had ook de
toren ons in den steek gelaten, dan waren wijl,
menschelijikerwijZe gesprokén, met mfan en
muis vergaan."
Willem dacht na omi drie uur waren de
lampen minder gaan branden. Dat was juist
de tijd, waarop hij was gaan liggen, waarop
hiji een uurtje had willen rusten. Had hiijl dat
gedaan, danHij vloog overeind1, viel
z'n vader om den hals en riep uit „O, va
der, vader, ik ben toch zoo blij1, dat U weer
thuis is, ik houd toch zoo veel van U."
Het stond in de krant. Ja, werkelijk, hét
stond er in. Met groote letters stond er bo
ven „Z ij n vader gered. Stuurman Gerte
gered door zijin zoon." En dan stond daar
het heele verhaal, van het autotochtje, van
het terugkeeren van Willem, zijin strijd! tegen
vermoeidheid en slaap 'en de redding van
het schip, waarvan Gerte stuurman was. Wie
het er in gezet heeft, weet nog niémand1.
Maar er in staat het er.
En het huis van Gerte was vol menschen.
Het lijkt wel, of er receptie gehouden wordt.
Vele kennissen van de familie Gerte z'ijln
er en feliciteeren Gerte met z'n gelukkige te
rugkomst. En hem en z'n vrouw mlet hun
dapperen jongen. De meester is er ook' en
vertelde, dat alles, wat er gebeurd was hem
niet verwonderde. Hij wist wél, dat Willem:
een wakkere kerel was.
Zelfs de deftige Burgemeester liet door Ziin
komst van z'n belangstelling blijken.
En kijk, daar "houdt werkelijk zelfs een
groote auto stil voor het kleine huisje.
„Mijnheer en Mevrouw Gorter", jubelt Wil
lem. En hij vliegt naar de deur om1 den wei-
komen bezoekers open te doen.
Mijnheer en Mevrouw Gorter zijin bijzónder
hartelijk. Ze vertellen, hoe ze den vorlgen
avond dikwijls aan Willem hebben gedacht.
En hoe Ze zich er over verheugd hadden, dat
de liefde van den jongen voor vader en moe
der zóó groot was, dat hiji daaraan zooi dap
per eigen genoegens had opgeofferd1.
(Slot volgt)