FEUILLETON. Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Zijn vader gered. De crisis in de hedendaagsche Zending. werk en als het ons dan blijkt, dat Hij dok in ait opzicht wijis en goed is, dan past het ons Hem te loven. Pas nog nam de Heere een man weg, die een groote steun is geweest voor het Gereformeerde leven in school en Kerk bijname in 't land van Axel en o'ok' ik heb het gewaardeerd, dat het Dagblad de Zeeuw zulk een warm' memorandum aan den heer H. Koelmans gewijd heeft, want hij heeft veel geij'verd oim' aan de Christelijke School in zijn omgeving een waardige plaats te geven. Hij: was de rechte man, die den arbeid van den heer Mulder in Ter Neuzen heeft voortgezet en door zijn zeldzame werk kracht mee ruimte gemaakt heeft voor de scholen in de omliggende dorpen. Ook zijn heengaan heeft mjij; zeer getroffen, want hij behoorde tot een van miijh oudste en trouw ste vrienden. Reeds vijftig jaar kende ik hem1 ein door onzen omgang had ik hein leeren kennen als een kloek belijder, die voor zijfn overtuiging durfde uit te komen en als een Iman van een vast karakter. Ook hij! was rijp voor den hemel, en .ofschoon zijn sterven voor zijin vrouw en zijjn kinderen en vópr mij: en anderen een smartelijk verlies is, toch willen wij! dankbaar zijin, dat God in hem1 zooveel goeds heeft geschonken, ofschoon wij helmi niet gaarne missen. Wij1 gunnen hem wel na een zeer druk en mOéitevol leven de rust, welke er overblijft voor al het volk' van God, maar ons leven verarmt er door. Niet 'aan 'ieder wordt vergund omi zopi lang zulk een plaats in 't leven te mogen hebben en zulk een werk zoolang op die aarde te verrichten, want ik denk ook aan zoovelen, die veel vroeger aan de hunnen ontnomen Worden, maar wij: moeten ook in zulk een geval gelooven, dat God nooit plaagt uit lust tot plagen en net er alleen, opi aankomt, of onze vroeg gestorven vrienden en rïaast- bestaandien geloofd hebben in Bern, die het leven en de onverderfelijkheid aan 't licht heeft gebracht. Gewis er blijven vragen over, waarop wij' geen antwjoord: geven, kunnen en raadselen, welke wij: niet oplossen kunnen, maar er komt een tijld:, waarin de laatste donkerheid plaats moet maken voor het licht en waarin wij: zoo overtuigd zullen zij'n van Godis rechtvaardig, heilig en wijs bestuur, dat 'wij zeggen kunnen Zijn doen is enkel majesteit en wij Hem danken ook voor al het 'kwade, dat Hij' ons in dit jammerdal heeft toegezonden. 0.m daarin te dieelen is het n.oo- dig, dat we ons benaarstigen omi oinze roe ping en verkiezing vast te maken. BOUMA. b. DE INDIENING DER BELIJDENIS. Het ontstaan der geloofsbelijdenis is zoo wel voorafgegaan als gevolgd door verzwa ring der vervolging. De aanleiding was deze: 's Zaterdags 27 oï 's Zondags 28 September 1561 's avonds van acht tot tien ure trok een breede schare van inwoners van Doornik door de straten der stad onder het luidkeels zingen van psalmen. Deze gebeurtenis had groote gevolgen. Onmiddellijk werd verbod uitgevaardigd en toen dit niet hielp', werden harde maatregelen genomen, waardoor de be weging bedwongen werd. Een streng onder zoek werd ingesteld naar de hoofdschuldigen. Er brak een nieuwe vervolging uit. En te midden van die beroeringen en gevaren nu waagde De Bres een poging Omi de vervolgde en geplaagde Gereformeerden te verdedigen en hun zoo mogelijk recht te yerschaffen. De regeering, de koning, moest ingelicht worden. Het moest hem gezegd worden heel duidelijk, wat de Gereformeerden geloofden de hooge overheid moest het weten, dat zij geen ongeloovigen, geen atheïsten, geen Godslasteraars, ook geen Wederdoopers wa ren en dat ze onschuldig werden gemarteld en gedood. Tot dat einde nu heeft De Bres de geloofsbelijdenis der zeven en dertig .ar tikelen opgesteld en laten drukken en inge diend. Bij het schrijven dier confessie is hij vooraf te rade gegaan met onderscheidene vooraanstaande theologen als Caravia, de la tere Leidsche professor, Moded, de latere Utrechtschc predikanten met den Kerkeraad van Antwerpen. Een dankbaar en naarstig gebruik heeft De Bres gemaakt bij' het schriji- veu der confessie van de Fransche geloofsbe lijdenis, welke door Calvijln en diens leerling Du Chandieu ontworpen is in 1559. Kortom, De Bres gaf in de Ijeyjdenis niet maar Zijin VIII. „Ruw weertje, mjijinheer", zei de kellner, terwijl hij1 de borden wegnam). „Zwlaar wleer op komst. De schepen zullen het benauwd hebben van nacht Weer was de vreugde van Willemi weg. Weer dacht hij aan de angst van moeder. Zou er dan toch gevaar dreigen „Wat ben je stil, joch", meende Hub, „smaakt het eten je niet Ook Mijnheer Gorter was 'het opgevallen, dat z'n gast zoo weinig zei. Hij zal misschien wat verlegen zijin, dacht hij. Ik zal hem' wat op streek helpen. „Komt je vader gauw thuis, Wim", infor meerde bijl belangstellend. Willem werd zoo rood als bloed', toen doodsbleek'. Zijin vader Die kon imimers elk oogenblik thuiskomen, had moeder gezegd. Zou vader misschien dicht bij1 huis zijin met Zijin schip. Zou hij! vannacht de woeste golven moeten trotseeren En als de lampen dan eens niet branden en het schip zou vergaan. En zijin vader, zijin lieve, dierbare vader Zou omkomen Hij kreeg het doodsbenauwd en op de ver wonderde blikken van z'n tafelgenooten, ant woordde hij nauw hoorbaar „Ik voel mie niet erg prettig". eigen persoonlijke meening, maar het geloof der Gereformeerden weer. Maar hoe moest nu deze belijdenis in han den komen der overheid Er kon geen com missie heen, om ze plechtig aan te bieden, want de Gereformeerde voormannen vooral, als ze dat aan durfden, waren kinderen des doods. Eigenhandig heeft nu 'Guido de Bres in een verzegeld pakket de confessie in de stilte van 't nachtelijk uur geworpen over den muur van het slot te Doornik. Het pak ket was geadresseerd aan den koning en zijn raadslieden. In het pakket was behalve de be lijdenis een niet onderteekend,e brief, geschre ven namens de burgers van Doornik, een brief, waarin beroep gedaan werd opl de re geering om vrijheid van godsdienst te ge ven. Een uittreksel uit dien brief moge hier volgen, ter kenschetsing. „Ziet gijlieden niet onze openhartigheid, dat wij:, terwijl wij in uwe handen zijin geval len, liever wenschen te sterven en alle pijni gingen te verdragen, dan iets te zeggen, dat onwaar is. Kunt giji minachting koesteren voor dezulken, die liever sterven en gepijnigd1 worden, dan tegen de consciëntie te spreken; terwijl ze toch konden bevrijd worden, in dien zij; zulks deden Let hier toch op, mijne heer en, door welke drijfveer onze tegenstan ders gedreven worden, terwijl ze den brand stapel en den dood voor ons, arme onschuldi- gen begeeren Zij1 zullen niet ophouden, tot uw stad blaakt van vuur en druipt van bloed'. Indien gij aan hen het oor leent, zullen: zij een .aantal arime en bedroefde weduwen en Weezen maken door het gansche land, en ze zullen onder voorwendsel van de wet te hand haven, alle goederen van uw arme onderda nen moven. O, wat droefenis zal in uw stad ontstaan, indien gij hun den wensch van hun bloeddorstig hart vergunt. Na de stichting der stad Doornik heeft er nog nooit zulk een droefheid geheerscht, als haar nu treffen zal. Men zal alles moeten vernietigen. Helaas, miijhe lieeren, wat zult gij doen met zoovele millioenen personen van beider kunne en van icderen leeftijd met mannen, vrou wen, jongelingen, maagden, edellieden en da lmes, kooplieden en zooveel mensehen van allerlei rang en stand. Indien gij deze wreed heid wilt doorzetten, zal er geen helder water Imieer in uw rivieren zïjln. De wateren zullen rood gekleurd zijn door het bloed, en gij zult de zon niet kunnen zien door de rook wolken dier brandstapels. Wat zult gijl een taenigte hout en vele zwaarden noodig heb ben Wat zal van de beroemde stad Doornik overblijven, waarvan gij: drie vierde zult'moe ten vernietigen en ook van het omliggende land. Wat zal een beul zeggen, als hij! daar zijn ouders en bloedverwanten mioct onthoof den Wanneer hij de mannen en vrouwen uit zijin naaste omgeving slachten moet Hebt dan medelijden met uzelven, zoo gij het met ons niet hebt. Als gij wilt handelen, zooals men het van u begeert, moet onze Koning een Vorst zonder onderdanen worden; want ons "getal is veel grooter, dan velen uwer denken. 1 Het is thans te laat, miijlne heeren, en' de zaak is te ver gekomen om het evangelie en de "kennis der waarheid te vernietigen. Nooit is het evangelie gestuit dloor vervol ging. Het vuur zal niet uitdooven, als men er hout bij werpt, maar des te feller branden. Voor ieder onzer, die ter dood gebracht wordt, komen er honderd terug. Gij! zeïven Zijit er getuigen van. Staakt dan uw vervol gingen, en dwingt ons niet langer tegen onze consciëntie te handelen. Wat Zoudt^ gij! gewonnen hebben, indien gij door uw dreige menten het arme volk van Tjod tot afgoderij; dreef t. Wèl zoudt gij: de Zwakken en wanke lenden in het geloof, miet hunne lippen doen spreken, wat zij niet meenden maar de stem huns harten zou eindelijk luider spreken dan hun mond. Gij zoudt wel den mond en de tong bedwingen, maar het hart is niet te onderwerpen en wien "bewijst men dienst door dwang Gelijk Paulus Zegtal wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Wat^moet van ,de priesters worden, als men slechts door dwang naar de mis gaat of ter_ biecht of uit angst zegt, dat men er geweest is In dien men het volk niet met zachtheid behan delt en het miet rust laat, zonder het tot af goderij te dwingen, dan vrees ik1, dat er een ontzettend oproer in ,al de steden van dit kloninkrijk zal ontstaan. Want wijl kunnen het volk niet langer bedwingen en als het de weldenkende mienschen nog langer in den kerker moet zien werpen, vreezen wijl, dat „Dan is de limonade misschien wat koud op je maag gevallen", meende Mevrouw. Ze keek even rond en toen „Daar staat een divan, ga daar maar een poosje op. liggen. Dan is het Zoo weer over." Willem, lag op de divan. Maar het ging niet over. Hij: voelde zich steeds angstiger. O, had hij toch' imaar gedaan, wat moeder zoo graag had gewild. Hij voelde, hijl kon niet imeer feestvieren, terwijl hijl wist, dat vader ernstig gevaar dreigde. O, was hij maar thuis Een oogenblik dacht hij na en toen dacht hij plotseling Maar er loopt toch een trein van hier tot dicht bij' huis. Als ik daar eens 'meeging, dan kon ik vóór den nacht n'og thuis Zijin. Maar hij kon nu toch niet weggaan Dat zou toch heel onbeleefd zijn tegenover Mijn heer en Mevrouw Gorter en tegenover Hub1 En bovendien h'iji had immers geen geld ge noeg bijl zich om' een kaartje te koopen vppr den trein. Haastig voelde hij in zijn vestzak'. Daar zat wat kleingeld. Dat had moeder hem. meege geven. Moeder wilde nooit, dat haar jongen uitging, zonder dat hij wat geld bij zich had, al was het dan niet veel. Ze meende, dat kinderen vroeg moesten leeren geld bijl zich te hebben, zonder het allemaal uit te geven. Vanmorgen had ze tnog gezegd, dat hij1 ge rust wat mocht koopen, als hij! haar bijl z'n thuiskomst maar vertelde, wat hij gekocht had. Hij liet de geldstukken tusschen z'n vingers er een groot oproer ontstaan zal en dat zijl, die nu lachen, dan wel eens konden ween en. Vertrouwt niet op uw politie pf ^gendarmen want menigeen, die zich nu dapper aanstelt, om uw geld, zal u, wanneer giji hem noodig hebt, den rug toekeeren. Wij: zeggen dit niet, omi U vrees aan te jagen, maar alleen om uw harten tot vrede te neigen, opdat gij uw voordeel en dat van uw koning zienmoogt. Want God is onze getuige, hoezeer Wij! de onlusten des volks voor deze zaak vreezen. Wij sporen hen aan tot geduld en God voor hun vervolgers te bidden, hulp verwachtend' van Hem;, Die ze ons beloofd heeft en de Wrake stellend in de hand van Hem', Wien zijl pastHij zal het vergelden. Daarom hebt 'medelijden met uw arme volk'. Gij! zijt geroe pen, het tegen verdrukking te vrij waren en de beschuldigers af te wijzen, die u willen bedriegen en het bloed laten storten van Gods ar,m|e volk. Maar, indien gtij' mocht blijven volharden, smeek en wij. den Heere, dat wij onze verdruk kingen geduldig mogen vefclragen ter eere Zjijins Naams en dat Hij ons de genadle geve, in onze overtuiging volhardend, te sterven, en Jiemiel en aarde zullen getuige zijin, dat gij ons onrechtvaardig verdelgt." Ziedaar iets uit het begeleidend schrijden, dat door den pleitbezorger der Gereformeerden, Guido de Bres, gevoegd werd bij de inge diende belijdenis. Die brief is 't eigenlijke Smeekschrift, dat opkomt voor 't recht der verdrukten miet de vrijmoedigheid van een onschuldig ter dood' veroordeelde maar de kracht van het pleidooi lag in hetgeen Te 'le zen stond in d e confessie, het b e w ijl s van de heiligheid der zaak, die in geding Was'. De uitwerking was niet die 'men hoopte belijdenis en brief kwamen den volgendlen knorgen in handen van den bevelhebber van 't slot van Doornik, Floris van Montigny. En 19 December werden ze doorgezoinidén naar den koning. Maar de overheid' gaf geein gehoor. Er kwam' geen schorsing of verzach ting, wel verscherping der plakkatenniet temin was er ook de uitwerking ten goede voor de liefhebbers van 's Heeren Naami in 'deze landen. Daarvoor heeft de Almachtige gezorgd. De indiening der belijdenis was als het ware een reformat o ri s c h v 1 k s - petitionnement uit de zestiende eeuw (al werden er geen onderteekeningen bijj ver zameld). Een volkspetitionnement op touw gezet toen het geloovig volksdeel maar met geweld moest worden onderdrukt, evenals later in 1878 toen dat Christenvolk' ook' als de bederlbrengend'e vlieg werd beschouwd en behandeld, die de zalf des apothekers stin ken deed. 't Ging evenwel' als bij de gelijk soortige actie in de 19e eeuw óp schoolge bied Wat de mienschen 'ten kwade hadden gedacht, dat heeft God ten goede gedacht. Wel ging eenige jaren verder in vervulling de vrees, waarvan De Bres sprak in Zijn brief een ontzettend oproer in al de steden van het Koninkrijk. Alles heeft echter ten beste gediend om den opbouw der Kerk' van Christus des te heerlijker te bevorderen en te hranifesteeren. 't Was hier, zooals 't was heel de geschiedenis doorzooals 't was bij Jozefs verkoop, bij Mozes, toen hij kwalijk behandeld werd, bij Israël, toen 't verdrukt Werd in Egypte, zooals 't immer was miet de strijdende Kerk op aarde, zooals 't zich her halen zal tot het einde, tot op den laatsten dag toe, wtijil die Kerk gelijkvormig zijn moet aan Helm, die voor zij'n volk den dood in ging, Imiaar uit het graf daarna verrees en uitermate werd verhoogd. In dezen Jezus is immer gewaarborgd de doorgaande vervulling van Jesaja 54:11 en 12: „Gij verdrukte, door oinWeder voortgedrevene, ongetrooste, zie, ik zal uw steenen gansch sierlijk leggen, en Ik zal u op Saffieren grondvesten". Zoo zal 't ook geschieden 'miet de Kerk van de zen: tijld'. K. v. d. E. Zie voor dit uittreksel Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie. 1894. pag. 207 en 208, een artikel van Ds. Westerbeek van Eer- ten. Het is genomen uit het rapport dier com missarissen van onderzoek, door de Land voogdes benoemd. Naast de nieuwere opvattingen omtrent de verhouding van het Christendom tot de niet- Christelijke religies imag onder de factoren, die geleid hebben tot de crisis, die de Zen ding in onze dagen doormaakt, stellig öök wel gerekend worden het oplevend' nationa lisme. Wij hebben hier te doen Imiet een verschijn sel van nog betrekkelijk jongen datum. Lan gen tij'd kenmerkten zich de Oostersche volke ren, vooral die, welke, gelijk de bewoners onzer Oost-Indischen archipel, als Koloniën in het bezit waren van de Westersche natiën, door een sterk besef van minderwaardigheid. De Westerlingen, waarmee men in aanraking kwam, voelde men in technisch en cultureel opzicht vèr boven zich verheven. Men leefde zelf imieestal in veel primitiever levensverhou dingen. Men miste vele van de hulpmiddelen, die het Westen vooral aan de sterke ontwik kelingen der natuurwetenschap te danken had. En dat deed ze, ondanks de zware onderdruk king, die ze van die zijde vaak te ondervinden had, toch unlet eerbied en een zekere jaloersch- heidl tegen de Westersche volkeren opzien. In dat opzicht is echter in den laatsten tijd veel veranderd. Talrijke gegoede jonge mlen schen uit het Oosten trokken naar de Amleri- kaansche en Europeesche Universiteiten en bleken daar imienigmaal een begaafdheid1 te bezitten, 'die stellig niet voor die der Wester lingen onderdeed, wat bij hen zelf en bij! hun omgeving al reeds belangrijk dat minderwaar digheidsgevoel deed afnemen. Daar kwami nog iets anders bijl In het Oosten teruggekeerd, hadden sommigen niet alleen zich een groote mate van die Wester sche beschaving eigen gemaakt, maar hun be langstelling was ook gewekt voor hun eigen nationale cultuur. En wat ontdekten ze nu, toen velen vooiral weer eens een onderzoek gingen instellen naar de oude Oostersche cul turen, Waarvan ,nog allerlei overblijfselen in litteratuur en bouwwerken over waren Het bleek, dat het Oosten, voo;ral wat het inner- liijik gehalte van zijin cultuur aanging, voor het Westen vaak heusch niet hoefde onder te id'oen. Toen kWa!m de oorlogstijd en deed nog in belangrijke mate het besef van eigen Waarde stijgen. Men zag duidelijk de ver schijnselen van ontaarding van de eertijds zoo hooggeroemde beschaving van het Wes ten. Tevens viel het op, dat ook in Europa zelf veel volkeren streden voor het recht van Zelfbeschikking. En dat alles tezaimien riep allerwege een stetk nationalistische beweging in het leven, een beweging, die in haar schild schreef onafhankelijkheid van het Westen en ontplooiing van de eigen nationale krach ten. Tenslotte 'werd dit proces nog verhaast door de opkomst van het Bolsjewisme in Rus land. Deze prediking van de revolutie van de daad drong ook in het Oosten door, vond weerklank in de harten van velen, die de Westersche onderdrukking moe waren ge- Worden en in grooten kring ontwaakt thans het verlangen, vooral in ons Indië, desnoods imiet geweld het Westersche juk af te werpen. Het spreekt van zelf, dat wijl' hier te doen hebben niet dingen, die voor die hedendaag sche Zending van Zeldzaam: groot gewicht mo gen heeten. Vooreerst heeft de antipathie, die bij velen rees tegen het Westen in het alge- Imeen, ook bij groote massa's geleid tot anti pathie tegen het Christendom. Men zag het Christendom als een typisch Westersc'h ver schijnsel. Ja, sterker nog, men was er lang zaam aan gewoon geraakt het te beschouwen als (dien godsdienst van de onderdrukkers. En het is daarom: dan ook geen wonder, dat de opleving van het nationalisme allerwege, voor al ook' in ons Indië, met een sterke propagan da b.v. van dein Islam' tegenover het Chris- tendomi gepaard gaat. M.a.W. het is miaar niet zóó, diat èn op reli gieus èn op cultureel gebied' er een scherpe tegenstelling tusschen het Oosten en het Wes ten ontstaat. Neen, deze worsteling draagt juist daarom1 een Zoo ernstig karakter, omdat religie en cultuur hier met elkaar in zoo innig verbond zijin getreden. En daaromi, men be hoeft geen pessimist te zijin om van een crisis tijd voor de Zending te spreken. Het gaat imimers om geen mindere vraag dan deze, of Indië voortaan miet Christus zijn weg zal gaan of dat, niét de Westersche beschaving, ook Hij uit Indië zal worden uitgebannen, in zpover althans menschen dat kunnen. Het is waar, wij mloeten dat niet Zoio ver- doorglijlden, één, twee, drie, vier, vijf dub beltjes en één, twee kwartjes, precies een gulden samen. Maar een kaartje voor den trein was vast veel duurder. Maar misschien wilde mijnheer Gorter hem wel geld voor den trein leenen. Of zou hijl toch maar verder gaan met de auto. Het zou toch ook' al gek zijin, als nu juist dezen nacht Dirk' ziek werd. Zou hij maar opstaan en weer gaan eten. Dat ij's, hè wat zou dat fijn zijn. En dan van avond in een hotel en morgen in België. „We gaan ook in de grot van Han", had Hub al verteld. Wat 'die „grot van Han" precies was, wist Willed! niet, maar het zou wel iets heel bijL zonders zijin want Hub had gezegd', dat je zulke dingen in Nederland toch maar nooit zag. Wel ja, die storm; zou wel wat meevallen. Hij zou opstaan en de feeststemming niet vetder bederven. Daar .kwam; een heer binnengestapt. Kraag omhoog. „Hondenweer" riep hij1 uit. „Het stormt, je kunt op je beenen niet blijven staan. En een schipper, die ik net sprak, keek heel benauwd en zei, dat het een angstig nachtje voor de mienschen op zee Zou worden." Nu was Willem besjoten. Hij! ging naar Mijnheer toe en vertelde, wel wat zenuwach tig, alles, wat er vannacht gebéurd was. Wat moeder verteld had1. En hoe ze vanmorgen! getracht had hem gerust te stellen. Van Kees, die met verlof was en van Dirk', die last van duizeligheid had. En van de vreeselijlke angst, 'die zich meester van hem maakte. „Zou U het heel ondankbaar vinden, miïjjn- heer, als ik nu naar huis terug ging „Het was flauw", meende Hub1, terwiijl hij de lip liet hangen. Mijnheer Gorter dacht een oogenblik na en toen „Willem, je bent een flinke jongen, natuurlijk ga je naar huis." „M'ijinheer, zou U mie wat geld' willen lee nen voor een kaartje Ik weet zeker, dat imoeder het U eerlijk zal teruggeven." Mijnheer glimlachte. „Met pleizier jongen. Maar wacht even." Hij haalde een spoor boekje uit z'n binnenzak, bladerde er even in, keek1 toen op z'n horloge „Aai, dat zal er om spannen Kolmi da- Id'elijlk mee." Een oogenblik1 later snorde de auto db|or de straten. Voor het station hield hiijl stil. Haastig vloog het portier oipen en snelde mijnheer Gorter het station binnen, op de voet gevolgd door den k'naap. Haastig werd een kaartje gekocht, toen het perron oip. De 'trein floot reeds. Mijlnheer rukte een portier open en duwde Willemi de coupjé in. Op hetzelfde oogenblik zette de trein zich' in beweging. L!ii Zoo vlug als z'n beenen h'e'mi dragen kun nen, rent Willem: naar huis. In den trein had hij wel honderd maal op z'n horloge geke ken. De tijld was hem eindeloos lang geval-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 2