FEUILLETON.
Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis.
Zijn vader gered.
De crisis in de hedendaagsche Zending.
werk en als het ons dan blijkt, dat Hij dok
in ait opzicht wijis en goed is, dan past het
ons Hem te loven. Pas nog nam de Heere
een man weg, die een groote steun is geweest
voor het Gereformeerde leven in school en
Kerk bijname in 't land van Axel en o'ok' ik
heb het gewaardeerd, dat het Dagblad de
Zeeuw zulk een warm' memorandum aan den
heer H. Koelmans gewijd heeft, want hij
heeft veel geij'verd oim' aan de Christelijke
School in zijn omgeving een waardige plaats
te geven. Hij: was de rechte man, die den
arbeid van den heer Mulder in Ter Neuzen
heeft voortgezet en door zijn zeldzame werk
kracht mee ruimte gemaakt heeft voor de
scholen in de omliggende dorpen. Ook zijn
heengaan heeft mjij; zeer getroffen, want hij
behoorde tot een van miijh oudste en trouw
ste vrienden. Reeds vijftig jaar kende ik hem1
ein door onzen omgang had ik hein leeren
kennen als een kloek belijder, die voor zijfn
overtuiging durfde uit te komen en als een
Iman van een vast karakter. Ook hij! was rijp
voor den hemel, en .ofschoon zijn sterven
voor zijin vrouw en zijjn kinderen en vópr
mij: en anderen een smartelijk verlies is, toch
willen wij! dankbaar zijin, dat God in hem1
zooveel goeds heeft geschonken, ofschoon
wij helmi niet gaarne missen. Wij1 gunnen hem
wel na een zeer druk en mOéitevol leven de
rust, welke er overblijft voor al het volk'
van God, maar ons leven verarmt er door.
Niet 'aan 'ieder wordt vergund omi zopi lang
zulk een plaats in 't leven te mogen hebben
en zulk een werk zoolang op die aarde te
verrichten, want ik denk ook aan zoovelen,
die veel vroeger aan de hunnen ontnomen
Worden, maar wij: moeten ook in zulk een
geval gelooven, dat God nooit plaagt uit
lust tot plagen en net er alleen, opi aankomt,
of onze vroeg gestorven vrienden en rïaast-
bestaandien geloofd hebben in Bern, die het
leven en de onverderfelijkheid aan 't licht
heeft gebracht. Gewis er blijven vragen over,
waarop wij' geen antwjoord: geven, kunnen
en raadselen, welke wij: niet oplossen kunnen,
maar er komt een tijld:, waarin de laatste
donkerheid plaats moet maken voor het licht
en waarin wij: zoo overtuigd zullen zij'n van
Godis rechtvaardig, heilig en wijs bestuur,
dat 'wij zeggen kunnen Zijn doen is enkel
majesteit en wij Hem danken ook voor al
het 'kwade, dat Hij' ons in dit jammerdal heeft
toegezonden. 0.m daarin te dieelen is het n.oo-
dig, dat we ons benaarstigen omi oinze roe
ping en verkiezing vast te maken.
BOUMA.
b. DE INDIENING DER BELIJDENIS.
Het ontstaan der geloofsbelijdenis is zoo
wel voorafgegaan als gevolgd door verzwa
ring der vervolging. De aanleiding was deze:
's Zaterdags 27 oï 's Zondags 28 September
1561 's avonds van acht tot tien ure trok een
breede schare van inwoners van Doornik
door de straten der stad onder het luidkeels
zingen van psalmen. Deze gebeurtenis had
groote gevolgen. Onmiddellijk werd verbod
uitgevaardigd en toen dit niet hielp', werden
harde maatregelen genomen, waardoor de be
weging bedwongen werd. Een streng onder
zoek werd ingesteld naar de hoofdschuldigen.
Er brak een nieuwe vervolging uit. En te
midden van die beroeringen en gevaren nu
waagde De Bres een poging Omi de vervolgde
en geplaagde Gereformeerden te verdedigen
en hun zoo mogelijk recht te yerschaffen.
De regeering, de koning, moest ingelicht
worden. Het moest hem gezegd worden heel
duidelijk, wat de Gereformeerden geloofden
de hooge overheid moest het weten, dat zij
geen ongeloovigen, geen atheïsten, geen
Godslasteraars, ook geen Wederdoopers wa
ren en dat ze onschuldig werden gemarteld
en gedood. Tot dat einde nu heeft De Bres
de geloofsbelijdenis der zeven en dertig .ar
tikelen opgesteld en laten drukken en inge
diend. Bij het schrijven dier confessie is hij
vooraf te rade gegaan met onderscheidene
vooraanstaande theologen als Caravia, de la
tere Leidsche professor, Moded, de latere
Utrechtschc predikanten met den Kerkeraad
van Antwerpen. Een dankbaar en naarstig
gebruik heeft De Bres gemaakt bij' het schriji-
veu der confessie van de Fransche geloofsbe
lijdenis, welke door Calvijln en diens leerling
Du Chandieu ontworpen is in 1559. Kortom,
De Bres gaf in de Ijeyjdenis niet maar Zijin
VIII.
„Ruw weertje, mjijinheer", zei de kellner,
terwijl hij1 de borden wegnam). „Zwlaar wleer
op komst. De schepen zullen het benauwd
hebben van nacht
Weer was de vreugde van Willemi weg.
Weer dacht hij aan de angst van moeder. Zou
er dan toch gevaar dreigen
„Wat ben je stil, joch", meende Hub,
„smaakt het eten je niet
Ook Mijnheer Gorter was 'het opgevallen,
dat z'n gast zoo weinig zei.
Hij zal misschien wat verlegen zijin, dacht
hij. Ik zal hem' wat op streek helpen.
„Komt je vader gauw thuis, Wim", infor
meerde bijl belangstellend.
Willem werd zoo rood als bloed', toen
doodsbleek'. Zijin vader Die kon imimers elk
oogenblik thuiskomen, had moeder gezegd.
Zou vader misschien dicht bij1 huis zijin met
Zijin schip. Zou hij! vannacht de woeste golven
moeten trotseeren En als de lampen dan
eens niet branden en het schip zou vergaan.
En zijin vader, zijin lieve, dierbare vader Zou
omkomen
Hij kreeg het doodsbenauwd en op de ver
wonderde blikken van z'n tafelgenooten, ant
woordde hij nauw hoorbaar „Ik voel mie
niet erg prettig".
eigen persoonlijke meening, maar het geloof
der Gereformeerden weer.
Maar hoe moest nu deze belijdenis in han
den komen der overheid Er kon geen com
missie heen, om ze plechtig aan te bieden,
want de Gereformeerde voormannen vooral,
als ze dat aan durfden, waren kinderen des
doods. Eigenhandig heeft nu 'Guido de Bres
in een verzegeld pakket de confessie in de
stilte van 't nachtelijk uur geworpen over
den muur van het slot te Doornik. Het pak
ket was geadresseerd aan den koning en zijn
raadslieden. In het pakket was behalve de be
lijdenis een niet onderteekend,e brief, geschre
ven namens de burgers van Doornik, een
brief, waarin beroep gedaan werd opl de re
geering om vrijheid van godsdienst te ge
ven. Een uittreksel uit dien brief moge hier
volgen, ter kenschetsing.
„Ziet gijlieden niet onze openhartigheid,
dat wij:, terwijl wij in uwe handen zijin geval
len, liever wenschen te sterven en alle pijni
gingen te verdragen, dan iets te zeggen, dat
onwaar is. Kunt giji minachting koesteren
voor dezulken, die liever sterven en gepijnigd1
worden, dan tegen de consciëntie te spreken;
terwijl ze toch konden bevrijd worden, in
dien zij; zulks deden Let hier toch op, mijne
heer en, door welke drijfveer onze tegenstan
ders gedreven worden, terwijl ze den brand
stapel en den dood voor ons, arme onschuldi-
gen begeeren Zij1 zullen niet ophouden, tot
uw stad blaakt van vuur en druipt van bloed'.
Indien gij aan hen het oor leent, zullen: zij
een .aantal arime en bedroefde weduwen en
Weezen maken door het gansche land, en ze
zullen onder voorwendsel van de wet te hand
haven, alle goederen van uw arme onderda
nen moven. O, wat droefenis zal in uw stad
ontstaan, indien gij hun den wensch van hun
bloeddorstig hart vergunt. Na de stichting der
stad Doornik heeft er nog nooit zulk een
droefheid geheerscht, als haar nu treffen zal.
Men zal alles moeten vernietigen.
Helaas, miijhe lieeren, wat zult gij doen met
zoovele millioenen personen van beider kunne
en van icderen leeftijd met mannen, vrou
wen, jongelingen, maagden, edellieden en da
lmes, kooplieden en zooveel mensehen van
allerlei rang en stand. Indien gij deze wreed
heid wilt doorzetten, zal er geen helder water
Imieer in uw rivieren zïjln. De wateren zullen
rood gekleurd zijn door het bloed, en gij
zult de zon niet kunnen zien door de rook
wolken dier brandstapels. Wat zult gijl een
taenigte hout en vele zwaarden noodig heb
ben Wat zal van de beroemde stad Doornik
overblijven, waarvan gij: drie vierde zult'moe
ten vernietigen en ook van het omliggende
land. Wat zal een beul zeggen, als hij! daar
zijn ouders en bloedverwanten mioct onthoof
den Wanneer hij de mannen en vrouwen uit
zijin naaste omgeving slachten moet
Hebt dan medelijden met uzelven, zoo gij
het met ons niet hebt. Als gij wilt handelen,
zooals men het van u begeert, moet onze
Koning een Vorst zonder onderdanen worden;
want ons "getal is veel grooter, dan velen
uwer denken. 1
Het is thans te laat, miijlne heeren, en' de
zaak is te ver gekomen om het evangelie
en de "kennis der waarheid te vernietigen.
Nooit is het evangelie gestuit dloor vervol
ging. Het vuur zal niet uitdooven, als men
er hout bij werpt, maar des te feller branden.
Voor ieder onzer, die ter dood gebracht
wordt, komen er honderd terug. Gij! zeïven
Zijit er getuigen van. Staakt dan uw vervol
gingen, en dwingt ons niet langer tegen
onze consciëntie te handelen. Wat Zoudt^ gij!
gewonnen hebben, indien gij door uw dreige
menten het arme volk van Tjod tot afgoderij;
dreef t. Wèl zoudt gij: de Zwakken en wanke
lenden in het geloof, miet hunne lippen doen
spreken, wat zij niet meenden maar de stem
huns harten zou eindelijk luider spreken dan
hun mond. Gij zoudt wel den mond en de
tong bedwingen, maar het hart is niet te
onderwerpen en wien "bewijst men dienst
door dwang Gelijk Paulus Zegtal wat
uit het geloof niet is, dat is zonde. Wat^moet
van ,de priesters worden, als men slechts
door dwang naar de mis gaat of ter_ biecht
of uit angst zegt, dat men er geweest is In
dien men het volk niet met zachtheid behan
delt en het miet rust laat, zonder het tot af
goderij te dwingen, dan vrees ik1, dat er een
ontzettend oproer in ,al de steden van dit
kloninkrijk zal ontstaan. Want wijl kunnen
het volk niet langer bedwingen en als het
de weldenkende mienschen nog langer in den
kerker moet zien werpen, vreezen wijl, dat
„Dan is de limonade misschien wat koud
op je maag gevallen", meende Mevrouw.
Ze keek even rond en toen
„Daar staat een divan, ga daar maar een
poosje op. liggen. Dan is het Zoo weer over."
Willem, lag op de divan. Maar het ging niet
over. Hij: voelde zich steeds angstiger. O,
had hij toch' imaar gedaan, wat moeder zoo
graag had gewild. Hij voelde, hijl kon niet
imeer feestvieren, terwijl hijl wist, dat vader
ernstig gevaar dreigde. O, was hij maar thuis
Een oogenblik dacht hij na en toen dacht
hij plotseling Maar er loopt toch een trein
van hier tot dicht bij' huis. Als ik daar eens
'meeging, dan kon ik vóór den nacht n'og
thuis Zijin.
Maar hij kon nu toch niet weggaan Dat
zou toch heel onbeleefd zijn tegenover Mijn
heer en Mevrouw Gorter en tegenover Hub1
En bovendien h'iji had immers geen geld ge
noeg bijl zich om' een kaartje te koopen vppr
den trein.
Haastig voelde hij in zijn vestzak'. Daar zat
wat kleingeld. Dat had moeder hem. meege
geven. Moeder wilde nooit, dat haar jongen
uitging, zonder dat hij wat geld bij zich had,
al was het dan niet veel. Ze meende, dat
kinderen vroeg moesten leeren geld bijl zich
te hebben, zonder het allemaal uit te geven.
Vanmorgen had ze tnog gezegd, dat hij1 ge
rust wat mocht koopen, als hij! haar bijl z'n
thuiskomst maar vertelde, wat hij gekocht
had.
Hij liet de geldstukken tusschen z'n vingers
er een groot oproer ontstaan zal en dat zijl,
die nu lachen, dan wel eens konden ween en.
Vertrouwt niet op uw politie pf ^gendarmen
want menigeen, die zich nu dapper aanstelt,
om uw geld, zal u, wanneer giji hem noodig
hebt, den rug toekeeren. Wij: zeggen dit niet,
omi U vrees aan te jagen, maar alleen om uw
harten tot vrede te neigen, opdat gij uw
voordeel en dat van uw koning zienmoogt.
Want God is onze getuige, hoezeer Wij! de
onlusten des volks voor deze zaak vreezen.
Wij sporen hen aan tot geduld en God voor
hun vervolgers te bidden, hulp verwachtend'
van Hem;, Die ze ons beloofd heeft en de
Wrake stellend in de hand van Hem', Wien
zijl pastHij zal het vergelden. Daarom hebt
'medelijden met uw arme volk'. Gij! zijt geroe
pen, het tegen verdrukking te vrij waren en
de beschuldigers af te wijzen, die u willen
bedriegen en het bloed laten storten van
Gods ar,m|e volk.
Maar, indien gtij' mocht blijven volharden,
smeek en wij. den Heere, dat wij onze verdruk
kingen geduldig mogen vefclragen ter eere
Zjijins Naams en dat Hij ons de genadle geve,
in onze overtuiging volhardend, te sterven,
en Jiemiel en aarde zullen getuige zijin, dat
gij ons onrechtvaardig verdelgt."
Ziedaar iets uit het begeleidend schrijden, dat
door den pleitbezorger der Gereformeerden,
Guido de Bres, gevoegd werd bij de inge
diende belijdenis. Die brief is 't eigenlijke
Smeekschrift, dat opkomt voor 't recht der
verdrukten miet de vrijmoedigheid van een
onschuldig ter dood' veroordeelde maar de
kracht van het pleidooi lag in hetgeen Te 'le
zen stond in d e confessie, het b e w ijl s
van de heiligheid der zaak, die in geding
Was'.
De uitwerking was niet die 'men hoopte
belijdenis en brief kwamen den volgendlen
knorgen in handen van den bevelhebber van
't slot van Doornik, Floris van Montigny.
En 19 December werden ze doorgezoinidén
naar den koning. Maar de overheid' gaf geein
gehoor. Er kwam' geen schorsing of verzach
ting, wel verscherping der plakkatenniet
temin was er ook de uitwerking ten goede
voor de liefhebbers van 's Heeren Naami in
'deze landen. Daarvoor heeft de Almachtige
gezorgd. De indiening der belijdenis was als
het ware een reformat o ri s c h v 1 k s -
petitionnement uit de zestiende eeuw
(al werden er geen onderteekeningen bijj ver
zameld). Een volkspetitionnement op touw
gezet toen het geloovig volksdeel maar met
geweld moest worden onderdrukt, evenals
later in 1878 toen dat Christenvolk' ook' als
de bederlbrengend'e vlieg werd beschouwd
en behandeld, die de zalf des apothekers stin
ken deed. 't Ging evenwel' als bij de gelijk
soortige actie in de 19e eeuw óp schoolge
bied Wat de mienschen 'ten kwade hadden
gedacht, dat heeft God ten goede gedacht.
Wel ging eenige jaren verder in vervulling
de vrees, waarvan De Bres sprak in Zijn
brief een ontzettend oproer in al de steden
van het Koninkrijk. Alles heeft echter ten
beste gediend om den opbouw der Kerk' van
Christus des te heerlijker te bevorderen en
te hranifesteeren. 't Was hier, zooals 't was
heel de geschiedenis doorzooals 't was bij
Jozefs verkoop, bij Mozes, toen hij kwalijk
behandeld werd, bij Israël, toen 't verdrukt
Werd in Egypte, zooals 't immer was miet de
strijdende Kerk op aarde, zooals 't zich her
halen zal tot het einde, tot op den laatsten
dag toe, wtijil die Kerk gelijkvormig zijn moet
aan Helm, die voor zij'n volk den dood in
ging, Imiaar uit het graf daarna verrees en
uitermate werd verhoogd. In dezen Jezus is
immer gewaarborgd de doorgaande vervulling
van Jesaja 54:11 en 12: „Gij verdrukte,
door oinWeder voortgedrevene, ongetrooste,
zie, ik zal uw steenen gansch sierlijk leggen,
en Ik zal u op Saffieren grondvesten". Zoo
zal 't ook geschieden 'miet de Kerk van de
zen: tijld'.
K. v. d. E.
Zie voor dit uittreksel Tijdschrift voor
Gereformeerde Theologie. 1894. pag. 207 en
208, een artikel van Ds. Westerbeek van Eer-
ten. Het is genomen uit het rapport dier com
missarissen van onderzoek, door de Land
voogdes benoemd.
Naast de nieuwere opvattingen omtrent de
verhouding van het Christendom tot de niet-
Christelijke religies imag onder de factoren,
die geleid hebben tot de crisis, die de Zen
ding in onze dagen doormaakt, stellig öök
wel gerekend worden het oplevend' nationa
lisme.
Wij hebben hier te doen Imiet een verschijn
sel van nog betrekkelijk jongen datum. Lan
gen tij'd kenmerkten zich de Oostersche volke
ren, vooral die, welke, gelijk de bewoners
onzer Oost-Indischen archipel, als Koloniën
in het bezit waren van de Westersche natiën,
door een sterk besef van minderwaardigheid.
De Westerlingen, waarmee men in aanraking
kwam, voelde men in technisch en cultureel
opzicht vèr boven zich verheven. Men leefde
zelf imieestal in veel primitiever levensverhou
dingen. Men miste vele van de hulpmiddelen,
die het Westen vooral aan de sterke ontwik
kelingen der natuurwetenschap te danken had.
En dat deed ze, ondanks de zware onderdruk
king, die ze van die zijde vaak te ondervinden
had, toch unlet eerbied en een zekere jaloersch-
heidl tegen de Westersche volkeren opzien.
In dat opzicht is echter in den laatsten tijd
veel veranderd. Talrijke gegoede jonge mlen
schen uit het Oosten trokken naar de Amleri-
kaansche en Europeesche Universiteiten en
bleken daar imienigmaal een begaafdheid1 te
bezitten, 'die stellig niet voor die der Wester
lingen onderdeed, wat bij hen zelf en bij! hun
omgeving al reeds belangrijk dat minderwaar
digheidsgevoel deed afnemen.
Daar kwami nog iets anders bijl In het
Oosten teruggekeerd, hadden sommigen niet
alleen zich een groote mate van die Wester
sche beschaving eigen gemaakt, maar hun be
langstelling was ook gewekt voor hun eigen
nationale cultuur. En wat ontdekten ze nu,
toen velen vooiral weer eens een onderzoek
gingen instellen naar de oude Oostersche cul
turen, Waarvan ,nog allerlei overblijfselen in
litteratuur en bouwwerken over waren Het
bleek, dat het Oosten, voo;ral wat het inner-
liijik gehalte van zijin cultuur aanging, voor het
Westen vaak heusch niet hoefde onder te
id'oen. Toen kWa!m de oorlogstijd en deed
nog in belangrijke mate het besef van eigen
Waarde stijgen. Men zag duidelijk de ver
schijnselen van ontaarding van de eertijds
zoo hooggeroemde beschaving van het Wes
ten. Tevens viel het op, dat ook in Europa
zelf veel volkeren streden voor het recht van
Zelfbeschikking. En dat alles tezaimien riep
allerwege een stetk nationalistische beweging
in het leven, een beweging, die in haar schild
schreef onafhankelijkheid van het Westen
en ontplooiing van de eigen nationale krach
ten.
Tenslotte 'werd dit proces nog verhaast
door de opkomst van het Bolsjewisme in Rus
land. Deze prediking van de revolutie van de
daad drong ook in het Oosten door, vond
weerklank in de harten van velen, die de
Westersche onderdrukking moe waren ge-
Worden en in grooten kring ontwaakt thans
het verlangen, vooral in ons Indië, desnoods
imiet geweld het Westersche juk af te werpen.
Het spreekt van zelf, dat wijl' hier te doen
hebben niet dingen, die voor die hedendaag
sche Zending van Zeldzaam: groot gewicht mo
gen heeten. Vooreerst heeft de antipathie, die
bij velen rees tegen het Westen in het alge-
Imeen, ook bij groote massa's geleid tot anti
pathie tegen het Christendom. Men zag het
Christendom als een typisch Westersc'h ver
schijnsel. Ja, sterker nog, men was er lang
zaam aan gewoon geraakt het te beschouwen
als (dien godsdienst van de onderdrukkers. En
het is daarom: dan ook geen wonder, dat de
opleving van het nationalisme allerwege, voor
al ook' in ons Indië, met een sterke propagan
da b.v. van dein Islam' tegenover het Chris-
tendomi gepaard gaat.
M.a.W. het is miaar niet zóó, diat èn op reli
gieus èn op cultureel gebied' er een scherpe
tegenstelling tusschen het Oosten en het Wes
ten ontstaat. Neen, deze worsteling draagt
juist daarom1 een Zoo ernstig karakter, omdat
religie en cultuur hier met elkaar in zoo innig
verbond zijin getreden. En daaromi, men be
hoeft geen pessimist te zijin om van een crisis
tijd voor de Zending te spreken. Het gaat
imimers om geen mindere vraag dan deze, of
Indië voortaan miet Christus zijn weg zal
gaan of dat, niét de Westersche beschaving,
ook Hij uit Indië zal worden uitgebannen,
in zpover althans menschen dat kunnen.
Het is waar, wij mloeten dat niet Zoio ver-
doorglijlden, één, twee, drie, vier, vijf dub
beltjes en één, twee kwartjes, precies een
gulden samen. Maar een kaartje voor den
trein was vast veel duurder.
Maar misschien wilde mijnheer Gorter hem
wel geld voor den trein leenen.
Of zou hijl toch maar verder gaan met de
auto. Het zou toch ook' al gek zijin, als nu
juist dezen nacht Dirk' ziek werd.
Zou hij maar opstaan en weer gaan eten.
Dat ij's, hè wat zou dat fijn zijn. En dan van
avond in een hotel en morgen in België.
„We gaan ook in de grot van Han", had
Hub al verteld.
Wat 'die „grot van Han" precies was, wist
Willed! niet, maar het zou wel iets heel bijL
zonders zijin want Hub had gezegd', dat je
zulke dingen in Nederland toch maar nooit
zag.
Wel ja, die storm; zou wel wat meevallen.
Hij zou opstaan en de feeststemming niet
vetder bederven.
Daar .kwam; een heer binnengestapt. Kraag
omhoog.
„Hondenweer" riep hij1 uit. „Het stormt, je
kunt op je beenen niet blijven staan. En een
schipper, die ik net sprak, keek heel benauwd
en zei, dat het een angstig nachtje voor de
mienschen op zee Zou worden."
Nu was Willem besjoten. Hij! ging naar
Mijnheer toe en vertelde, wel wat zenuwach
tig, alles, wat er vannacht gebéurd was. Wat
moeder verteld had1. En hoe ze vanmorgen!
getracht had hem gerust te stellen. Van Kees,
die met verlof was en van Dirk', die last van
duizeligheid had. En van de vreeselijlke angst,
'die zich meester van hem maakte.
„Zou U het heel ondankbaar vinden, miïjjn-
heer, als ik nu naar huis terug ging
„Het was flauw", meende Hub1, terwiijl hij
de lip liet hangen.
Mijnheer Gorter dacht een oogenblik na
en toen „Willem, je bent een flinke jongen,
natuurlijk ga je naar huis."
„M'ijinheer, zou U mie wat geld' willen lee
nen voor een kaartje Ik weet zeker, dat
imoeder het U eerlijk zal teruggeven."
Mijnheer glimlachte. „Met pleizier jongen.
Maar wacht even." Hij haalde een spoor
boekje uit z'n binnenzak, bladerde er even in,
keek1 toen op z'n horloge
„Aai, dat zal er om spannen Kolmi da-
Id'elijlk mee."
Een oogenblik1 later snorde de auto db|or
de straten. Voor het station hield hiijl stil.
Haastig vloog het portier oipen en snelde
mijnheer Gorter het station binnen, op de
voet gevolgd door den k'naap. Haastig werd
een kaartje gekocht, toen het perron oip.
De 'trein floot reeds. Mijlnheer rukte een
portier open en duwde Willemi de coupjé in.
Op hetzelfde oogenblik zette de trein zich' in
beweging. L!ii
Zoo vlug als z'n beenen h'e'mi dragen kun
nen, rent Willem: naar huis. In den trein had
hij wel honderd maal op z'n horloge geke
ken. De tijld was hem eindeloos lang geval-