Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
43e Jaargang.
Vrijdag 3 Mei 1929.
No. IS.
RedactearenDs. P, VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
Eerste Blad.
UIT HET WOOpD.
HET TESTAMENT VAH JEZUS.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Gereformeerd Theologisch Tijdschrift.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs) per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Ad v e r t e n t I e p r ij s I 15 oent per regelby jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOIJ OLTHOPF, Mlddeibor0.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3». GIRONUMMER 4 2 250
„Vrede laat ik u, mijn vrede
geet ik u niet gelijke rwïjs de we
reld (hem) geeft, geef ik (hemi) u."
Joh. 14:27a.
Zooals bedroefde kinderen ,om' het sterf
bed van hun vader zitten, om zijn laatste
woorden aan te hooren, zoo zitten Jezus'
discipelen om den Meester 'heen en z!i| voe
len daar in de Paaschzaal, dat de afscheids-
ure gekomen is. Nadat Hij over zijn sterven
en opstaan tot nog niet begrijpende jonge
ren gesproken heeft, doet Hij- wat menschen
plegen te doen. Hij maakt een testamental
wat van Hem is, wordt het eigendofm' van
zijn discipelen. Niemand is vrijgesteld van
dezen laatsten plicht der liefde, behalve hij
die niets bezit en daarom klinkt het als een
paradox, dat Jezus met zorg zijn goederen
zijn vrienden heeft nagelaten. Want, is er
ooit een mensch geweest arrnier dan deze
man uit Nazaret Zijn hutje daar, was reeds
lang verlaten zijn arbeid als profeet bracht
Hem niets opzijn eenig tehuis waren de
huizen van vreemden geweest -vrouwe vrou
wen hadden de kleine broederschap! onder
houden, er moest een wonder geschieden om'
de tempelschatting te betalen wie leefde
en wie stierf armer dan Jezus En Hij spreekt
van een testament Was het soms ironie
of in zijn laatste ure bitter sarcasme? Neen,
zeker niet. Uw Jezus laat hier zien, dat waar
wij ons dikwerf blindstaren op» aardsche goe
deren, Hij andere schatten heeft en uitdeelt
die geen roest verslindt en geen mot ver
teert en waar wij Hem vaak bidden alleen
om voorziening in aardsche nooddruft, laat
Hij ons hier zien wat liet eerste en voor
naamste in ons leven moet zijn.
Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u...
Vindt gij dat, lezer, niet een wonderlijk
testament dat Hij ons achterliet nadat het
door zijn handen geopend was En waarom
gaf Hij het reeds nu Daarom, oimidat Hij1
ging scheiden. Wel zouden zij Hem na zlij'n
opstanding meermalen nog zien maar dan
in gansch andere omstandigheden. De da
gen van scheiden zouden zoo pijnlijk zijn.
En hoe als Hij voor goed uit hun gezicht
verdween Zij moesten weten waaroimi Hij
ging sterven en waarom Hij na zijn opvaart
naar Boven daar zou zitten aan 's Vaders
rechterhand. Dat alles was beschreven in het
testament dat Hij zijin Kerk naliet.
Van veel beteekenis schijnt deszélfs inhoud
niet te zijn. Ja, schijfntIn werkelijk
heid kunnen alle aardsche schatten er niet
tegen opwegen. Want wat is heerlijker dan
vrede Wat heeft een rijk mensch aan al
zijn schatten indien hij innerlijken vrede mist?
Wat heeft de arme bijl een gering b'ezit als
zijn hart vol onrust en wrevel is Vrede,
dat liet Jezus zijn discipelen na. Vrede, dat
is heil, verademing, vrijheid, rust. Vrede,
het is een voorbij zijn van den strijd. Vrede,
het is de sterrenhemel hioog boven ons ster
felijk hoofd. Vrede, het is de rust der zee.
Vrede koninklijk is de gift, koninklijk de
mond die hemi verleent. Hij geeft hun zijn
vrede, de schoone, rustige, zalige stem'mling
des harten die den vaak moeden miensch zoo
weldadig aandoet.
Hij is de Vredevorstis Hij ook u we
Vrede
Er wordt tegenwoordig veel over vrede
gesproken. Vrede op aarde. Hoe wordt daar
naar niet gestreefd Hebt gij nooit acht ge
lslagen op die broederschap daar aan die
blauwe zee Nooit geluisterd naar die vre-
desspieechen die ge eiken dag in Genève hoo
ren kunt Men struikelt daarover de vele
compromis. Vrede, vrede Maar ach, als die
mannen daar vergaderen, bewapenen zich de
genen die hen zonden, hoe langer hioe moer.
Noch de Roode Internationale van het pro
letariaat, noch de gouden Internationale van
het kapitaal brengen den vrede op aarde.
Maar, heeft JezusZeker, onze Heiland
(schenkt vrede, Hij alleen, doch het is een
andere vrede. Zielevrede. Immers Hij: zegt
ook Ik ben niet op> aarde gekomen om den
vrede te brengen, doch het zwaard. Alleen
de vrede des harten brengt vrede op aarde
en maakt den Engelenzang tot waarheid.
Wat Hij geeft, bezit Hij» zelf. Hoe toch zou
iemand iets kunnen geven, w'at hij! zelf niet
bezit
Wij gelooven, zeide eens iemand, in de
Internationale van het Kruis, om Jezus' vrede
te bezitten, moeten wij altijd naar Golgotha
terug en moeten daar belijden dat onze on
vrede alleen, den waren vrede tegenhoudt.
De ertenis die Jezus de zijnen achterlaat,
is verworven door zijn dood, daarom kunnen
wij er alleen deel aan krijgen door onzen;
dagelijkschen dood.
Alleen die smarten weg brengt ons vrede.
„Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u."
Zooals een goed vader zijn kinderen vaarwel
zegt, zegt ook Jezus hier de zijnen vaarwel.
Dat ligt in dit eerste vrede laat ik u jof
vrede zij u, op»gesloten. Het is ons gewtxm
vaartwel Maar om te laten merken, dat zijn
afscheidsgroet niet een bloote wensch is,
^o'oals menigmaal bij ons, voegt Jezus er
direct aan toe mijn vrede geef ik u. Zijn
groet is niet alleen wensch maar ook gift.
Uit den schat van zijn eigen heil maakt Hij
al de Zijnen rijk. H ij is o n z e vrede,
schrijft de apostel. Nu reeds kan Hij dien
vrede, dien Hij straks gaat verwerven, schen
ken aan zijn apostelen. Hier valt alle nadruk
op dat „mijn". Mijn vrede. Die vrede heeft
eigen inhoud. Hij is alleen te verkrijgen door
het geloot. Uit genade geschonken. Om den
ischijnvrede der wereld moet er verdienste
Zijn. De wereld Iaat betalen en dan komt
men nog bedrogen met haar uit. Hier is het:
Wij dan gerechtvaardigd zijinde door het ge
loof hebben vrede bij God door pnzen
Hecre Jezus Christus. Hij rust hen hier toe
met den geest der genade, zoo juist in den
komenden Trooster beloofd. Wanneer Deze
komt, wordt die vrede vermenigvuldigd
mijn vrede geef ik u. Na zijin heengaan
zullen zij geen weezen blijven, in den Pink
stergeest komt Hij weder tot hen. Die vrede
is geen vrucht van compromis of verdienste,
alleen vrucht van liet kruis. Hij: straalt ook
heden nog daarvan in de ziel die naar vrede
met God dorst, omdat zijn onvrede hem ver
teert.
Nu begrijpt gij ook, lezer, dat dit geven
een ander geven is dan dat der wereld. „Niet
gelijk de wereld geeft, geef ik u." Zoo staat
het er. Jezus wil u zeggen, dat er tweeërlei
geven is, zooals de Zoon des Menschen en
zooals de Zoon des verderfs geeft. Het eer
ste is heerlijke machtsdaad, echte zielverkwik
kende werkelijkheid, het andere is woord en
klank, nietigheid en schijn, burners, Hij) gaf
fcichzelven, voor u in den dood, Hij kon
dat als de Zoon van God. Geeft de wereld
zich ook? Weet ge wat de wereld wel
geeft Schijn inplaats van werkelijkheid, te
leurstelling inplaats van vreugde. Begooche
ling.
Vraag het maar eens aan de ouden dezer
(wereldDat geett ze aan haar kinderen.
Maar ze schenkt ook wat aan ons. In Joh.
16:33 zegt uw Heiland nog: deze dingen
heb ik tot u gesproken, opdat gij i n m ij
vrede hebt. I n d e wereld zult gij: ver-
d r u k k i n g hebben, maar hebt goeden
moed, ik heb de wereld overwonnen. Zoo
onderscheidt zich de gave dei' wereld van de
gave Gods. Wat zij Gods volk geeft aan
moeite en verdriet en verdrukking, geeft Hij
aan vrede. De vrucht des Geestes is liefde,
blijdschap', v r e d e. Daarom eindigt het ééne
geven in den dood, het andere geven eindigt
nooit maar wordt al heerlijker en schooner.
De genadegiften Gods zijn onberouwelijk.
Naar dien vrede jage en verlange dan ook
uw ziel die vrede maakt de armie wereld
die vol onvrede is, rijk en rustig. Bouwt gij1
dan aan den wereldvrede wanneer zelfs de
wiolt en het lam tezaani zullen weiden en aan
Gods vredesrijk geen einde meer zal zijin.
Zalig alleen, nu reeds zalig, zijn de vreed-
zamen (de vredemakers), Want zij: zullen Gods
kinderen genaamd worden.
Domburg. J. E. VISSER.
Ook ik was erkentelijk, toen het verscheen.
Reeds vroeger was er meermialen over ge
sproken en er waren pogingen aangewend om
het doel te bereiken. Wij hadden ons een t:j(d-
lang verheugd over wat de Vrije Kerk ons
gaf. Mannen als Beuker, Wielenga, teni Hoo
ve, van den Hoorn e.a. beijverden zich om
ons te geven, wat wij verlangden! en zonder
dezen arbeid te vergeten, waren we blijde met
de verschijning van het Gereformeerd Theo
logisch Tijdschrift, want wij' leefden in de
Verwachting, dat het nu blijvend zou zijn.
Wij zagen dan ook, dat het reeds den negen-
en-twintigsten jaargang kon geven. Erken
telijk zijn wij, dat er altijd mannen geweest
Zijin, die door hun vaardige pen voldoende
bijdragen konden leveren/ dat er ook altijd
een behoorlijk aantal lezers was, dat het
voortbestaan mogelijk mlaakte. Ik zou echter
wel willen, dat het nog in meer wloningen
gelezen werd. Over den inhoud van de laat
ste aflevering wil ik iets zeggen.
Ds. J. Post heeft bet over Het Vrouwen
kiesrecht in de Kerk, een onderwerp, dat
reeds geruimen tijd onder ons aan de orde
is. Het allernieuwste is er reeds af, maar
tot een beslissing is het nog niet gekomen.
Het is goed, dat ieder, die op de hoogte is,
zich uitspreekt, opdat er na aanvoering van
alle argumenten een beslissing jcotnle, weike
onrust doet eindigen. Over deze vraag moet
er een ander antwoord gegeven worden
in de kerken, dan dat 'twelk thans voor het
staatkundig' leven geldt, want dat bevredigt
niet. Als het er eenmaal is, dan wordt er o(p
den duur niet veel meer over gesproken, wijl
de mogelijkheid oim' er verandering in te bren
gen al heel gering is. Wij waardeeren de wij
ze, waarop ds. Post er over schrijft, want hij
beperkt zich om duidelijk uit te laten kbimien,
welk bezwaar hij heeft. Zoo kan het ieder
duidelijk worden, waarom het gaat en hij
zorgt er voor, dat liet niet ingewikkelder
wordt, dan het is. Als nu zijl die er voor zij'n
eveneens handelen, dan kan er na ernstige
overweging een besluit vallen, dat deze twist
appel uit ons midden weg neeimlt. Ik weet
wel, dat het verschil van zienswijze op dit
punt nog niet veel schade gedaan heeft aan
ons kerkelijk leven, maar eerst als de vrucht
van een eenparige overeenistem'miing ons te
beurt valt, kan men zeggen dat deze soünis
wel eens warme bespreking ons winst heeft
gebracht. Het noodeioos rekken van de dis
cussie is hcelemaal niet noodig, want er blij
ven nog punten genoeg over, die zich straks
zullen doen gelden. Zoo wordt die tijd rijjp,
waarin deze kwestie van het agenduim ver
dwijnen kan.
Het volgend artikel is van ds. A. B. W. M.
Kok, die het slot geeft oVe;r Het vasten.
Hij heeft daarover zij'n gedachten kunnen
geven in een heel rustige atmospheer. Het
onderwerp behoort geenszins tot de bran
dende vraagstukken van dezen tijd. Er moge
in onze kringen nog Weïeens over gesproken
worden, 'k geloof niet, dat er velen zijin, die
er zich druk over maken. Voorzoover het ont
breekt aan een meening, Welke ieder voor
zijn rekening zou willen nemen, toch kan m'en
gerust zeggen, dat het in ons midden zich
bevindt, zonder dat het bizondere belangstel
ling trekt. Het verschil in de practijk brengt
zelfs niet de vraag naar voren, waarom de
een wel en de ander niet vast. Maar juist
komt er in zulk een tijd een heldere voor
lichting heel goed tot haar recht en inderdaad
zulk eene heeft de schrijver gegeven.
Ik vermoed, dat de lezers in den regel niet
lang zullen wachten voordat zij naar de Kro
niek grijpen, want uit de Pers blijkt, dat ook
de Redactie van verschillende bladen daarin
nog al eens snuffelt en er een en anidier uit
overneemt. Het moet dan ook gezegd worden,
dat de schrijver voor zijin taak berekend is.
Opi deze wijze wil ik mijtn erkentelijkheid uiten
voor het vele, dat ons het Tijdschrift heeft
gegeven, en ik zou daarmee kunnen eindigen,
want het zou dunkt me niet p<assen olml over
de recensiën apart iets te zeggen, want ik
ben niet geroepen om er een oordeel over uit
te sp'reken, maar het vv'erk, dat hier aange
kondigd wordt: Om Gods heilig: Woord, geeft
mij aanleiding tot een opimierking en dit Zij
mij toegestaan. Wat er komlen zal over den
uitbouw onzer belijdenis valt nog niet te
zeggen, maar zooveel is wel duidelijk, dat
er reeds heel wat arbeid verricht is en heel
wat bouwstof aangebracht is en daarover
kunnen we ons verheugen'. Hier werd gewe
zen opi wat Professor Dr. A. G. Honig gele
verd heeft over het Dogma een inspiratie.
Ik herinner in'ij nog den tijd, waarin enkelen
meenden het recht te hebben oml smalend te
spreken over de Gereformeerde theorie van
de inspiratie en zij dachten, dat zij ter ver
antwoording geroepen, konden1 volstaan met
uit te spreken, dat deze theorie voorstond
een mechanische beschouwing miet verzaking
van de organische, maar dat zij blijlk' gaven
van een helder inzicht, wat zij door deze
woorden verstonden. Dit zal thans niet meer
gebeuren, want onze mannen hebben reeds
in 't openbaar zoo menigmaal m'et de pleit
bezorgers van afwijkende meeningen ge
kruist, dat niemand het waagt olml hooghar
tig een oordeel uit te spreken van w'at men
pleegt te noemen een Gereformeerde bescho i-
wing. Het is bovendien thans wel algemeen'
duidelijk, dat niet alleen de beschouwing over
de Inspiratie aan bestrijding blootgestaan
heeft, maar dat het ging omi het dogma der
inspiratie zelf. Langzamerhand is er zopveel
over dit onderwerp» in 't licht verschenen,
dat wij! zonder al te veel moeite kunnenj vast
stellen, dat er ondanks de heerschende ver
warring er heel wat verheldering is gekomen.
De strijd, welke over dit p»unt ontbrand is
ook tot in onze kringen toe is niet ijldel ge
weest. Het lieeft ons niet aan mannen ont
broken, die door ijverige studie ons voorlich
ting gegeven hebben over de gevaren, welke
ons bedreigden en die op> kalme en waardige
wijze de vrucht van hun nasptoring anis ge
geven hebben in een vorm, Waardoor wij tot
hun gedachten konden inkomen. Dit is reeds
voldoende om alle mismoedigheid weg te
nemen en in ons het vertrouwen te wekken,
dat we ook op- dit gebied die vele moeilijk
heden onder den zegen dies JHeereni te boven
zullen komen. Wij behoeven ons niet te over
haasten, wijl wij den tijd hebben en eerst be
hoeven te spreken, als het noodig" is. Wij heb
ben daaraan nooit getwijfeld, maar het is
toch bemoedigend, wanneer wij het licht zien
rijzen, dat in deze donkerheid' opgaat. De wor
steling der eeuwen, welke ook in onze dagen
met kracht doorgaat, doet telkens vragen
Opkomen, waarop de kerk op haar tijd het
antwoord moet geven. Dit behoeft ons even
min te verwonderen als te verontrusten'. Het
is alleen de vraag, of zij ook in haar geïn
stitueerde n vorm trouw blijft aan de waar
heid, welke ons in Christus is geopenbaard
en of zij zich bewust blijft van haar diepe
afhankelijkheid van de leiding des H. Gees
tes. Welnu, waar beide tot dusver uit het
leven onzer kerken blijkt, daar zorge elke
belijder, dat hij zijn plaats inneme en zjjn
taak afwerke. Als het oog daarover open mag
zijn, dan kunnen1 w»e gemoedigd voortgaan,
ook al woedt de strijd steed's feller. Best kan
ik mij begrijlpen, dat menigeen in onze dagen
zich overgeeft aan mismoedigheid of onge
duld, want wij zijn altijd meer geneigd' onu
te zien dan om te gelooven en oimf de uit
komst te hebben voordat de bep>roeving er is.
Laten wij waardeeren allen arbeid, welke er
geschiedt om ons voorlichting en leiding te
geven, opdat wij erkentelijk mogen zijn Hemi,
die ook thans zoovele en zoo menigvuldige
gaven verleent tot opbouw' van "Zijn Kerk
en tot volmaking van alle heiligen. Wij zien
dikwerf uitsluitend op wat wfij missen en
denken alleen aan onvervulde begeerten, ter-
wüjl wij meer door 't geloof op de belofte
moesten leven en dankbaar zijn voor zoo
veel goeds, dat we ook nu nog ontvangen.
Het is een verheffend gezicht, dat er zoo-
velen arbeiden in den wijngaard, waarin de
geest telkens meer arbeiders uitstoot. In da
gen van strijd gedenken wij licht aan de
groote leiders, die wlij gekend hebben en Wij
gevoelen hun gemis en dit is niet te veroor-
deelen, maar vergeten wij nooit, dat de Leids
man nooit heengaat en dat Hij altijd Zijn
Kerk verder leidt. Het kan wel schijnen, dat
zij achterwaarts gaat, doch dit is inderdaad