Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 43e Jaargang. Vrijdag 29 Maart 1929. No. 13. RedaetearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. ÜIT fiET WOORÖ. De Vrouwen op Paaschmorgen. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. De winter is voorbij ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs AdvcrtentleprIJsi por kwartaal by vooruitbetaling f 1, Afzonderlijk© nummers 8 oent. 15 oent per regel by jaarabonnement van minstens 500 rsgels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Flrrna UTTOOIJ OLTHOFP, Mldde!burfi. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 6. GIRONUMMER 42280 „En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij tot het graf, als de zon opging „En in het graf gegaan zijn de werden verbaasd „En zij, haastiglijk uitgegaan zijn de, vloden van het gr al" Marcus 16 2, 5, 8. Aan de ziel der vrouw* wordt door Mar cus de uitwerking van het mysterievolle Paasehevangelie geteekend. Zoekende vrouwenkomen tot het ledige graf (vs. 2). Verbaasde vrouwenvertoeven in het ledige graf (vs. 5). Verb ij s t e r d e vrouwenvluchten weg van het ledige graf (vs. 8). Marcus beschrijft dus de Opstanding zelve niet, want dat kan ook niet. Geen der Evangelisten is daartoe in staat. Niemand vermag het, want niemand is er van getuige geweest. De verrijzenis van den Levensvorst kan niet beschreven worden. Alleen maar gepre dikt. Alleen maar verkondigd in uitwer king en gevolgen. M a 11 h e ii s, die het groote en ma jestueuze der opstanding van Jezus Chris tus tot uiting doet komen, teekent het heil volle mysterie aan de natuurkrachten. Marcus, die het wonder-geheim zinnige van het Paaschfeit bericht, illu streert het aan de zoekende, verbaasde, ver bijsterde vrouwen, die tot, in, vanuit het ledige graf al verder tot het heilgeheim ge raken. c Met was nog zeer vroeg. De Zon ging op en goot haar gouden stralen over den Zondagmorgen uit. Het be gon te lichten in het Rijk der natuur. Maarallerminst „licht" was het in de zielen der vrouwen, die zich naar het graf van Jezus begeven zoo vroeg reeds om de balseming te voltooien, welke door het naderen van den Sabbath Vrijdag 's avonds slechts in haast had kunnen ge schieden. Zij waren zoo heel erg verdrietig deze trouwe vrouwen Haar liefde tot den Heiland had haar tot het einde toe doen standhouden op Golgotha. Zij waren daar op den kruisheuvel van alles getuigen geweest. Zij hadden Jezus het hoofd zien buigen ensterven. Toen waren zij toch nog gebleven. De trouwe liefde der vrouw volhardt immers tot het allerlaatste toe. Weenende (en dat was meer dan oppervlakkige teergevoeligheid waren zij Jozef van Arimathea en Nicodemus gevolgd, wier vriendenhanden het lijk graf waarts hadden gedragen. Zij aanschouwden toen hoe Hij gelegd werd en zetten zich ne der tegenover het graf, nadat zij in Jeruza lem specerijen gekocht hadden. De Sabbath noopte haar echter tot rusten. Maarnauwelijks kondigt de schemering op den derden morgen nieuwen dageraad aan, of wederom bevinden deze vrouwen zich op weg naar het graf. Ach, zij waren zoo heel erg bedroefd. Zij gevoelden het verlies zoo diep. Zij konden dat gruwelijk Golgotha maar niet kwijt worden. Al die donkerheid doemde telkens in haar gedachten op. Ach, zij konden Jezus nog zoo moeilijk overgeven. Het kruis was gekomen en de dood enhet grafmaar toch bleef de trouw dezer vrouwen hechten aan Hem, Dien zij nu zoo misten en Dien zij maar niet missen konden. Zoo volgden zij de inspraak van haar hart en kwamen ook op den vroegen Zondagmor gen weer tot het graf, om te zalven, om te offeren. De trouwe liefde der vrouw vindt steeds haar hoogtepunt in het offer, in het zich- g e v e n - zo nd e r - r ed e ne e r i n g. Zoo was het ook met dc vrouwen op Paaschmorgen. Zonder redeneeren kwamen zij tot het graf. Maarplotseling gevoelen zij de moei lijkheid „Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen Hare zwakke vrouwenhanden konden dat immers niet Dan zien zij dat de steen afgewenteld was! Dan zien zij, komende tot het graf, dat er iets gebeurd moet zijn. WatO, welk een spanning in deze vrouwenharten, die nu niet alleen Jezus missen miaar ook Zijn lijk. Waar is het Zoo worden deze zoekende vrouwen voor bereid op het wonder der Opstanding. Dat „zoeken", dat niet-wetcn-wat-ervan-te-deiikcn maakt deze liefhebbende, schreiende vrouwen harten ontvankelijk voor wat komen gaat. Is ons hart al ontvankelijk om het zalig feit, dat Paschen" ons prediken zal in ons op te nemen De opstanding kan zóó maar niet geloofd worden. Daartoe moeten wij, evenals de zoekende vrouwen, veel liefhebben. De verborgenheid van het Paasehevangelie is voor degenen, die Jezus niet kunnen mis sen. Trouwe liefde tot den Heiland is nood zakelijk om werkelijk Paschen te vieren. Hoe staan wij persoonlijk tegenover Jezus? Hebben wij op Golgotha gestaan en zijn wij met Christus gestorven Alleen wanneer wij het gemis voelen, dat de kruisheuvel laat, zullen wij ontvankelijk zijn voor de zalige prediking van den afge- wentelden steen. o- De zoekende vrouwen weten niet hoe zij 't hebben. Hoe langer hoe meer kolmen zij nu met hare gedachten terug bij Jezus, Dien zij zochten. Zij1 gaan voort en treden den grafspelonk binnen. Daar zi.cn zij een jonge ling, een .heel vreemde verschijning in een lang wit kleed. Zwijgend zat hij daar neder, als in gepeins verzonken. Neen, die jongeling is niet een gewoon mensch.. De vrouwen wer den op dit gezicht zeer verbaasd. In het oor spronkelijke staat Zij waren als „aan den grond g e ii a g e 1 d". Alles was ook zoo mysterieus, zoo onverwacht. Maardan begint de jongeling tot de verbaasde vrouwen te spreken Met ang- stig-vcrlangcnde vraag-oogen blikken zij tot hem op. Zalig deze verbaasde vrouwen Hare verbazing openbaart honger en dorst. Zalig zij, die hongeren en dorsten. De vrouwen zij mogen de zalige tijding vernemen „Hij is hier niet Hijl is opgestaa n". Heel eenvoudig en sober doet de engel deze afles-ovcrweldigende mededecling. En dandan stijgt de verbazing der vrouwen tot verbijstering. Haastig- lijk gaan zij: uit van het graf. Zij kunnen nog geen woord zeggen. Zij begrijpen het nog lang niet alles en tochG, welk een Paaschmorgen Welk een tijding Beving en ontzetting heeft de verbijsterde vrouwen bevangen. Het is zoo heel groot. Zij zien het. Zij hoor en het, maarzij doorgronden het niet. Het is de verbijstering der aanbidding. Het is de verbijstering van ongedachte ge- loofsontroeiing, die het onbegrepene aan grijpt. Zoo moge ook ons Paaschfeest zijn. Dan zal de vrees, die in ons hart schuilt bij het drukken van onzen zondenlast, bij het dreigen van het doodsgeweld en bij het knellen van de boeien der aardsche zorgen, worden verslonden door de vreugde, die ook bij de vrouwen, na de verbijstering geko men is. Zonder die verbijstering kan er geen vreug de zijn. Op Paschen beginneii wij den Gekruisigde te zoeken, om dan den Verrezene te vin den in de aanbidding van ons geloof. Dan breekt de Paaschvreugde door. De vreugde van het opstandingslcven. Dan leidt de Paaschmorgen van zoekende smart over zonde en dood tot verbijsterende aanbidding van het mysterie der doodsover- winning en onze verbazing over zóóveel za ligheid zal dan leiden tot dc jubelende vreug de der zoekende vrouwen, die vin dende vrouwen werden. Op het goed-gevierde Paaschfeest gaat de v e r w o n d e r i n g vooraf aan de verheu ging- Dan vieren wij het feest van den Levens- vorst zooals dc vrouwen op den eersten Paaschmorgen. Dan wordt onze verbazing en ver bijstering, onze aanbidding en onze verheuging gedragen door ons geloof dat Jezus Christus opgestaan is tot onze Rechtvaardigmaking, tot onze Heiligmaking cn tot onze Heerlijkmaking. Dan weerklinkt de Paaschjubel der dank baarheid in de gemeente van den levenden Heiland „Triomf Dc Heer is opgestaan, „Wij kunnen vroolijk grafwaarts gaan Middelburg. D. RINGNALDA Jr. De winter is voorbij. Ik geloof niet, dat iemand er spijt van heeft. Toen hij zijn komst aankondigde met sneeuw cn vorst, hebben wij hem het welkom toegeroepen. Heel vroeg was hij niet. In heel do maand November was er nog niets van te merken. Doch na Nieuwjaar veranderde het. De dagen waren heel kort en de nachten lang. Als we 's morgens opstonden, dan was het aan al les te bespeuren, dat hij met groote gestreng heid heerschte. De jongens, die gaarne de schaatsen aanbinden en over de gladde ijs vloeren zwieren, ging het naar hun begeer te. En ook de ouderen vonden het wel goed. Wij beschikken immers over vele middelen om het in den winter dragelijk te maken. In steden en op het platteland heeft men elec- trisch licht, zoodat wie niet wil, niet in 't donker behoeft te zitten. Gebrek aan brand stoffen was er ook niet en wij gingen dus moedig voort. De winter heeft ook zijn eigenaardige genoegens, welke wij in de an dere seizoenen moeten missen. Gelijk de win ter het water inboeten laat, zoodat het zich haast niet beweegt, zoo zorgt hij er ook voor, dat het menschelijk leven trager gaat. En dit is ook niet onaangenaam. Zulk een pe riode van rust is voor mensch cn dier goed. Zelfs de aarde heeft daaraan behoefte. Het heeft wel den schijn, dat veld cn akker, boom cn plant gestorven zijn, want over alles ligt de kleur der verdorring en doodschheid. Doch wij weten, dat het leven niet geweken is. De krachten hebben zich alleen naar de diepte teruggetrokken en wij rekenen er op, dat het later wel uitkomen zal. Ook de kou de, al is zij* niet aangenaam, draagt er toe bij om de aarde te doen beantwoorden aan hare bestemming en om het gras te doen uitspruiten voor het vee cn om aan den mensch het brood te geven. Wij zagen dus niet tegen den winter op en als er dan ge zegd werd het is goed, maar weet ge wel, hoe lang en hoe koud zulk een winter kan zijn, dan verstonden de meesten het niet en zeiden och, maak II niet ongerust, want wiij hebben geen ouderwetsche winters meer. Dan schudden enkelen het hoofd over zulk een onnadenkendheid en oppervlakkigheid, maar dat was ook al. Het was wel goed, zoo werd geoordeeld, dat de binnenscheepvaart en alle arbeid op 't land eens voor een tijd stilstond, want als dan straks ieder weer aan den slag kwam, dan ging het met des te meer kracht en ijver. De tijden waren bovendien veran derd, er werd beter gezorgd dan weleer, dat het gebrek niet zoo nijpend werd. Nu dit laatste is juist laten we het met dankbaarheid erkennen. Allerwege kreeg men een betere en meer doelmatige werkverschaffing endaar is tevens een steunverleening aan allen, die het noodig hebben. Er zijn nog menschen, die het betreuren, dat rijk en gemeente sa men werken om misstanden weg te nemen en in sociale nooden te voorzien, maar het is mij niet goed mogelijk-, om daarin te zien een bewijs van goed en wijk beleid. Veeleer wil het mij voorkomen, dat onzie overheid, hoogerc en lagere hierin ,op den goeden weg zijn. Ik heb nog niet veel on dervinding, maar ik kan toch een vergelij king maken tusschen de toestanden van een halve eeuw geleden cn thans, al is h!et dan maar op een beperkt terrein. In dezen langen winter kwamen er wel menschen aan de deur, die naar hun zeggen, werkeloos wa ren en gaarne een kleinigheid wilden verkoo- pen, maar hun aantal is niet noemenswaard vergeleken bij voorheen in een winter, die ongeveer even lang en streng was als deze. Er zullen altijd menschen overblijven, die zich laten misleiden door ijdele beloften en wij behoeven niet te denken, dat dit kSvaad verdwijnen zal. Het zal ook nu weer heel duidelijk aan het licht komen, als de stem bus voor de verkiezing van leden Van de tweede Kamer opengaat, maar naarmate de regeering voortgaat met gerechtigheid te oefenen, neemt zij toch den wind uit de zei len van hen, wicn het een lust is om onte vredenheid te prediken. Er zijn dan ook reeds vele werklieden, die waardeeren, wat reeds tot stand gekomen is en die vertrouwen, dat er steeds minder grond zal zijn tot billijke klacht. Ook met het oog hierop versta ik hen niet, die als zij het vermochten een betere regel van het maatschappelijk leven zouden belemmeren. Ik weet wel, dat sommigen be weren, dat zij zulke houding moeten aan nemen, omdat zij anders tegen hun geweten zouden handelen. Ik zou dan ook' niet graag iemand willen aanraden om dit te doen, om dat ik geloof, dat Luther gelijk had, toen hij zeide, dat het den mensch niet geraden is de stem van zijn consciëntie te verzwak ken, maar ik weet ook, dat een geweten van een mensch dwalen kan en daarom is het geraden om nauwkeurig te onderzoeken, of ons geweten zich regelt naar de wet in het getuigenis, want daar komt het op aan. Ik heb dezen winter een enkele openbare ver gadering van een vakorganisatie van land arbeiders bijgewoond, en de indruk toen ont vangen, is mij bijl gebleven en geef ik hier heel in 't kort weer. Ik voor mij ben dan ook overtuigd, dat er in dezen weg verder veel goeds kan voortkomen. Doch ik zou zoo voortschriivende vergeten, wat ik nog zeggen wil. Is het wel juist om te zeggen, dat de win ter voorbij is. Het bleef tot dusver in deze streken nog koud. Eiken morgen hangt er over de omgeving een dikke nevel, die in zijn ruimen mantel torens en huizen voor ons oog verbergt. Het vriest eiken nacht nog, zoodat de slooten opnieuw met een dunne laag ijs bedekt zijfn. Het oude ijs zit er nog tamelijk dik in en dit is ook het geval in onze vaarten. Het is ook nog niet mogelijk om de aardappelen van hun winterkleed te ontdoen en evenmin kan men het land be werken. De ingestoken spade stuit nog over al op den harden bevroren grond. Maar het is toch niet noodig om geheel te herroepen, wat hierboven staat. Ik heb er mij over ver wonderd, dat dc sneeuwklokjes overal bo ven staan en bloeien. Zij waren wel later dan anders, maar hoe het mogelijk is, weet ik niet, maar zijn toch door den harden grond heengekomen. Altijd zijn deze lenteboden ons welkom, maar nu dubbel, want wij moesten zoolang wachten. Wonderlijk die ontwaking van de natuur na zoo langen en kouden win ter en welk een moed stort zij in de harten der menschen in dezen. Om dit goed te verstaan moeten we ons indenken, wat de ouden ge voelen, die heel den winter binnen moesten blijven en de zwakken, die zoo verlangen kunnen om eens weer zich te mogen koes teren in een zoele lentelucht en in de warm te van de zon. Heel de aardsche schepping- gevoelt zich verruimd en komt door de ont dooiing tot een nieuw leven. Het js zelfs aan de kinderen te zien, dat zij meer opge wekt cn vroolijker zijn. Wij weten allen, dat het voor onze vogels een harde tijJ- is ge weest cn dat er een groote menigte omge komen is. Wij zagen dan ook alleen de bonte kraaien, die er tegen kunnen en aan wie het te zien was, dat zij er nog aandachten om heen te gaan, als mede enkele meeuwen en natuurlijk musschen, spreeuwen enz. Ik had al gezien, dat de kievitten ook meer Noor-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 1