ZENDING '3
Antinomianen.
DADERS DES WOORDS
Een bijzonder mooi boel je: ..Het huis
Gods" van Or. B. Wielenga.
De Vrije Universiteit en het heden.
Slot.
t Zal misschien voor somimigen een ver
ademing rijn, wanneer zij dit woordje „Slot"
zien staan.
Maar ik vraag nederig, dat zij mij ook
nog ditmaal hooren.
Mijn oude broeder Job Wisse had er recht
op, dat ik zijn ingezonden stuk van Vrijdag
18 Januari niet zoo maar terzij legde mlet de
opmerking „Gij zijt mis
Want er zijn er mogelijk velen, die bij het
scheldwoord Antino miaan, dat in Zee
land nog gebruikt wordt, net eender doen als
de Geuzen, die dezen verachtelijken naam
van bedelaars van 't eerste moment af als
een eerenaam in hun vaandel schreven.
Dat was de bedoeling van br. Wisse, als
ik het goed voor heb en hij ging toen
deugden opnoemen, die er werkelijk bijl de
Antinomianen niet waren.
Hetgeen door mij aangetoond werd.
Ik breng in mijn slotsamenvatting het schrij
ven van br. Wisse nog even verkort in her
innering.
Hij zegt
„Een Antinomiaan is niet iemand,
die er maar op losleeft IntegendeelZijn
gebrek is alleen, dat hij te veel ver
geet, dat zelfs onze beste werken nog
besmet zijn. Maar zijn voorrecht is
dat zijn werken geschieden niet uit wet
tische vreeze, doch uit kinderlijke ge-
hoorzaamhei d."
Zulke menschen zijn er. Maar ondanks dit
gebrek, een Methodistisch gebrek —zijn
ze geen Antinomiaan want het woord ge
hoorzaamheid komt in het woorden
boek der Antinomianen in 't geheel niet voor.
Ze zeggen omdat een Christen in alle deelen
borgtochtelijk is gedekt, is het niet noodig
wedergeboren te worden, is het zelfs onge
loof op berouw, boete, gebed om schuld
vergiffenis aan te dringen.
Mijn geachte briefschrijver zegt
„Een Antinomiaan kan zonder zijn con
sciëntie te bezwaren door het gezaaide
gaan of toonbrooden eten op Sabbath,
want hij wandelt met Jezus op den weg,
die een Heere is van den Sabbath. Hij
ziet in een mensch niet een soort gees
telijken engel. Wie zoo overgeestelijk is
ziet in alles zonde, voordien mag niets
meer zoo iemand leeft altoos bezwaard.
Maar zoo iemand is verder van het bij-
belsch spoor dan de grootste Antinomi
aan."
We hebben aangetoond uit de historie en
uit de denkbeelden dier ketters, dat er van
consciëntie bezwaar bij een Antino
miaan nooit sprake is. Als zijn geweten hem
nog eens een keer aanklaagt want de na
tuur is sterker dan de leer dan voelt hij
zijn conscientie-bezwaar als een bewijs dat
hij nog geen volkomen geloof heeft, dat hij
nog altoos van het zuurdeeg der wet niet
is gezuiverd.
Evenmin als Christus aan de minder
waardige wet heeft voldaan, evenmin moe
ten wij er aan voldoen.
Ik ben het met br. Wisse eens, wanneer
hij de overgeestelijkheid onbijbelsch noemt,
maar hij zegt Antinomiaan en bedoelt een
naar 't Evangelie levend Christen, die een
wat mildere opvatting van het op Zondag
geoorloofde huldigt.
Maar alweer zoodra ik spreek van „ge
oorloofd" ben ik naar exegese en historie
van het woord geen Anti-nomiaan.
Vervolgens lees ik
„Een Antinomiaan kan natuurlijk wei
eens over de grens gaan, want op den
zuiversten wijnstok komen wilde lo
ten voor, die afgesnoeid moeten worden.
Men zou anders op zijn Corintisch gaan
leven."
Ik hoop dat het duidelijk zal zijn, dat een
Antinomiaan nooit over de grens kan gaan,
om de eenvoudige reden, dat hij overal waar
hij Alitinomiaan in is, reeds over de grens is.
Bovendien zal br. Wisse het mijl toestem
men, dat de vrijheid om het lichaam te vcr-
waarloozen (dc ascetische richting) even ver
werpelijk en onbijbelsch is, als de vrijheid
om het lichaam alles te gunnen (de liber-
tijnsche richting).
Al geef ik grit toe, dat het leeKjke Anti-)
nomistische geraamte in het eerste geval een
mooiere jas aanheeft.
In zijn ingezonden stukje vraagt br. W.
ook nog of de volmaaktheidsdrijvers een
wilde loot zijn aan het Antinomisme en voegt
er aan toe
„Nu geloot ik wel aan een vooruitgang
van de Kerk. Wc lezen die rechtvaardig
is, dat hij nog gerechtvaardigd worde,
maar zoo ver durf ik het niet trekken
dat de Kerk in leer en leven tot de vol
maaktheid zal komen."
Ik durf dit ook niet. Dit weet ik wel, dat
de Antinomiaansche lijdelijikheid, daar zeker
niet de weg toe is.
De z.g. Perfectionisten, die meenen dat ze
hier in 't leven perfekt, volmaakt kunnen
worden, zijn geen Antinomianen, want deze
laatsten z ij n volmaakt ze zijn zooals ze
zijn moeten; ze doen zooals God wil
dat ze doen. Ze zijn passieve instru
menten, zooals een fluit, waarop de spe
ler blaast.
Ze zwelgen in het besluit Gods. Zoo-
als dat eenige besluit is, zoo is hun tijde
lijke daad. Volkomen in overeenstemming.
Tenslotte zegt br. Wisse
„Wat is de schoone vrucht van het
Antinomisme, een vrucht bekoorlijk voor
alle oprechte harten Het is de zuivere
Evangelische bevatting, waardoor we be
vrijd worden van al het nare wettische
cn nader worden gebracht tot een Evan
gelische blijdschap, waardoor we gelijken
op ware hemelingcn.
Of ik begrepen heb wie een Antinomi
aan is, weet ik niet. Dit weet ik wel,
dat een mensch die denkt dat zonde
geen zonde is, zeker geen geloovige
kan genoemd worden."
Het is gebleken, dat br. Wisse zich heeft
laten verleiden den naam Antinomiaan een
inhoud te geven, dien hij in 't geheel niet
hebben mag.
De zuivere Evangelische bevatting waar
door we bevrijd worden van al het wetti
sche, heeft met die ketterij niets gelmeen.
Want de zuivere Evangelische bevatting
van de verhouding tusschen Wet en Evange
lie is, zooals ons Geref. Belijdenis die leert:
lo. Dc betaling voor de zonde door Chris
tus sluit den eisch niet uit tot bekeering en
heiligmaking.
2o. Het geloot draagt vruchten, waarin de
Vader verheerlijkt wordt, want het kan niet
ledig zijn.
8o. Christus is gekomen om de wet te
vervullen, en om in staat te stellen dit ge
bod, dat heilig is, rechtvaardig en goed in
beginsel weer te onderhouden.
Door de wedergeboorte omgezet wil de
wil van den gcloovige nu ook zelf dc eeuwi
ge wet der liefde, de twee tafelen, onderhou
den.
De echt Evangelische bevatting van dc
wet is deze, dat ik al mijn handelingen, mijn
denken cn mijn streven laat leiden door de
vraag Hoe kan ik in liefde leven voor God
Hoe in liefde leven voor mijn naaste
Dat maakt ons dagelijks schuldig.
Dat drijft ons dagelijks tot gebed.
Dat stelt echter ook in staat om dc groote
levenslijn te zien cn over onbeteekenende din
gen niet te twisten.
Deze vraag der liefde als openbaring van
ons geloofsleven verbindt wet cn genade,
verbindt ons werk cn Christus' werk op de
manier van Augustinus
„Geet o Hcere wat gij eischt, cn eis:h
dan wat gij ook wilt."
't Gebed om genade tot het liefdewerk
doet ons met dit werk weer eindigen in God.
v. D.
De kerkeraad van de Geref. Kerk te Am
sterdam verzocht Dr. B. Wielenga een boek
je te schrijven, dat zou kunnen dienen om
te verhelpen het tekort aan kerkelijk besef
en kerkhistorische kennis, waarover bij toe
neming moet worden geklaagd.
Dr. Wielenga voldeed aan dat gemotiveer
de verzoek en van zijn hand verscheen nu on
der den titel „Het huis Gods" bij Kok van
Kampen een geschrift, waarvoor we zoo spoe
dig mogelijk, met warme aanbeveling, de
aandacht vragen.
Het wil wel eens zoo gaan, dat geestelijke
leveranties op bestelling minder goed slagen.
En is daarbij niet altijd de gewenschte har
monie tusschen de werkzaamheid van het
hoofd en het hart. Het product blijft dan
wat koud. En omdat het de warmte der be
zieling mist, pakt het niet.
Dat bezwaar is hier niet. Dit boekje is ge
schreven met groote liefde voor de historie
onzer Gereformeerde Kerken en haar jeugd.
Geschreven ook met groote kennis van zaken.
Omdat het niet te groot van ontvang mocht
worden, was beperking noodig. Daarin kan
zich dc meester toon en. In betrekkelijk kort
bestek geeft Dr. Wielenga de hoofdzaken van
de geschiedenis cn laat hij het licht der his
torie vallen op het heden. En in een slotsom
in drie paragrafen 1. Kerkelijk besef 2.
Kerkelijke liefde 3. Kerkelijk leven wordt
dan het geheel nog eens samengevat.
De schrijver gaat uit van de belijdenisvra
gen, door de Generale Synode aan de ker
ken aanbevolen, en bij de meeste kerken ook
wel in gebruik genomen. Deze zijn voorin
afgedrukt. In dc belijdenis des geloofs zoo
wijst hij dat aan ligt de aanvaarding van
het Verbond cn een verbintenis aan de kerk.
Die kerk is onzichtbaar cn zichtbaar. In haar
zichtbare gedaante heeft zij onder Oud- en
Nieuw Testament een verschillende gestalte.
Na de ontaarding van de Nieuwtestamenti
sche Kerk onder Rome, komt haar herstel in
de Hervorming. Over de Gerefonmleerde Kerk
wordt dan vrij breed gehandeld. Zij! worden
geteekend in haar opkomst en bloei en in
haar verval. Na het verval komen teekenen
van nieuw leven, dat leidt tot de afscheidihg
en de doleantie.
Wanneer we hier een opmerking mogen ma
ken, dan is het deze, dat we gaarne iets meer
hadden gehad over de fout van de Christe-
lijk-Gereformeerde Kerk. De polcmdek in de
Amsterdamsche Kerkbode, waarvan Dr. Wie
lenga ook redacteur is, met den Cliristelijk-
Gereformeerden predikant van Amsterdam Ds.
Berkhof, bewijst wel dat ook op dit punt
klaarheid gewenscht is. Het ware o.i. ge-
wenscht geweest dat, wat op bl. 132 en 133
over dit geschil gezegd werd, wat ware uit
gebreid. Misschien dat de schrijver in een
volgenden druk, hieraan aandacht wil schen
ken.
Dit boekje toch moet op groote schaal wor
den verbreid. Bijzondere gelegenheid daar
voor biedt dc gewoonte, om bij belijdenis een
boekwerk mee te geven tot aandenken. De
uitgever heeft daarvoor een goedkoope „Be
lijdenis-uitgave". Deze kost f 0.90 ongebon
den en f 1.30 gebonden. Bij minstens 25 ex.
tegelijk, wordt de prijs 75 cent per exemplaar.
Ons dunkt een kerkeraad kan met vertrou
wen de uitgave daarvoor voteeren liefst voor
een gebonden exemplaar, ook al komt
dat wat duurder uit. Laat hier de zuinigheid
de wijsheid niet bedriegen. Onze jonge men
schen moeten er toe gebracht worden dit
boekje te lezen. Ook het uiterlijk moet daar
toe lokken. En wanneer ze het dan gaan le
zen en herlezen, dan mag als vrucht verwacht
versterking van het kerkelijk besef cn de
kerkelijke liefde en dan komt het miet dat
geld voor het kerkelijk leven wel in orde.
Men behoeft zich ook niet te beperken tot
hen, die belijdenis doen. Velen in de ge
meenten, zullen, wanneer ze daartoe worden
aangezocht, dit boekje willen hebben.
Met dankbaarheid aanvaarden we alzoo dit
kostelijk boekje, met den wensch, dat het
rijk gezegende vruchten moge dragen.
HEIJ.
Men heeft mij gevraagd, in een kort artikel
iets te willen zeggen over den tegemwoordi-
gen toestand der Vrije Universiteit, ook bij1
wijze van nabetrachting op clc jaarvergade
ring te Middelburg. Gaarne voldoe ik aan
dit verzoek, al zal ik mij èn tervvilLe Van de
ruimte èn met het oog op de verdere afwik
keling der zaak tot eenige algemeene opmer
kingen moeten beperken.
Het is te verstaan, dat de moeilijkheden,
die te Middelburg, gelijk reeds op twee voor
afgaande jaarvergaderingen, besproken Zijn,
bij sommigen de vraag hebben doen opko
men, of de Vrije Universiteit aan dit alles
niet bezwijken zou.
Het is ook zeker toe te stemmen, dat deze
dingen de liefde en het vertrouwen in eerste
instantie niet hebben vermeerderd, wel ver
minderd.
Toch ben ik aan de andere zijde overtuigd,
dat hetgeen tot dusver aan liet licht trad,
een goeden grond geeft voor de verwachting,
dat de Universiteit door Gods gunst deze
moeilijkheden zeker zal te boven komen, en
zonder wezenlijke schade haar ontwikkelings
gang zal kunnen voortzetten.
Wat hier beslist, is tenslotte niet de vraag,
ot er wel eens zwarigheden voorkomen, die
het hart niet vrees vervullen; maar deze
vraag, welke de koers is, waarin de Univer
siteit i n w e r k e I ij k h e i d geleid wordt.
De Vrije Universiteit staat en valt met haar
beginsel. Alleen in de handhaving van het
onvervalscht Gereformeerd karakter ligt haar
kracht. Wijkt ze daarvan in werkelijkheid af,
dan gaan dc liefde en het vertrouwen, al ble
ven deze vooreerst nog ongerept, tenslotte
toch verloren. Maar houdt ze hieraan vast,
dan worden ook dc liefde en het vertrouwen,
al werden ze voor een oogenblik geschokt,
tenslotte weer hersteld, en verkrijgen ze zelfs
nieuwe kracht.
Dat we nu het bewaard blijven van de
zen alleen veiligen koers (natuurlijk met het
oog op God, want ieder mensch is zwak)
op goede gronden verwachten mogen, daar
van zijn m.i. in heel deze geschiedenis de dui
delijke teekenen aan het licht getreden.
Ik zou hier op verschillende dingen kun
nen wijzen, ook uit den kring der Universi
teit zelve. Maar ik bepaal mij thans, in ver
band met mijn onderwerp, tot hetgeen aan
het licht trad in den kring der Vereenigin'g.
Allereerst wijs ik op de houding, aange
nomen door den breederen kring van l'eaen
en begunstigers. De Universiteit zou ver
loren zijn, indien de kring harer voorstanders
bij moeilijkheden als de onderhavige öf uit
onverschilligheid voor het beginsel in het
geheel niet reageerde, öf bij de minst op
komende moeilijkheid zich van haar afkeerde
met een „Nu is het mjis, en nu wil ik er
niets meer van weten".
Het tegendeel is het geval geweest. Indien
iets duidelijk is geworden in ae pers, op ver
gaderingen en in gesprekken, dan is list wel
dit, dat er van Noord tot Zuid bij: de voor
standers der Vrije Universiteit in breedeti
kring slechts één gedachte leeft, namelijk
deze, dat er tot geen prijs ook maar iets mag
worden tekort gedaan aan het beginsel, dat
eenmaal aan haar ten grondslag is gelegd
en dat men ook al het mogelijke wil doen,
om daarvan zekerheid te verkrijgen.
Dit was ook in de perscritiek het goede
en verblijdende. Natuurlijk was ook deze niet
volmaakt. Op den zakelijken inhoud is te
Middelburg geantwoord. Hier zou ik nog
gaarne, in alle broederlijke waardeering, een
paar algemeene opmerkingen maken. In het
smoren der critiek zie ik geen heil. Maar wel
meen ik, dat de publieke criticus zich zijn
hoogst verantwoordelijke taak terdege be
wust moet zijn en dat critiek, zoo ze niet
meer kwaad dan goed zal doen, lo. zaak
kundig moet zijn 2o. zakelijk moet blij ven
3o. moet gedragen worden (ik spreek natuur
lijk over critiek van geestverwanten) door
het rechte besef van solidariteit. En dan is
er toch in mijn hart wel een vraag, of onze
pers in deze opzichten niet hier en daar meer
tekort geschoten is dan men billijkerwijs had
mogen verwachten. Had wel ieder, eer hij
schreef, kennis genomen van de bestaande
regelingen, die toch veelszins beslissend zijn
voor een antwoord op de vraag, wat kan en
moet worden gedaan Heeft niet een enkele,
in plaats van zakelijke critiek te oefenen, zich
laten verleiden om de bedoeling verdacht te
maken Heeft ook niet meer dan één te
veel de houding aangenomen van een buiten
staander, die zelf geen verantwoordelijkheid
draagt voor den gang van zaken, en geklaagd
over het uitblijven van dingen, waartoe hij
als lid zoo hij die dingen noodig keur
de zelf mede liet initiatief had kunneln
nemen
Maar dit daargelaten, was het verheffend
om te zien, hoe dc Universiteit gedragen
wordt door een breeden kring, die niet zal
nalaten, bij elke voorkomende gelegenheid
al het mogelijke te doen om te voorkomen,
dat er van haar beginsel ook maar iets zau
worden prijsgegeven. En ik ben er van o ver
tuiging, dat dit voor de toekomst van de
Universiteit van de allergrootste beteekenis
zal blijken.
Hiernaast staat nu, wat ik als tweede wilde
noemen, dat ook de leidende colleges, Direc
teuren en Curatoren, opnieuw en onomwon
den van deze zelfde gezindheid blijk hebben
gegeven.
Dat toch de door hen uitgesproken instem
ming met de conclusies der Commissie van
Advies, gelijk ook hun verdere mededeeling
aangaande de door hen te volgen handel
wijze, getuigt van hun ernstig voornemen,
om elke afwijking van den grondslag met
beslistheid tegen te gaan, is moeilijk tegen
te spreken. Ook wie de uitspraak der Com
missie iets anders hadden giewenscht, zijn er
wel van overtuigd geworden, dat het hier
slechts gold een verschil van inzicht aangaan
de dc vraag, wat uit de situatie voortvloeide,
niet van meerdere of mindere beslistheid ten
opzichte van het beginsel cn zijn handha
ving.
En zoolang we daarin één zijn, staan
we sterk. Veel sterker dan we soms zelf zou
den meenen.
Vergeten we het niet het gaat om de
verwezenlijking van een hoog en veelom
vattend ideaal. Dat zich daarbij moeilijkhe
den voordoen, behoeft niemand te verwonde
ren. Veeleer is het een wonder, dat die moei
lijkheden tot dusver nog niet veelvuldiger
en grootcr zijn geweest. D e z e zullen voor
bijgaan, en in de toekomst zullen er weer
andere komen. Maar dat is gieen rede'n
om te versagen. Buitenstaanders nebben het
wel uitgesproken, dat het ideaal veel te hoog
is gegrepen, en dat ons Gereformeerde volks
deel te klein is en te arm aan genie, om
zulk een taak eenigszins naar eisch te vol
brengen. Maar de voorstanders der Vrije Uni
versiteit zijn aan den arbeid gebleven, in het
vertrouwen „God van den hemel zal het
ons doen gelukken".
Datzelfde vertrouwen leeft nog bij ons.
En in dat vertrouwen werken we voort.
Daar ligt een rijke zegen jn, reeds in dien
arbeid zelf. Wij hebben als Gereformeerden
wel behoefte aan samenbinding. Wij hebben
elkander zoo noodig. Maar we voelen dat
niet altijd, cn loopen dan tegen elkander in.
Welnu, het gezamenlijk strijden voor een
ideaal leert ons dat af, bindt ons samen. Nu
hebben wij tegenwoordig van dergelijke groo
te gemeenschappelijke idealen er niet al te
veel. Maar onder die, welke we hebben,
neemt ook de Vrije Universiteit een1 eereplaats
in. De gezamenlijke arbeid tot haar opbouw
kan ons veel zegen brengen, en ons ophef
fen boven veel dat neerdrukt.
Natuurlijk de hoofdzaak is tenslotte niet
de arbeid, maar het ideaal zelf de opbouw
eener Gereformeerde wetenschap, tot heil van
Volk en Kerk, en tot eer van 'sHeerenNaam!
J. RIDDERBOS.
Men zal mij, hoop ik, niet van onbe
scheidenheid beschuldigen, wanneer ik bier
even antwoord op een uitlating van Ds. Bus-
kes, in „Woord en Geest" van 10 Aug. 1.1.
Hij geelt daar deze voorstelling, dat er in
den boezem der Commissie een tegenstelling
zou hebben bestaan, waarbij de een de be
slissing van Assen met name wilde noemen,
en anderen niet dc laatsten zouden het dus
gewonnen hebben. Deze voorstelling is niet
slechts ten deele, maar geheel in strijd met
de werkelijkheid.
Met zeer veel dank mogen wc weer de
volgende bijdragen voor het Zendingszieken
huis verantwoorden uit Zeeland, Brabant en
Limburg.
Dr. F. M. P. te E. f 25.— P. W. te N.
f 25. Nagift collecte Klundert f 23.— J.
v. A. te E. f 5.— M. Jz. te E. f 10.—
C. P. V. te C. f 10.- P. A. V. te B.o.Z.
f 2.50 M. J. S. Dz. te B.o.Z. f 10.— U.
G. te Z. f 15.— B. C. te K. f 10.— W.
A. K.—K. te K. f 10.— Nagift coll. Krui-
ningen f 10.— J. J. v. D. te W. f 25.—
P. J. M. te B.o.Z. f 25.— J. J. de F. te
A. f 10.C. D. te O. f 20.Een dank
offer uit Heerlen f 10. - Collecte Roermond
f 18.53 Collecte Raamsdonk f 15.78 U. M.
Czn. te E. f 50.— A. Q. te Y. f 25.—
L. F. te O. f 10.— Wed. B. G. K. te Th.
f 5.— A. v. d. S. Czn. te A. f 50.— J.
de R. te B. f 10.—H. F. K. te B^o.Z.
f 5.— C. A. W. te N. f 23.— M. J. v. O.
te W. f 25.— Collecte Fijnaart f 34.— Gift
Zierikzee f 100.J. G. Sch. te A. f 10.
Behalve bovengenoemde bijdragen miocht
ik op een daartoe verzonden circulaire uit
plaatsen buiten Zeeland, Brabant cn Lim
burg de volgende bijdragen ontvangen
J. v. M. te A. f 125.75 A. v. N. te 's Gr.
f5.-; K. J. R. te 'sGr. f2.— A. v. d.
K. te 's Gr. f 2.50; Mr. J. W. N. te Sch.
t 2.50; G. E. te 'sGr. f 10.— N. N. te
's Gr. f 20.uit catechisatiebus Ds. D. te
's Gr. f 10.— G. G. K. te 's Gr. f 10.—
G. K. te 's Gr. f 2.50 L. F. D. te 's Gr.
f 10. Gebr. v. d. L. te 's Gr. f 5.
Mr. Dr. S. dc Vr. Czn. te 's Gr. f 2.50 Dr.
J. H. te 's Gr. f 5.— T. PI. te Sch. f 10.—
Mcj. J. H. K. te 'sGr. f 12.L. v. H.
te 'sGr. f 5.— J. W. G. R. te 'sGr. f2.50;
A. J. T. te 'sór. f 100.— Collecte Ouder
avond Dr. Kuypcrschool te 's Gr. f 26.—
G. J. V. te 'sGr. f 15.— A. v. H. te 'sGr.
f2.50; H. W. te 'sGr. f5.— H. B. A.
te 'sGr. f 10.— H. H. v. K. te 'sGr.
f2.50; Mej. A. K. te Sch. f 1.50C. V.
te M. f 2.50 J. K. te M. f 5.— M. L. tc
's Gr. f 1.— K. te 's Gr. f 1.H. te 's Gr.
I 10.N. N. te 'sGr. f 2.50 D. K. Czn.
te 's Gr. f 5.Ds. v. t. S. te 's Gr. f 5.
B. H. C. Azn. te 'sGr. f 5.— W. G. S. te
'sGr. f 5.— A. v. H. te 'sGr. f 5.— J.
W. M. tc 's Gr. f 20.— J. C. R. te 's Gr.
1.— P. v. d. K. te 'sGr. f 2.50; Thj. A.
J. Z. de PI. te 's Gr. f 5.— J. M. te 'sGr.
f 2.50; J. C. v. Sm. te 's Gr. f 2.50; A. J.