ZENDING '3 Antinomianen. DADERS DES WOORDS Een bijzonder mooi boel je: ..Het huis Gods" van Or. B. Wielenga. De Vrije Universiteit en het heden. Slot. t Zal misschien voor somimigen een ver ademing rijn, wanneer zij dit woordje „Slot" zien staan. Maar ik vraag nederig, dat zij mij ook nog ditmaal hooren. Mijn oude broeder Job Wisse had er recht op, dat ik zijn ingezonden stuk van Vrijdag 18 Januari niet zoo maar terzij legde mlet de opmerking „Gij zijt mis Want er zijn er mogelijk velen, die bij het scheldwoord Antino miaan, dat in Zee land nog gebruikt wordt, net eender doen als de Geuzen, die dezen verachtelijken naam van bedelaars van 't eerste moment af als een eerenaam in hun vaandel schreven. Dat was de bedoeling van br. Wisse, als ik het goed voor heb en hij ging toen deugden opnoemen, die er werkelijk bijl de Antinomianen niet waren. Hetgeen door mij aangetoond werd. Ik breng in mijn slotsamenvatting het schrij ven van br. Wisse nog even verkort in her innering. Hij zegt „Een Antinomiaan is niet iemand, die er maar op losleeft IntegendeelZijn gebrek is alleen, dat hij te veel ver geet, dat zelfs onze beste werken nog besmet zijn. Maar zijn voorrecht is dat zijn werken geschieden niet uit wet tische vreeze, doch uit kinderlijke ge- hoorzaamhei d." Zulke menschen zijn er. Maar ondanks dit gebrek, een Methodistisch gebrek —zijn ze geen Antinomiaan want het woord ge hoorzaamheid komt in het woorden boek der Antinomianen in 't geheel niet voor. Ze zeggen omdat een Christen in alle deelen borgtochtelijk is gedekt, is het niet noodig wedergeboren te worden, is het zelfs onge loof op berouw, boete, gebed om schuld vergiffenis aan te dringen. Mijn geachte briefschrijver zegt „Een Antinomiaan kan zonder zijn con sciëntie te bezwaren door het gezaaide gaan of toonbrooden eten op Sabbath, want hij wandelt met Jezus op den weg, die een Heere is van den Sabbath. Hij ziet in een mensch niet een soort gees telijken engel. Wie zoo overgeestelijk is ziet in alles zonde, voordien mag niets meer zoo iemand leeft altoos bezwaard. Maar zoo iemand is verder van het bij- belsch spoor dan de grootste Antinomi aan." We hebben aangetoond uit de historie en uit de denkbeelden dier ketters, dat er van consciëntie bezwaar bij een Antino miaan nooit sprake is. Als zijn geweten hem nog eens een keer aanklaagt want de na tuur is sterker dan de leer dan voelt hij zijn conscientie-bezwaar als een bewijs dat hij nog geen volkomen geloof heeft, dat hij nog altoos van het zuurdeeg der wet niet is gezuiverd. Evenmin als Christus aan de minder waardige wet heeft voldaan, evenmin moe ten wij er aan voldoen. Ik ben het met br. Wisse eens, wanneer hij de overgeestelijkheid onbijbelsch noemt, maar hij zegt Antinomiaan en bedoelt een naar 't Evangelie levend Christen, die een wat mildere opvatting van het op Zondag geoorloofde huldigt. Maar alweer zoodra ik spreek van „ge oorloofd" ben ik naar exegese en historie van het woord geen Anti-nomiaan. Vervolgens lees ik „Een Antinomiaan kan natuurlijk wei eens over de grens gaan, want op den zuiversten wijnstok komen wilde lo ten voor, die afgesnoeid moeten worden. Men zou anders op zijn Corintisch gaan leven." Ik hoop dat het duidelijk zal zijn, dat een Antinomiaan nooit over de grens kan gaan, om de eenvoudige reden, dat hij overal waar hij Alitinomiaan in is, reeds over de grens is. Bovendien zal br. Wisse het mijl toestem men, dat de vrijheid om het lichaam te vcr- waarloozen (dc ascetische richting) even ver werpelijk en onbijbelsch is, als de vrijheid om het lichaam alles te gunnen (de liber- tijnsche richting). Al geef ik grit toe, dat het leeKjke Anti-) nomistische geraamte in het eerste geval een mooiere jas aanheeft. In zijn ingezonden stukje vraagt br. W. ook nog of de volmaaktheidsdrijvers een wilde loot zijn aan het Antinomisme en voegt er aan toe „Nu geloot ik wel aan een vooruitgang van de Kerk. Wc lezen die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde, maar zoo ver durf ik het niet trekken dat de Kerk in leer en leven tot de vol maaktheid zal komen." Ik durf dit ook niet. Dit weet ik wel, dat de Antinomiaansche lijdelijikheid, daar zeker niet de weg toe is. De z.g. Perfectionisten, die meenen dat ze hier in 't leven perfekt, volmaakt kunnen worden, zijn geen Antinomianen, want deze laatsten z ij n volmaakt ze zijn zooals ze zijn moeten; ze doen zooals God wil dat ze doen. Ze zijn passieve instru menten, zooals een fluit, waarop de spe ler blaast. Ze zwelgen in het besluit Gods. Zoo- als dat eenige besluit is, zoo is hun tijde lijke daad. Volkomen in overeenstemming. Tenslotte zegt br. Wisse „Wat is de schoone vrucht van het Antinomisme, een vrucht bekoorlijk voor alle oprechte harten Het is de zuivere Evangelische bevatting, waardoor we be vrijd worden van al het nare wettische cn nader worden gebracht tot een Evan gelische blijdschap, waardoor we gelijken op ware hemelingcn. Of ik begrepen heb wie een Antinomi aan is, weet ik niet. Dit weet ik wel, dat een mensch die denkt dat zonde geen zonde is, zeker geen geloovige kan genoemd worden." Het is gebleken, dat br. Wisse zich heeft laten verleiden den naam Antinomiaan een inhoud te geven, dien hij in 't geheel niet hebben mag. De zuivere Evangelische bevatting waar door we bevrijd worden van al het wetti sche, heeft met die ketterij niets gelmeen. Want de zuivere Evangelische bevatting van de verhouding tusschen Wet en Evange lie is, zooals ons Geref. Belijdenis die leert: lo. Dc betaling voor de zonde door Chris tus sluit den eisch niet uit tot bekeering en heiligmaking. 2o. Het geloot draagt vruchten, waarin de Vader verheerlijkt wordt, want het kan niet ledig zijn. 8o. Christus is gekomen om de wet te vervullen, en om in staat te stellen dit ge bod, dat heilig is, rechtvaardig en goed in beginsel weer te onderhouden. Door de wedergeboorte omgezet wil de wil van den gcloovige nu ook zelf dc eeuwi ge wet der liefde, de twee tafelen, onderhou den. De echt Evangelische bevatting van dc wet is deze, dat ik al mijn handelingen, mijn denken cn mijn streven laat leiden door de vraag Hoe kan ik in liefde leven voor God Hoe in liefde leven voor mijn naaste Dat maakt ons dagelijks schuldig. Dat drijft ons dagelijks tot gebed. Dat stelt echter ook in staat om dc groote levenslijn te zien cn over onbeteekenende din gen niet te twisten. Deze vraag der liefde als openbaring van ons geloofsleven verbindt wet cn genade, verbindt ons werk cn Christus' werk op de manier van Augustinus „Geet o Hcere wat gij eischt, cn eis:h dan wat gij ook wilt." 't Gebed om genade tot het liefdewerk doet ons met dit werk weer eindigen in God. v. D. De kerkeraad van de Geref. Kerk te Am sterdam verzocht Dr. B. Wielenga een boek je te schrijven, dat zou kunnen dienen om te verhelpen het tekort aan kerkelijk besef en kerkhistorische kennis, waarover bij toe neming moet worden geklaagd. Dr. Wielenga voldeed aan dat gemotiveer de verzoek en van zijn hand verscheen nu on der den titel „Het huis Gods" bij Kok van Kampen een geschrift, waarvoor we zoo spoe dig mogelijk, met warme aanbeveling, de aandacht vragen. Het wil wel eens zoo gaan, dat geestelijke leveranties op bestelling minder goed slagen. En is daarbij niet altijd de gewenschte har monie tusschen de werkzaamheid van het hoofd en het hart. Het product blijft dan wat koud. En omdat het de warmte der be zieling mist, pakt het niet. Dat bezwaar is hier niet. Dit boekje is ge schreven met groote liefde voor de historie onzer Gereformeerde Kerken en haar jeugd. Geschreven ook met groote kennis van zaken. Omdat het niet te groot van ontvang mocht worden, was beperking noodig. Daarin kan zich dc meester toon en. In betrekkelijk kort bestek geeft Dr. Wielenga de hoofdzaken van de geschiedenis cn laat hij het licht der his torie vallen op het heden. En in een slotsom in drie paragrafen 1. Kerkelijk besef 2. Kerkelijke liefde 3. Kerkelijk leven wordt dan het geheel nog eens samengevat. De schrijver gaat uit van de belijdenisvra gen, door de Generale Synode aan de ker ken aanbevolen, en bij de meeste kerken ook wel in gebruik genomen. Deze zijn voorin afgedrukt. In dc belijdenis des geloofs zoo wijst hij dat aan ligt de aanvaarding van het Verbond cn een verbintenis aan de kerk. Die kerk is onzichtbaar cn zichtbaar. In haar zichtbare gedaante heeft zij onder Oud- en Nieuw Testament een verschillende gestalte. Na de ontaarding van de Nieuwtestamenti sche Kerk onder Rome, komt haar herstel in de Hervorming. Over de Gerefonmleerde Kerk wordt dan vrij breed gehandeld. Zij! worden geteekend in haar opkomst en bloei en in haar verval. Na het verval komen teekenen van nieuw leven, dat leidt tot de afscheidihg en de doleantie. Wanneer we hier een opmerking mogen ma ken, dan is het deze, dat we gaarne iets meer hadden gehad over de fout van de Christe- lijk-Gereformeerde Kerk. De polcmdek in de Amsterdamsche Kerkbode, waarvan Dr. Wie lenga ook redacteur is, met den Cliristelijk- Gereformeerden predikant van Amsterdam Ds. Berkhof, bewijst wel dat ook op dit punt klaarheid gewenscht is. Het ware o.i. ge- wenscht geweest dat, wat op bl. 132 en 133 over dit geschil gezegd werd, wat ware uit gebreid. Misschien dat de schrijver in een volgenden druk, hieraan aandacht wil schen ken. Dit boekje toch moet op groote schaal wor den verbreid. Bijzondere gelegenheid daar voor biedt dc gewoonte, om bij belijdenis een boekwerk mee te geven tot aandenken. De uitgever heeft daarvoor een goedkoope „Be lijdenis-uitgave". Deze kost f 0.90 ongebon den en f 1.30 gebonden. Bij minstens 25 ex. tegelijk, wordt de prijs 75 cent per exemplaar. Ons dunkt een kerkeraad kan met vertrou wen de uitgave daarvoor voteeren liefst voor een gebonden exemplaar, ook al komt dat wat duurder uit. Laat hier de zuinigheid de wijsheid niet bedriegen. Onze jonge men schen moeten er toe gebracht worden dit boekje te lezen. Ook het uiterlijk moet daar toe lokken. En wanneer ze het dan gaan le zen en herlezen, dan mag als vrucht verwacht versterking van het kerkelijk besef cn de kerkelijke liefde en dan komt het miet dat geld voor het kerkelijk leven wel in orde. Men behoeft zich ook niet te beperken tot hen, die belijdenis doen. Velen in de ge meenten, zullen, wanneer ze daartoe worden aangezocht, dit boekje willen hebben. Met dankbaarheid aanvaarden we alzoo dit kostelijk boekje, met den wensch, dat het rijk gezegende vruchten moge dragen. HEIJ. Men heeft mij gevraagd, in een kort artikel iets te willen zeggen over den tegemwoordi- gen toestand der Vrije Universiteit, ook bij1 wijze van nabetrachting op clc jaarvergade ring te Middelburg. Gaarne voldoe ik aan dit verzoek, al zal ik mij èn tervvilLe Van de ruimte èn met het oog op de verdere afwik keling der zaak tot eenige algemeene opmer kingen moeten beperken. Het is te verstaan, dat de moeilijkheden, die te Middelburg, gelijk reeds op twee voor afgaande jaarvergaderingen, besproken Zijn, bij sommigen de vraag hebben doen opko men, of de Vrije Universiteit aan dit alles niet bezwijken zou. Het is ook zeker toe te stemmen, dat deze dingen de liefde en het vertrouwen in eerste instantie niet hebben vermeerderd, wel ver minderd. Toch ben ik aan de andere zijde overtuigd, dat hetgeen tot dusver aan liet licht trad, een goeden grond geeft voor de verwachting, dat de Universiteit door Gods gunst deze moeilijkheden zeker zal te boven komen, en zonder wezenlijke schade haar ontwikkelings gang zal kunnen voortzetten. Wat hier beslist, is tenslotte niet de vraag, ot er wel eens zwarigheden voorkomen, die het hart niet vrees vervullen; maar deze vraag, welke de koers is, waarin de Univer siteit i n w e r k e I ij k h e i d geleid wordt. De Vrije Universiteit staat en valt met haar beginsel. Alleen in de handhaving van het onvervalscht Gereformeerd karakter ligt haar kracht. Wijkt ze daarvan in werkelijkheid af, dan gaan dc liefde en het vertrouwen, al ble ven deze vooreerst nog ongerept, tenslotte toch verloren. Maar houdt ze hieraan vast, dan worden ook dc liefde en het vertrouwen, al werden ze voor een oogenblik geschokt, tenslotte weer hersteld, en verkrijgen ze zelfs nieuwe kracht. Dat we nu het bewaard blijven van de zen alleen veiligen koers (natuurlijk met het oog op God, want ieder mensch is zwak) op goede gronden verwachten mogen, daar van zijn m.i. in heel deze geschiedenis de dui delijke teekenen aan het licht getreden. Ik zou hier op verschillende dingen kun nen wijzen, ook uit den kring der Universi teit zelve. Maar ik bepaal mij thans, in ver band met mijn onderwerp, tot hetgeen aan het licht trad in den kring der Vereenigin'g. Allereerst wijs ik op de houding, aange nomen door den breederen kring van l'eaen en begunstigers. De Universiteit zou ver loren zijn, indien de kring harer voorstanders bij moeilijkheden als de onderhavige öf uit onverschilligheid voor het beginsel in het geheel niet reageerde, öf bij de minst op komende moeilijkheid zich van haar afkeerde met een „Nu is het mjis, en nu wil ik er niets meer van weten". Het tegendeel is het geval geweest. Indien iets duidelijk is geworden in ae pers, op ver gaderingen en in gesprekken, dan is list wel dit, dat er van Noord tot Zuid bij: de voor standers der Vrije Universiteit in breedeti kring slechts één gedachte leeft, namelijk deze, dat er tot geen prijs ook maar iets mag worden tekort gedaan aan het beginsel, dat eenmaal aan haar ten grondslag is gelegd en dat men ook al het mogelijke wil doen, om daarvan zekerheid te verkrijgen. Dit was ook in de perscritiek het goede en verblijdende. Natuurlijk was ook deze niet volmaakt. Op den zakelijken inhoud is te Middelburg geantwoord. Hier zou ik nog gaarne, in alle broederlijke waardeering, een paar algemeene opmerkingen maken. In het smoren der critiek zie ik geen heil. Maar wel meen ik, dat de publieke criticus zich zijn hoogst verantwoordelijke taak terdege be wust moet zijn en dat critiek, zoo ze niet meer kwaad dan goed zal doen, lo. zaak kundig moet zijn 2o. zakelijk moet blij ven 3o. moet gedragen worden (ik spreek natuur lijk over critiek van geestverwanten) door het rechte besef van solidariteit. En dan is er toch in mijn hart wel een vraag, of onze pers in deze opzichten niet hier en daar meer tekort geschoten is dan men billijkerwijs had mogen verwachten. Had wel ieder, eer hij schreef, kennis genomen van de bestaande regelingen, die toch veelszins beslissend zijn voor een antwoord op de vraag, wat kan en moet worden gedaan Heeft niet een enkele, in plaats van zakelijke critiek te oefenen, zich laten verleiden om de bedoeling verdacht te maken Heeft ook niet meer dan één te veel de houding aangenomen van een buiten staander, die zelf geen verantwoordelijkheid draagt voor den gang van zaken, en geklaagd over het uitblijven van dingen, waartoe hij als lid zoo hij die dingen noodig keur de zelf mede liet initiatief had kunneln nemen Maar dit daargelaten, was het verheffend om te zien, hoe dc Universiteit gedragen wordt door een breeden kring, die niet zal nalaten, bij elke voorkomende gelegenheid al het mogelijke te doen om te voorkomen, dat er van haar beginsel ook maar iets zau worden prijsgegeven. En ik ben er van o ver tuiging, dat dit voor de toekomst van de Universiteit van de allergrootste beteekenis zal blijken. Hiernaast staat nu, wat ik als tweede wilde noemen, dat ook de leidende colleges, Direc teuren en Curatoren, opnieuw en onomwon den van deze zelfde gezindheid blijk hebben gegeven. Dat toch de door hen uitgesproken instem ming met de conclusies der Commissie van Advies, gelijk ook hun verdere mededeeling aangaande de door hen te volgen handel wijze, getuigt van hun ernstig voornemen, om elke afwijking van den grondslag met beslistheid tegen te gaan, is moeilijk tegen te spreken. Ook wie de uitspraak der Com missie iets anders hadden giewenscht, zijn er wel van overtuigd geworden, dat het hier slechts gold een verschil van inzicht aangaan de dc vraag, wat uit de situatie voortvloeide, niet van meerdere of mindere beslistheid ten opzichte van het beginsel cn zijn handha ving. En zoolang we daarin één zijn, staan we sterk. Veel sterker dan we soms zelf zou den meenen. Vergeten we het niet het gaat om de verwezenlijking van een hoog en veelom vattend ideaal. Dat zich daarbij moeilijkhe den voordoen, behoeft niemand te verwonde ren. Veeleer is het een wonder, dat die moei lijkheden tot dusver nog niet veelvuldiger en grootcr zijn geweest. D e z e zullen voor bijgaan, en in de toekomst zullen er weer andere komen. Maar dat is gieen rede'n om te versagen. Buitenstaanders nebben het wel uitgesproken, dat het ideaal veel te hoog is gegrepen, en dat ons Gereformeerde volks deel te klein is en te arm aan genie, om zulk een taak eenigszins naar eisch te vol brengen. Maar de voorstanders der Vrije Uni versiteit zijn aan den arbeid gebleven, in het vertrouwen „God van den hemel zal het ons doen gelukken". Datzelfde vertrouwen leeft nog bij ons. En in dat vertrouwen werken we voort. Daar ligt een rijke zegen jn, reeds in dien arbeid zelf. Wij hebben als Gereformeerden wel behoefte aan samenbinding. Wij hebben elkander zoo noodig. Maar we voelen dat niet altijd, cn loopen dan tegen elkander in. Welnu, het gezamenlijk strijden voor een ideaal leert ons dat af, bindt ons samen. Nu hebben wij tegenwoordig van dergelijke groo te gemeenschappelijke idealen er niet al te veel. Maar onder die, welke we hebben, neemt ook de Vrije Universiteit een1 eereplaats in. De gezamenlijke arbeid tot haar opbouw kan ons veel zegen brengen, en ons ophef fen boven veel dat neerdrukt. Natuurlijk de hoofdzaak is tenslotte niet de arbeid, maar het ideaal zelf de opbouw eener Gereformeerde wetenschap, tot heil van Volk en Kerk, en tot eer van 'sHeerenNaam! J. RIDDERBOS. Men zal mij, hoop ik, niet van onbe scheidenheid beschuldigen, wanneer ik bier even antwoord op een uitlating van Ds. Bus- kes, in „Woord en Geest" van 10 Aug. 1.1. Hij geelt daar deze voorstelling, dat er in den boezem der Commissie een tegenstelling zou hebben bestaan, waarbij de een de be slissing van Assen met name wilde noemen, en anderen niet dc laatsten zouden het dus gewonnen hebben. Deze voorstelling is niet slechts ten deele, maar geheel in strijd met de werkelijkheid. Met zeer veel dank mogen wc weer de volgende bijdragen voor het Zendingszieken huis verantwoorden uit Zeeland, Brabant en Limburg. Dr. F. M. P. te E. f 25.— P. W. te N. f 25. Nagift collecte Klundert f 23.— J. v. A. te E. f 5.— M. Jz. te E. f 10.— C. P. V. te C. f 10.- P. A. V. te B.o.Z. f 2.50 M. J. S. Dz. te B.o.Z. f 10.— U. G. te Z. f 15.— B. C. te K. f 10.— W. A. K.—K. te K. f 10.— Nagift coll. Krui- ningen f 10.— J. J. v. D. te W. f 25.— P. J. M. te B.o.Z. f 25.— J. J. de F. te A. f 10.C. D. te O. f 20.Een dank offer uit Heerlen f 10. - Collecte Roermond f 18.53 Collecte Raamsdonk f 15.78 U. M. Czn. te E. f 50.— A. Q. te Y. f 25.— L. F. te O. f 10.— Wed. B. G. K. te Th. f 5.— A. v. d. S. Czn. te A. f 50.— J. de R. te B. f 10.—H. F. K. te B^o.Z. f 5.— C. A. W. te N. f 23.— M. J. v. O. te W. f 25.— Collecte Fijnaart f 34.— Gift Zierikzee f 100.J. G. Sch. te A. f 10. Behalve bovengenoemde bijdragen miocht ik op een daartoe verzonden circulaire uit plaatsen buiten Zeeland, Brabant cn Lim burg de volgende bijdragen ontvangen J. v. M. te A. f 125.75 A. v. N. te 's Gr. f5.-; K. J. R. te 'sGr. f2.— A. v. d. K. te 's Gr. f 2.50; Mr. J. W. N. te Sch. t 2.50; G. E. te 'sGr. f 10.— N. N. te 's Gr. f 20.uit catechisatiebus Ds. D. te 's Gr. f 10.— G. G. K. te 's Gr. f 10.— G. K. te 's Gr. f 2.50 L. F. D. te 's Gr. f 10. Gebr. v. d. L. te 's Gr. f 5. Mr. Dr. S. dc Vr. Czn. te 's Gr. f 2.50 Dr. J. H. te 's Gr. f 5.— T. PI. te Sch. f 10.— Mcj. J. H. K. te 'sGr. f 12.L. v. H. te 'sGr. f 5.— J. W. G. R. te 'sGr. f2.50; A. J. T. te 'sór. f 100.— Collecte Ouder avond Dr. Kuypcrschool te 's Gr. f 26.— G. J. V. te 'sGr. f 15.— A. v. H. te 'sGr. f2.50; H. W. te 'sGr. f5.— H. B. A. te 'sGr. f 10.— H. H. v. K. te 'sGr. f2.50; Mej. A. K. te Sch. f 1.50C. V. te M. f 2.50 J. K. te M. f 5.— M. L. tc 's Gr. f 1.— K. te 's Gr. f 1.H. te 's Gr. I 10.N. N. te 'sGr. f 2.50 D. K. Czn. te 's Gr. f 5.Ds. v. t. S. te 's Gr. f 5. B. H. C. Azn. te 'sGr. f 5.— W. G. S. te 'sGr. f 5.— A. v. H. te 'sGr. f 5.— J. W. M. tc 's Gr. f 20.— J. C. R. te 's Gr. 1.— P. v. d. K. te 'sGr. f 2.50; Thj. A. J. Z. de PI. te 's Gr. f 5.— J. M. te 'sGr. f 2.50; J. C. v. Sm. te 's Gr. f 2.50; A. J.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 2