DADERS DES WOORDS
Synodale Rapporten
Echtscheidings-rapport.
Middernachtzending.
BOEKAANKONDIGING.
ongetwijfeld ook een reactie was tegen de
richting die met name in Zeeland in de kerk
nog al den toon had aangegeven.
Men meende godsdienstige!* te zijn, naar
mate men meer zuchtte over de verdorven
heid van den mensch.
Men loochende wel met den mond de
Roomsche verdienstelijkheid van gioede wer
ken om den hemel te verdienen, maar in de
practij'k achtte men toch zieleworsteling, aan
vechtingen, boete en berouw, bevinding van
zondestrijd en angst der hel noodzakelijke
e i s c h e n, waaraan eerst moest voldaan zijd,
wilde men recht hebben te gelooven dat
men Gods kind was.
Op zichzelf was deze tobbende, zuchtende,
klagerige richting de veel te ver gedreven
reactie tegen de doode orthodoxie uit dien
tijd.
Van Hattem ging met die eischen van
bevinding en worsteling in 't geheel niet
medeweigert aan te nemen, dat weenen
en boete doen over de zonde de voorwaarde
is voor een waar geloovige en vervalt op
die manier in een tegenovergesteld uiterste:
zijn vergevoerd Antinomisme.
Ik kan misschien niet beter doen, dan hier
ettelijke artikelen over te nemen, van de
„theses en antitheses (stellingen en weerleg
gingen) om voor te houden ter beantwoor-
dingh, aan die besmet of verdagt sijn van
Hattemisten"
Art. 3. Ik verwerp als valsch het zeggen,
dat de bevatting van den een duivelsch is,
die God begrijpt als Baal, wiens wil een
eisch is en de zonde wil straffen en de be
vatting van den ander goddelijk is, omdat
hij God begrijpt als Jehova, die waarheid
en liefde is, welke in den mensch niet kwaad
keurt, maar in alles genoegen neemt,
omdat de mensch ieder oogenblik zoo denkt,
spreekt en doet, zoo als God1 hu,n veroor
zaakt.
„Men kan verstaan waarom men Pon-
tiaan van lijdelijkheid beschuldigt.
Om een voorbeeld van hem zelf te
noemen Ge moet niet liever willen, dat
uw knecht als hij gewoonte maakt van
veel drinken, nuchter is dan dronken,
alles gebeurt toch zooals het moet ge
beuren."
Art. 6Ik verwerp die stelling
dat een mensch geen eigen werkkrachten,
begeerten, noch werking heeft dan bij waan
en inbeelding.
Art. 7. Ik heb een gruwel van die leer,
dat God onmiddellijk zelf alles werkt in en
door zijn schepselen, en dat die zelf niet wer
ken maar alleen lijden (ondergaan).
Art. 9. Ik vergruwel de stellingdat
het onderscheid tusschen goed en kwaad
maar bestaat in een valsche inbeelding.
Art. 10. Ik verwerp als goddeloos deleer,
dat onze gansche godsdienst alleen zou be
staan in lijdzaamheid, dat is zich met be
wustheid en welgevallen door God te laten
bewerken en hem zoo' tot een lijdend werk
middel (is passiet instrument) te dienen.
Art. 11. Ik verwerp dat de mensch al-
t ij d Gods wil doet,en derhalve dat er
geen zonde is naar de waarheid der zaak,
ot dat indien er nog zonde was, het alleen
zou zijn de waan dat God niet alles werkt
en wij' niet enkel lijdelijk zijn.
Insgelijks verwerp ik, dat de oude mensch
bestaat in het verkeerde oordeel over hun
wezen en over hun daden hebben, als wa
ren die iets buiten God of aan een bevel
onderworpen, vermids alles wat ook iemand
kan gezegd worden te doen, alleen voor
Gods werk te houden is.
Art. 12. Ik verfoei het zeggen, dat de
bedreven zonden Gods toorn niet verwekken...
Art. 13. Idem, dat niemand eenig gebod
van Gods wet overtreedt, dan door zijn vrij
heid te loochenen.
Art. 16. Ik verfoei het zeggen, dat Chris
tus er is niet om' de vergeving d'er zonden
en het eeuwige leven te verdienen, maar
alleen om door zijn leer en dood bekend te
maken, dat God enkel liefde is en pp dein
mensch niet vertoornd is geweest.
Art. 17. Ik verwerp die leer, dat het Evan
gelie zoo moet worden gepredikt, dat alle
menschep moeten gelooven, dat ziji zalig en
heilig zijn ot anders, dat elk verplicht is te
gelooven dat hij altijd zoodanig is, ,als hij
naar de eeuwige order wezen móet.
Art. 20. Ik spreek tegen, dat een geloovig
Christen van alle wetteugel ontslagen is en
niet anders heeft op te volgen dan zijn be
geerten en lusten en dat daarom aan vrije
Christenen niet meer moet gepredikt worden
het goede te doen en het kwade te laten
Art. 21. Ik verfoei de taal, dat wanneer
door iemand iets gedaan is, hetzij ook wat
het mocht zijn, dat die niet wenschen mag,
dat het niet of anders gedaan ware en dat
hij daarover niet bedroefd' mag zijin.
Tot zoover de verkorte aanhaling van de
22 artikelen die tegen de zeer verderfelijke
ketterij van Pontiaan van Hattem en enkelen
zijner geestverwanten (Buitendijk en Booms)
zijn opgesteld.
Wat Antinomisme is, en tot welke conse
quenties het voert, zal uit deze artikelen naar
ik vertrouw onzen lezers wiel wat helderder
geworden zijn.
Wanneer men vraagt of de gevolgen van
dergelijke gedurende ongeveer een eeuw in
Zeeland (en ook elders) verspreide denkbeel
den nog aanwezig zijn, geloof ik te mo
gen antwoorden dat in het kerkelijk leven
op onze eilanden dit lijdelijk Christendom
nog volstrekt niet geheel is geweken dat
nog altijd hoewel in veel minder mate dan
toen bij sommigen een tegenkanting is
tegen .cjpminee's, die op goede werken en
vromen wandel aandringen (men vergelijke
de in Zeeland bekende en bij niet weinigen
geliefde uitdrukking „blinkende zonden").
Ook meen ik, dat van de vrijmacht Gods
nog denkbeelden gekoesterd worden, die van
het determinisme van Pontiaan van Hattem
maar heel weinig verschillen terwijl ook de
veel te ver doorgevoerde prediking van de
absolute nietigheid van den miensch het ge
vaar nog heden ten dage niet denkbeeldig
doet zijn, dat men gelijk de Antinomianen
vergeet dat de Bijbel oók spreekt van de
zedelijke en geestelijke verantwoordelijkheid
van 's menschen daden, ook van die van den
geloovige. v. D.
De geschiedenis hiervan begint al vóór
de Synode van Leeuwarden van 1920.
Dit vraagstuk werd aan de orde gesteld
op de Synode te Rotterdam van 1917, naar
aanleiding van een verzoek van de Synode
der Christelijke Gereformeerde Kerk in Npord-
Amerika.
Van Dr. Henry Beets was namens die Sy
node een verzoek ingekomen met beleefd1
doch dringend verzoek" om advies inzake het
echtscheidingsprobleem, dat in Noord-Ame-
rika telkens om oplossing riep|.
Sinds vele jaren erkende de Christelijke
Gereformeerde Kerk (n.l. die van N.-Ame
rika) slechts één grond voor wettige echt
scheiding, n.l. hoererij of overspel en wel
met beroep op1 Matt. 5 31, 32. Herhaaldelijk
rees daar echter de vraag, of dit standpunt
niet eenzijdig en rigoristisch was.
De Synode van de Christelijke Gerefor
meerde Kerk (in N.-Amerika) van 1914 be
noemde, naar aanleiding van de gevallen van
echtscheiding en hertrouw voor de Synode
gebracht, een commissie met opdracht oini
deze materie verder te onderzoeken en de
volgende Synode met rapport te dienen.
Deze commissie formuleerde toen de vraag
aldus
„Ot dezulken, die in strijd' met Matt.
5 32 door de overheid gescheiden z'ijn
en die daarna een ander huwelijk aan
gingen, onder zekere voorwaarden als
leden onzer kerk zouden kunnen opge
nomen worden, dan wel of ons kerkelijk
standpunt medebrengt, dat Zij onherroe
pelijk uitgesloten moeten worden van het
lidmaatschap onzer kerken, zoolang zij'
in zulk een scheiden en hertrouw volhar
den."
De commissie kwam niet tot een eenste'ml-
mig antwoord. Een drietal broeders meende,
dat zulke menschen niet als leden der Chris
telijke Gereformeerde Kerk kónden opgeno
men worden het andere aantal leden der
commissie oordeelde, dat dit wel kon.
Op een volgende Synode (van Grand Ra
pids) werd over deze zaak breed gehandeld.
De conclusies van beide deelen der com
missie werden verworpen, en het volgende
besluit genomen
„De Synode lettende op de zoo uiteen-
loopende conclusies der rapporten over
de echtscheiding! en het blijkbaar
niet rijp zijn der vergadering om thans
tot beslissing te komen, besluit om voor
het tegenwoordige de zaak in Status quo
te laten, maar om middelerwijl door de
Synodale Commissie het advies in te win
nen der Gereformeerde Kerken van Ne
derland en Zuid-Afrika."
Dit verzoek kwam dan in de Generale
Synode van onze kerken te Rotterdam in
1917. De Synode oordeelde, dat deze vraag
te gewichtig en te moeilijk wias om, staande
de vergadering, daarover een advies te ge
ven en zij besloot daarom een commissie te
benoemen om op de volgende Synode daar
over te rapporteeren. Tot deputaten hiervoor
werden benoemd de professoren Bavinck,
H. H. Kuyper, Bouwman, Ridderbos, GrDS-
heide, Anema ien de predikanten Landwehr
en B. van Schelven.
Op de Synode van Leeuwarden kon door
deze deputaten een rapport ingediend worden.
Echter niet zóó tijdig als gevraagd werd,
zoodat de kerken daarvan te voren geen
kennis konden nemen. En daarbij1 bleek ook,
dat één der deputaten zich niet geheel met
het rapport kon vereenigen. Prof. Ridderbos
verzocht daarbij te melden, dat naar zijln oor
deel, kwaadwillige verlating een Christen voor
God geen vrijheid gaf echtscheiding aan te
vragen. Hij meende, dat de H. Schrift on
dubbelzinnig leert, dat hoererij in deze de
alleen genoegzame grond is.
Tot een behandeling van dit rapport kwam
het op de Synode van Leeuwarden niet.
Men besloot toen hoewel de om advies
vragende Synode der Christelijke Gerefor
meerde Kerk van N.-Amerika, in dezen reeds
een beslissing nam het rapport tej jpiubli-
ceeren opdat de kerken er rustig kennis van
zouden kunnen nemen, en aan Prof. Ridder
bos te verzoeken van zijn afwijkend gevoelen
een nadere ontwikkeling te geven.
Dit besluit vond uitvoering. In het bekende
boek met rapporten aangeboden aan de Gen.
Synode van Utrecht komt als eerste stuk voor
dat over de echtscheiding. Een omvangrijk
rapport. Het telt 35 bladzijden. Daarbij1 komt
dan nog de memorie van Prof. Ridderbos,
waarin deze gronden aangeeft van zijn af
wijkend gevoelen welke memorie nog een
30 bladzijden heeft.
Uit het rapport nemen we een enkele zin
snede over, waarin deputaten wijzen opl de
moeilijke vragen, die met dit vraagstuk saam-
hangen. Zij zeggen daarin dit„Zelfs nu zij
dit rapport als vrucht van hun arbeid aan de
Synode aanbieden, zijn ziji zich diep bewust
van de moeilijkheden, die dit vraagstuk op
levert. Augustinus, die heel zijn leven iang
met dit vraagstuk worstelende is geweest en
het een der moeilijkste noemt, omdat de uit
spraken der Schrift hierover zoo duister wa
ren, moest aan het einde zijns levens verkla
ren dat hij voelde, nog niet tot een volkomen
kennis van deze zaak gekomen te zijn. En
het verschil van gevoelen, dat steeds in de
Christelijke Kerk over dit vraagstuk bestaan
heeft, toont wel, hoe moeilijk het is, op
grond van de uitspraken der Schrift tot een
volkomen oplossing van dit vraagstuk te ko
men."
Houdt men, wat hierin gezegd wordt, in
't oog, dan is als een niet geringe, winst
te boeken, dat een groot deel van de conclu
sies, waartoe de deputaten kwamen, door de
Synode werden aanvaard1.
Die conclusies betroffen vier punten
lo. de gronden der echtscheiding;
2o. de roeping der Overhejd' t.o.t. van de
echtscheiding
3o. de verhouding der kerken tegenover
het echtscheidingsrecht der Overheid1
4o. de uitoefening van de tucht na onge
oorloofde echtscheiding en daarop gevolgd
nieuw huwelijk.
De Synode betuigde haar instemming met
de conclusies over het 2de, 3de en 4de punt.
Dit is voorwaar een belangrijk resultaat.
Niet eenstemmig was de meening over de
conclusies over het eerste punt de gronden
der echtscheiding.
Die zijn niet zoo omvangrijk, dat we ze
niet zouden kunnen overnemen.
Ze luiden aldus
lo. dat elke willekeurige en lichtvaardige
echtscheiding zondig is en door de Schrift
wordt veroordeeld
2o. dat naar de Schrift echtscheiding al
leen geoorloofd is, wanneer door een der
echtgenooten een zoodanige zonde gepleegd
wordt, waardoor de huwelijkstrouw wordt
geschonden (overspel) of de huwelijksge-
m enschap feitelijk wordt verbroken (kwaad-
villige verlating) omdat in deze beide geval
len het fundament van het huwelijk zelf
wordt aangetast.
Het was tegen deze laatste conclusie dat
Prof. Ridderbos bezwaar had'. Naar zijn mee
ning gat kwaadwillige verlating een Christen
voor God geen vrijheid echtscheiding aan te
vragen. Hij oordeelde, dat de: H. Schrift on
dubbelzinnig leert, dat hoererij in deze de
alleen genoegzame grond is. En van dat
bezwaar gat hij uitvoerig rekenschap in z'ijfn
memorie.
Inzake dat punt nu besloot de Synode, de
vraag ot het een Christen van Godswege
geoorloofd is echtscheiding aan te vragen
op grond van kwaadwillige verlating, den
kerken ter nadere bestudeer ingaan
te bevelen.
Hierin werd dus geen beslissing genomen.
En den anderen deputaten, die van oordeel
waren, dat ook kwaadwillige verlating een
grond voor echtscheiding gaf, werd door de
Synode verzocht, hun opvatting tegen de be
denkingen van Prof. Ridderbos nader te ad-
strueeren en deze uiteenzetting ter kennis
van de kerken te brengen.
Dit stuk had dan moeten ingediend zijïn
op de Synode van Groningen in 1927.
Maar dit geschiedde niet. Bij deze Synode
kwam in een kort briefje dezer deputaten,
meldende, dat het hun niet mogelijk was ge
weest aan de opdracht te voldoen en verzoe
kende uitstel tot de eerstvolgende Generale
Synode.
Dat uitstel werd verleend.
In deze zaak Zijin we dus dat gevraagde
stuk nog wachtende.
Resumeerende kunnen we dus constateeren
dat in dit vraagstuk voor een groot deel reeds
een beslissing genomen werd.
En dat voor een onderdeel maar een
zeer belangrijk en zeer moeilijjk onderdeel
nog naar een goede beslissing wordt gezocht.
HEIJ.
De Provinciale afdeeling Zeeland' van de
Nederlandsche Middernachtzending-Vereeni-
ging hoopt Dinsdag 12 Maart D.V. n.m. 3
uur in het Militair Tehuis te vergaderen. Op
deze jaarvergadering werden alle leden ver
wacht. Ook belangstellenden Zijn welkom,
want hoe meer de groote beteekenis van dit
werk wordt ingezien, des te: meer kracht zal
er ontwikkeld worden. Een referaat zal wor
den gehouden inzake de voorgestelde wets
wijziging „onderzoek vaderschap", wat ook
van het allergrootste belang is voor het werk
der Vereeniging. Het werk treedt niet aljüjd'
naar buiten, maar van grooten zegen kan
de Vereeniging gewagen. Het gedenkboek,
enkele maanden geleden uitgegeven, getuigt
er van.
Op den avond 8 uur van dienzelfden dag
wordt een openbare vergadering gehouden
in de Gasthuiskerk.
De heer Hartendorf, de leider van het werk
in Haarlem zal spreken over „40 jaar van
strijd en zegen". Laten onze broeders en
zusters dien avond eens vrij' maken eb hun
belangstelling toonen. Het zal ook de plaat
selijke vereeniging tot steun zijn. Het is z>o
droevig, dat dikwijls de belangstelling ont
breekt, moge het nu zoo niet eens zijn,
want ook dit werk is van den Heere.
Het wacht op uw liefde, gebed en mee
leven.
Wij wachten u a.s. Dinsdag, zeker des
avonds.
D. SCHEELE.
Om Gods heilig woord. Een
episode uit den jongsten strijd over
dogma der inspiratie door Prof. Dr.
A. G. Honig. Uitgave J. H. Kok te
Kampen.
In deze brochure geeft Prof. Honig een
uitvoerige bespreking van een werkje van
Prof. R. Seeberg „Offenbarung und Inspi
ration". Verscheen dat werkje al in 1908,
uit zijn in 1917 verschenen boek „Die Lehre
Luthers" blijkt dat de beroemde Duitsche
geleerde aan de daarin voorgedragen be
schouwing getrouw gebleven is.
In zijin critiek richt Prof. Honig zich vooral
tegen de hoofdgedachte van Seeberg, dat
n.l. „De inspiratie is het wekken van het
intellectueel verstaan van de openbaring en
haar inhoud" of m.a.w. dat „de inspiratie
is de geloofde en ervaren openbaring".
Wc mogen hier wel afschrijven wat Prof.
Honig noemt de hoofdbeginselen bij' de be
schouwing der Heilige Schrift en waarin een
duidelijke leidraad voor de gedachten over
de H.S. geboden wordt, met verwijzing naar
de art. der Ned. Gel. Bel.
lo. niet alleen de heilige mannen Gods
maar ook het Boek, de Bijbel, is geinspi-
reerd, Art. 3
2o. de inspiratie is principieel ouderschei
den van de verlichting des verstands<, die 't
voorrecht is van alle geloovigen, Art. 5
3o. de Heilige Schrift is onfeilbaar en
daarom is Schrifteritiek ongeoorloofd, Art.
5 en 7
4o. de Bijbel is Gods Woord, de bijzon
dere openbaring Gods, Art. 2
5o. de Heilige Schrift is niet slechts in
relatieven, maar ook in absoluten zin de norm
voor geloof en leven, Art. 7
6o. het gezag van Gods Woord sluit uit,
een willekeurig handelen met de Heilige
Schrift en hare uitspraken, derhalve ook, het
in twijfel trekken van den letterlijken zin
van bestanddeelen van het heilig Geschied
verhaal, zonder het aanvoeren van deugde
lijke, met het Schriftgezag bestaanbare, gron
den („En wij gelooven zonder eenigc twijfe
ling al wat daarin begrepen is", Art. 5)
„Want dewijl het verboden is, den Woorde
Gods iets toe te doen, of iets af te doen"
Art. 10
7o. dat de Heilige Schrift Gods Woord
is, gelooven wij op grond van de Heilige
Schrift, terwijl het getuigenis des Geestes
ons dit zelfgetuigenis der Heilige Schrift leert
verstaan en van harte aannemen, Art. 7 en 5.
Het Schriftvraagstuk staat bijzonder in het
midden yan den strijd dezer dagen. Daarom
zijn wc dankbaar voor deze studie. Populair
in den gewonen zin van het woord is ze
uit den aard der zaak niet, hoewel ze uit
munt door helderheid.
HEIJ.
Gameren en WestbroekF. A. Hofman,
cand. te Kampen.
TwijzeiF. J. Schalker, cand. te Almelo.
Leens C. Stam te Alteveer.
Stadskanaal-Pekelderweg P. Veenhuizen,
cand. te Groningen.
WaardhuizenH. van Heijs, cand. te Rotterdam.
Voorschoten ds. G. B. Wurth te Souburg.
Makkum W. Tom te Warns.
AANGENOMEN NAAR
Zwartemeer F. H. Hoeksema, cand. te Nieuwolda (Gr.)
BEDANKT VOOR
BrusselH. Holtrop te Ymuiden-Oost.
Afscheid en Intrede.
Hazerswoode. Zondagavond hield, na des voor
middags in zijn ambt te zijn bevestigd door ds. J.
L. Schouten van Amsterdam, met een leerrede over
Maicus 15:22, ds. G. M den Hartogh zijn intreerede
met een predicatie over Joh. 3 29 en 30, daarbij
zijn gemeente bepalende bij Wat de Bruidegom is
voor de Bruid en voor zijn Vriend.
Wormer. Na des morgens bevestigd te zijn door
dr. Kaajan uit Utrecht, deed ds. Streefkerk Zondag
avond zijn intrede in de kerk van Wormer met een
prediking over 1 Cor. 4 20: „Want het Koninkrijk
Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht."
Reitsum. Wegens vertrek naar Dokkum nam ds.
J. H. Kroeze Zondagmiddag afscheid, sprekende over
Zondag 12 van den Catechismus.
Hoek van Holland. Na herhaalde malen te zijn
teleurgesteld mocht de Kerk van Hoek van Holland
Zondag in ds. D. Bremmer, gekomen van Bruinisse-
Oosterland, weer een eigen predikant ontvangen.
Ds. Bremmer werd Zondagmorgen bevestigd door
zijn zwager, ds. F. Y. den Boeft van Amersfoort,
met een predicatie over Matth. 13 3—8 en 1823
en deed zijn intrede met Hand. 2618.
Te Lodi (New-Jersey), Noord-Amerika, is naai
de „N. U Ctmeldt 29 Januari 1.1. op 86-jarigen
leeftijd overleden ds. Isaac Contant, vroeger hier te
laude predikant.
Ds. 'Contant werd 5 Januari 1843 te Cadzand
(Zeeland) geboren. Hij heeft eerst het smidsvak
moeten leeren, studeerde in zijn vrijen tijd talen en
wiskunde, ging in 1868 naar het Gymnasium te Doe-
tinchem, vervolgens naar deTheol School te Kampen
waar hij in 1874 het eindexamen afLgde en deed in
October 1874 zijn intrede als predikant bij de Chr.
Geref Kerk van Brielle. In 1879 vertrok hij
naar
Loosdrecht, in 1881 naar Alkmaar en in I893 naar
Biezelinge (Zwaar hij tot 1896 stond, toen bij een
beroep naar Lodi (Noord-Amerika) aannam, j^a daar
3 jaren werkzaam te zijn geweest, begon hij een z g
vrije Gemeente, waaraan hij ongeveer 25 jaren ver.
bonden bleef. In 1923 word hij door een beroert-
getroffen.Hij moest toen zijn arbeid neerleggen
Door de classis Assen is met algemeene stem
men toegelaten om te staan naar den dienst des
Woords en der Sacramenten cand. Z. Tiesinga, te
Appelscha. De heer T. wil gaarne des Zondags de
kerken dienen. Na 1 April wil hij gaarne een even
tueel beroep in overweging nemen.
Met goed gevolg legde candidaat A. Broer, van
Andijk, beroepen predikant te Surhuisterveen, voor
de classis Drachten peremptoir examen af. Hij hoopt
7 Aprd zijn intrede te doen, na bevestigd te zijn door
ds. D. Hoek, van Enkhuizen.
In de „Reformatie" deelt Prof. dr. V. Hepp
mede, dat de publicatie van het onuitgegeven werk
van wijlen Prof. dr. W. Geesink een voorwerp van
actieve zorg uitmaakt. Nadere mededeelingen kun
nen nog niet gedaan worden.
De gewone jaarlijksche vergadering van deze
Vereeniging zal gehouden worden op Woensdag 3 en
Donderdag 4 April as., in het Jaarbeursgebouw te