DADERS DES WOORDS
Synodale Rapporten
Walchersche Brieven.
KERKELIJKE OUDHEDEN.
Heils van zich spreken maar ook de ge
schriften van Kohlbrügge werden in Gere
formeerde kringen in ons vaderland en ook
in Zeeland gelezen.
Daarbij' kwam dan de 1 ij: d e 1 ij: k h e i d
waarvan Zeeland nog al den naam1 had de
independentische neigingen die in .de toen
nog veelvuldig gehouden gezelschappen open
baar werden een en ander was inderdaad
voldoende aanleiding voor een man als Lit-
tooij om op catechisatie en in predikatie de
menschen met dat vreemde woord A n t i-
n o m i a n e n vertrouwd te doen worden.
Bovendien werd het en wordt het nog tot
op den huldigen dag als pen scheldwoord
gebruikt.
Ik zou er verre van Zij|n te beweren, dat
in onzen tijd, nu een 30 of 40 jaar later, er
in 't geheel geen reden meer is, in Zeeland
en elders voor het Antinomianisme op onze
hoede te zijn.
Laat ik eerst den naam verklaren.
De C h r. Encyclopaedic, die drie
kolommen aan deze ketterij wijdt naar
welk artikel we gaarne onze lezers verwijf-
zen zegt
Antinomianisme (of Antinomisrnie)
is saamgesteld uit het Grieksche woord anti
dat „tegen" en no mos dat „wet" betee-
kent.
Het geldt dus de ketterij van die men
schen, die mieenen De wet der zeden js
door het Evangelie te niet gedaan geloo-
vige menschen zijn volstrekt niet geroe
pen om goede werken te doen. Geloo-
vigen moeten geacht worden als geen zon
den meer hebbende, en ze doen ze ook niet
meer.
Ze kunnen niet zóó leven, dat hun1 zalig
heid daardoor wordt verhinderd.
Daarom is ook belijdenis van schuld en
berouw over de zonde niet op zijn plaats bij
een geloovig mensch, want dat is blijkbaar
niet anders dan wantrouwen dat Christus
nog niet volkomen genoeg gedaan heeft.
Bidden om vergeving van zonden komt
voor de geloovigen onder het Nieuwe Tes
tament niet te pas.
Hoe deze verkeerde en verderfelijke stel
lingen nu voortvloeien uit een verkeerde be
schouwing van de rechtvaardigmaking, zul
len we naar we hopen nog nader uiteen
kunnen zetten.
We gaven hiervoor de duidelijkheid van
den naam allereerst aan, waar de schoen bij1
de Antinomianen in hoofdzaak wringt.
Van een eigenlijke secte der Antinomisten
kunnen we niet spreken.
Daar is nooit een kerk van dien naam ge
weest en ook nooit een eigenlijke groep
van menschen, die deze leeringen in een
bepaald systeem hebben samengevat.
Het zijn gedachten en gevoelens, die in
allerlei tijden en in de meest verschillende
streken door sommige min of meer voor
aanstaande personen vertolkt zijn.
Men vindt die Antinomiaansche ketterij bijv.
tegelijktijdig bij de Libertijnen en de
W ederd oopers in de dagen der Her
vorming, zonder dat iemand daaruit echter
de gevolgtrekking zal mogen maken, dat die
twee richtingen beide onder den éénen naam
van „Antinomiaansche secte" samen te vat
ten zijin.
Wanneer ge Paulus in Rom. 3 hoort waar
schuwen tegen Christenen, die zeiden: „Laat
ons het kwade doen opdat het goede daar
uit voortkome" of ge hoort hem vermanend
vragen Zullen wij in de zonde blijven op
dat de genade te meerder worde (Rom. 6)
dan ontdekt ge in de eerste Christelijk"
Kerk de menschen die er Antinomistische
praktijken op nahielden.
Maar dit is toch weer heel wat anders, dan
wanneer ge Luther of Melanchton tegen
Agricola hoort zeggen, dat Zijn opvatting van
de rechtvaardigmaking de leer van de goede
Werken te niet maakt.
Ik wil dit zeggen Men kan Antinomiaan
zijn om aan zijn booze lusten bot te kunnen
vieren en tegelijk met een schriftwoord zijn
geweten te sussen.
Men kan ook Antinomiaan worden, door
dat men in den voortdurenden strijd tegen
de zonde, die men werkelijk heeft leeren
haten, maar onder wier dwinglandij men nog
zeer gebukt gaat, moedeloos wordt en het
opgeeft. Men wil de zonde niet meer, maar
men legt er zich bij neer, als bij een kwaal
waar we niet van afkomen het streven naar
heiligmaking verzwakt ten koste van een
onschriftuurlijke overbelasting van de recht
vaardigmaking.
Men zal toegeven, dat het in de practijk
dezen laatsten volstrekt niet om een losban
dig leven te doen is, gelijk bij de eerstge-
noemden.
Dit neemt niet weg, dat het voor het per
soonlijk leven toch een uiterst gevaarlijke
proefneming is, den strijd maar op te geven
en schouderophalend aan je eigen ouden
mensch voorbij te gaan.
En dat degenen, die zulke dingen open
lijk leeren, ook al is het hun niet pin1 liet
uitdeelen van vrijbrieven voor losbandigheid
te doen, oorzaak zijn van consequenties, die
zoowel voor het religieuse als het zedelijke
leven hoogst schadelijk en verderfelijk' zijin.
Vandaar dat de Christelijke Kerk van de
dagen van den Apostel Paulus af tot op den
dag van heden met ernst tegen deze Antino
miaansche ketterijen is opgetreden.
Hoe en onder wie ze zich voordeden, ho
pen we in het vervolg op dit artikel te zien.
v. D.
Het Belijdenis-rapport. I)
Ware voldaan aan den wensch der Synode
van 1923 te Utrecht, dan zou in 1925 ver
schenen zijin een ontwerp van nadere formu
leering van drie artikelen der geloofsbelijl
denis, n.l. 1. de goddelijke ingeving en auto
riteit der H. Schrift; 2. de leer over de ware
en valsche kerk en 3. de leer over het ambt
der overheid.
Het liep echter niet zooals gewenscht werd.
Niet alleen, dat zulk een ontwerp niet ver
scheen in 1925, maar het verscheen in 't
geheel niet.
Als de deputaten voor die zaak tenslotte
het stilzwiijlgen verbreken, is het niet om
als in 1923 te zeggen „veronschuldig
ons en geef ons nog wat tijd" maar om1 aan
de Synode van 1927 te vragen ontsla ons
en laat die heele zaak van uitbouw der belij
denis verder rusten.
Dit toch was de conclusie van het rap
port, dat zijl bij' de Synode van 1927 inzon
den onthef ons van onze taak en benoem
daarvoor geen andere deputaten.
Hun conclusie was, dat voor een uitbrei
ding of uitbouw van onze confessie, hetzij1
in eenige nieuwe artikelen of in een apologie
of in een „verwerping van dwalingen" onder
ons nog geen plaats is.
Dit was zeker wel een verbijsterend slot
van zeven jaren arbeid. Die conclusie hield
in dat de Synode van Leeuwarden1 zich ver
gist had met haar opdracht, en dat de Sy
node van Utrecht, nog wel op het advies van
deze deputaten zelf, aan deze vergissing had
vastgehouden, wanneer Zijl de opdracht van
Leeuwarden, met een kleine wijziging had
bestendigd.
Natuurlijk gevoelden de broeders, die dit
rapport indienden, de noodzakelijkheid om
dit, wel zeer onverwachte voorstel te mioti-
veeren.
Zij deden dit echter uiterst kort. Hun rap
port beslaat in de Acta als bijlage CXXI,
nauwelijks twee bladzijden.
Hun motiveering werd evenwel door de
commissie van de Synode van Groningen,
die daarover prae-advies moest uitbrengen,
en waarvan Ds. J. L. Schouten rapporteur
was, zóó sterk gevonden dat Ziji voorstelde,
met de conclusies mee te gaan. Deze com
missie kou zich in hoofdzaak vereenigen met
de gronden die door deputaten in' hun rap
port werden aangegeven voor hun oordeel,
dat voor een uitbreiding of uitbouw van onze
confessie onder ons nog geen plaats is. Zij
stelde daarom voor, om de deputaten te ont
heffen en geen andere meer te benoemen.
Toen deze twee rapporten, dat van de de
putaten voor den uitbouw der belijdenis en
het rapport over dat rapport, opi de Synode
aan de orde werden gesteld bleek, dat zeer
velen tegen de conclusies daarvan groote be
zwaren hadden.
Deze zaak werd een voorwerp van zeer
uitvoerige beraadslaging. Uit die breede be
spreking werden niet minder dan vier voor
stellen geboren één van Ds. Breukelaar
een ander van Ds. Meynen een derde van
Prof. Hepp, overgenomen door den piraeses
en een vierde van ouderling Van Beelck
Calkoen.
Bij alle onderlinge verschil tusschen deze
voorstellen, bleek er overeenstemming op
één punt, en wel dit, dat alle vier voorstel
len uitspraken de wenschelijkheid, om het
leerstuk der inspiratie nader in studie te ne
men, om zoo mogelijk daarover tot een uit
spraak der kerken te komen.
Zoo radicaal wilde de Synode blijkbaar niet
zijin, dat ze alle wenschen van Leeuwarden
en Utrecht terzijde legde. Voor twee punten:
n.l. de leer over de ware en valsche kerk en
die over het ambt der overheid, was Zijl
blijkbaar wel geneigd dat te doen, maar dat
over de inspiratie der H. Schrift, wilde z'ij
blijkbaar nog niet loslaten.
De commissie, waarvan Ds. Schouten rap
porteur was, kreeg opdracht met een ander
rapport te komen, waarin uit de ingediende
voorstellen één voorstel zou saamgesteld zijin,
waarmee de Synode zich eenparig zou kun
nen vereenigen. Dit geschiedde Donderdag
1 September 1927. i
Woensdag 7 September d.a.v. kwam deze
met een nieuw rapport, waarvan de conclusie
luidde, dat voorshands de twee punten inzake
de kerk en het ambt der overheid moesten
losgelaten worden, maar dat de zaak van het
Schriftvraagstük, inzonderheid de inspiratie
en de autoriteit van de H. Schrift, nader
moest onderzocht wiorden.
Zoo besloot de Synode zes deputaten te
benoemen met de opdracht
Nader te onderzoeken voorshands in hoe
verre er inzake het leerstuk -betreffende de
Heilige Schrift in verband met de in den
nieuweren tijid zich dienaangaande opdoende
vragen, met de hedendaagsche dwalingen,
alsook met het meerdere licht, door de nieu
were Gereformeerde theologie dienaangaande
ontstoken behoefte bestaat of aan uitbrei
ding der belijdenisschriften öf aan een na
dere, door de kerken te geven of althans te
bevorderen, uiteenzettingen of het uit
voerbaar schijnt in deze behoefte te voor
zien en vervolgens aan1 te geven (zoo mo
gelijk ook door een proeve) op welke wijze
dit zou kunnen geschieden.
Gelijk men ziet is deze opdracht in zeer
voorzichtige bewoordingen gesteld.
Tot deputaten voor deze zaak werden be
noemd volgens art. 261 de professoren Aal-
ders, Hepp en Ridderbos en verder Ds. Ba-
vinck van Rotterdam, Dr. van Es van Leeu
warden, Dr. J. Thijs te Zwolle en Dr. J.
F. Reitsma te Rotterdam. Niet maar zes, maar
zeven deputaten werden alz'oo benoemd.
We hopen, dat het dezen mannen zal ge
geven worden moge het z'ijln nog in dit
jaar te komen met een rapport, dat ons
verder brengt. En dat dan later ook de beide
andere punten om met den rapporteur Ds.
Schouten te spreken op de dagorde kunnen
geplaatst worden. HEIJ.
Prof. Geesink.
Met liet sterven van Prof. Geesink is een
man heengegaan, die voor het Gereformeer
de leven van groote beteekenis is geweest,
en wiens invloed, ook na zijn dood, (door
zijn geschriften nog langen tijd zal nawerken.
Na het breede overzicht over zijn leven
en werken, in de vorige Kerkbode overge
nomen uit De Rotterdammer, is niet moo-
dig daarover hier meer te schrijven.
Dat alles getuigt voldoende welk een rijk
en vruchtbaar leven door God hem geschon
ken werd.
We willen hem hier alleen dankbaar ge
denken in het bijzondere, dat hem voor ons
besef kenmerkte en waardoor hij ouder de
oudste professoren der V.U. een voor zijn
studenten zeer gewaardeerde plaats innam.
Dat bijzondere school niet in zijin groote
geleerdheid. Die bezat hij ongetwijfeld. Reeds
uit het feit, dat hij1 in twee faculteiten college
gaf, is dat af te leiden. Maar dat was niet
het kenmerkende naast professoren als Dr.
A. Kuyper en Prof. Rutgers, die wonderen
waren van geleerdheid.
Dat lag ook niet in de helderheid van zijn
colleges. Die eigenschap bezaten zijn col
leges zekér ook. Maar dat was evenzoo jiet
geval bij' de colleges van Prof. Kuyper en
vooral bij die van Prof. Rutgers. Diens hel
derheid van voorstelling was spreekwoorde
lijk. -
Dat bijzondere bestond vooral hierin dat
hij onder die oudste professoren het kortste
bij ons studenten stond'.
Tegen de professoren Kuyper en Rutgers
zagen we zóó hoog op, dat er altijd het be
de Kerk van Goes. Doch God wilde zij'n
zegen niet onthouden.
Van tijd tot tijd kwamen Walchersche pre
dikanten, het Woord bedienen en telkens
groeide de schare aan. Ten einde de Kerk
des Heeren in Goes op te bouwen, zond men
Ds. Hendrik Brandt.
De vroedschap liet de Reformatie te Goes
pogluikend toe.
De Kerk' te Goes nam echter in groei toe.
Dit werd de Vroedschap te bar, zoo* hadden
zij het niet bedoeld.
Zijl ontboden Ds. Brandt op het Stadhuis,
en verboden hem van nu af aan te prediken.
Doch deze weigerde beslist. Zijin schare vol
gelingen sloten zich achter hém aan en in-
plaats van de prediking te verzaken, vroeg
men om een Kerk en om; f 400.voor het
tractement.
De maatregel der Vroedschap had derhalve
een verkeerde niet door hen bedoelde uitwer
king.
De Vroedschap hield de volgers der Re
formatie aan de praat, beloofde en weigerde,
maar kwam niet tot een beslissing.
Eindelijk, ziende dat men de menigte toch
niet bedriegen kon, wilde men hen, met de
kleinste der vier kerken afschepen.
Ook dit Raadsbesluit viel in geen goede
aarde en een menigte van ontevredenen ging
naar de Groote Kerk.
Het ruwe gemeen natuurlijk aanwezig
als er in troebel water te visschen is
drong in de kerk. Alle sieraden werden ver-
sef bleef van een groote afstand. Niet om
dat zij zich op zoo'n afstand van de stu
denten stelden, maar omdat de studenten dat
onwillekeurig zeil deden. En nu waardeerden
we het zoo, dat er onder de professoren ook
één was, voor wien we ook hoogs iachting
hadden, maar die ons toch zooveel nader
stond door wien het contact met de hoog
troonende .professoren-wereld wat nauwer en
inniger werd. Gaarne noemde hij zich zelf
een dankbaren leerling van Dr. A. Kuyper.
En daar in hadden we het gemeenschappe
lijke, dat hem aan ons verbond. Hij 'had iets,
dat wij' ook hadden. Zoo voelden we hem
boven Lons, maar ook naast ons.
Ook was er op zijn colleges een veel
nauwer p e rsoonl ij k contact tusschen hem
en zijn studenten. Het ging er wat gemoede
lijker toe. Er kwam dan ook weieens een
gedachtenwisseling tusschen den professor
en de studenten.
In Jéuyper en Rutgers eerden we om
zoo :te zeggen het hooger-mensehélijke,
in Geesink het gewoon-menschelijke. Hij had
tal van eigenaardigheden, ook wel mensche-
lijke .zwakheden, die in Kuyper en Rutgers
ondenkbaar waren. Daardoor voelden we,
dat <een professor ook maar een gewoon
mensch was. En dat was voor ons Studenten,
die ons ook maar gewone menschen wisten,
een welkome ontdekking.
En 'dat had voor ons daarom' zooveel waar
de tpmdat we niet twijfelden noch aan zijn
wetenschappelijke capaciteiten noch aan zijn
oprechte .vroomheid.
Hadden ,wé öf zijn wetenschappelijkheid öf
zijn vroomheid in twijfel getrokken, het zou
voor ons geen beteekenis hebben gehad, dat
hij pok maar een gewoon mensch was. Aan
gewone menschen is er in de wereld geeln,
gebrek. Maar hem1 was het gewone verbon
den met wat voor ons groote beteeken is
had oprechte vroomheid en wetenschappe
lijkheid.
De groote Voetius begon zijn hoogleeraar-
schap met een rede „De pietate cum' scien-
tia conjungenda" en daarin greep hij al
naar een schoone combinatie, maar in Gee-
sin'ks leven was ook nog een derde in hem
was jnet wetenschap verbonden oprechte
vroomheid en ook het gewoon menschtelijke.
Dat was het vooral, dat ons in hem1 aantrok
en waardoor van hem groote invloed uitging
in de studentenwereld.
Zoo zal hij' ook' b'ij ons in dankbare her
innering blijven voortleven. HEIJ.
Amice,
Van de week ontving ik van een mfj on
bekend schrijver den volgenden brief
Geachte Redacteur.
Beleefdelijk verzoek ik u een plaatsje in
ons Kerkblad.
Wat zijn onze Gereformeerde broeders ver
plicht tegenover onze Gereformeerde win
keliers of neringdoenden Naar mijn mee
ning zijn zlij1 verplicht, dat wanneer de waren
goed zijn en niet duurder, daar te .gaan,
waar zij als Gereformeerden ook! hun steun
halen voor verschillende Christelijke doel
einden, en niet Zooals ik een dezer dagen
nog ontmoette dat Gereformeerde menschen
een winkel waar zij: eigenlijk behoorden te
gaan lieten staan en in een winkel die Zon
dag en in de week altijd verkoopt, inkoppen
te doen.
Dan word je nog door diezelfde menschen
als ze met een lijst komen voor geldelijke
bijdragen op je plicht gewezen.
Nu moet u eens kijken wat onze Oud-
Gereflormeerde broeders doen en ook' de
Roomschen.
Mijnheer de Redacteur, zou u hierover eens
in een artikeltje in ons Kerkblad wat willen
schrijven
Bij voorbaat mijn dank.
Een abonnee.
Ik zou niet heelemaal waar zijin-, wanneer
ik zeide, dat ik onzen abonné graag op
dit schrijven antwoordde.
Want in mijn brieven heb ik ten eerste,
die zaak al eens besproken. En ten andere
is het altoos een kwestie waar heel veel
kanten aan zitten.
In het mooie boek Lichtlijnen van
Mevr. van Hoogstraten—Schoch komt een
fwijderd en de altaren verbrijzeld. De beelden
Werden uit de Kerk geweerd.
Toen vroeg men aan den Magistraat om de
van beelden gezuiverde Kerk. De regeering
der Stad weigerde, doch Ds. Joh. Gerobulus
van Vlissingen en Joh. Miggrodc van Veere,
waren in Goes gearriveerd en traden toch des
Zondagsmorgens op.
Dit geschiedde op 8 October 1578, zoodat
deze datum word aangenomen als de dag
iwaarop officieel de Reformatie te Goes haar
beslag kreeg.
Na 1578 ging het leven der Kerk gewoon
door.
Wel kreeg Zij een strijd in de 17de eeuw1
aan te binden met een lastige secte, die zich
„de volmaakt e n" noemden en waarte
gen de Gereformeerden met woord1 en ge
schriften moesten ijveren.
Er was gelijktijdig ook te Middelburg zulk
een secte, die zich echter „de Voetwias-
schers" noemden.
Vele vrome Leeraars heeft de Kerk van
Goes. Ik noem u slechts den naam van den
Godzaligen Witsius. Ziji beleden allen de Ge
reformeerde waarheid en erkenden Christus
als de Koning der Kerk.
In 1816 gebeurde er iets dat ook voor de
Gereformeerde Kerk van Goes van invloed
iwas.
De Synode toch, in het eerste jaar gehou
den, wierp de Gereformeerde leer over boord.
(Wordt vervolgd)
door
A. M. WESSELS.
II.
Fragmenten uit de Historie der
Kerk van Goes.
Toen Valerius meende dat er genoeg volk
was, nam hij een rol en begon iets voor te
lezen en daarna sprak hij hun toe over de
Heerlijkheid der Reformatie.
Valerius van Geneff had echter buiten den
waard in casu den pas nieuw benoemden
baljuw Floris Schaek gerekend. Ook was
de Burgemeester Polderman op het tooineel
verschenen, die den Hoofdman der Wacht
bevel gaf, hem binnen het Stadhuis te bren
gen, ten einde hem een verhoor te doen on
dergaan.
De vrijmoedige prediker bleek echter niet
gesneden uit het hout, waarvan men echte
Reformatoren snijdt.
Burgemeester Polderman en de Vierschaar,
die liever geen bloed meer zagen vloeien
binnen de wallen der stad, stelde hem voor,
om onmiddellijk Ter Goes te verlaten en te
beloven nooit meer één poging te zullen
ondernemen om de beginselen, die tegen
de leer der H. Kerk ingingen, te verspreiden.
Valerius beloofde dit gewillig en verliet
ijlings de stad.
Zijn poging werkte dus weinig uit, maar
toch is zij een bewijs, dat het oog der Her-
vormingsgezinden in ons Vaderland op Goes
geslagen was en later tijld bewees, dat scheen
hij ook vruchteloos gesproken te hebben,
hier en daar zaad gevallen was, dat later
ontkiemen zou.
Juist een maand later (27 Sept.) kwamen
er weer zes personen uit Middelburg, om het
Ware woord Gods te prediken.
Het werd echter verboden binnen de wal
len. Dit was niet zoo erg vonden ziji en daar
om deden zij het buiten de stad op de 's H.
Hendrikskinderendijk, bij de toenmalige her
berg „Het Molentje".
Telkens kwamen zij! weer terug, doch de
belangstelling was gering, zoodat zij eindelijk
vanzelf wegbleven, in Middelburg vertellende
„dat de Goesenaren niet stonden naar het op
rechte wOord van God."
Toch was het werk Gods in Goes ook
niet tegen te houden.
Eenige aanzienlijken namen de beginselen
aan, en een zekere Lode wijk Tharret, zette
zijn woning open.
Hij noodigae Ds. Gabriel Happert, Pred.
te Domburg uit, om in zijin woning in de
's H. Hendrikskinderenstraat, het Woord te
bedienen
Deze kwam gewillig over en predikte voor
slechts 8 a 9 toehoorders de anderen durf
den nog niet goed over „Die dorst heeft,
kome tot Mij en drinke".
'tWas wel een ontmoedigend begin voor