ZEN Dl HG. Christendom en Islam. UIT DE PERS. Het oordeel van een Jesuiet over de vloot van Piet Hein. De Java-Soemba-film. levende jongens en meisjes ook' maar eenigte reden geve tot klachten, die, ik erken het, overigens niet zelden nogal overdreven wor den, of gelijk me nog onlangs bleek toen ik naar een gerucht onderzoek deed pure leugens zijn. Want de klagers, die mijl mondeling of schriftelijk bereikten, moeten mij! niet kwa lijk nemen, wanneer ik mijn taak als brief schrijver ook zie voor de eer van de jeugd op te komen. Voor de eer van de boeren- èn van d!e burgerjeugd Ik ken er gelukkig tientallen onder dezen, opgewekte, frissche jongens en meis jes, die er in hun onderling gesprek, al is dit ook vroolijk, niet aan denken om een lie derlijk of zelf maar een dubbelzinnig woord te zeggen. Nog niet eens uit „vroomheid", maar uit innerlijke beschaving en fatsoen, welke be schaving even goed zit bij een boerenjongen van 't platteland als bij! een burgerjongen uit de stad En omgekeerd. Ik zie daar ook o.a. een gezegende vrucht in van onze Jeugd- vereenigingen. Ik wil ook nog wat schrijven over een brief dien ik van buiten Walcheren ontving over deze kwestie. Dit was daarom zoo in teressant, omdat hij meende dat de groote oorzaak van de uitspattingen gelegen was in het gebrek aan geschikte ontspanningsplaat sen, waar we als Christenen onze jeugd kon den samenbrengen. Studenten hebben hun clubs jeugd veree- nigingen in groote steden hun jeugdgeóóu- wen, waar ze allerlei bezigheid en gepast vermaak vinden. Hij vond mijn waarschuwing tegen de viering van de hoogdagen en zooals on langs tegen het ringsteken; een aanwijzing dat we ook in die richting te werken hebben op onze dorpen. Maar hoe stelt die briefschrijver zich! dit voor In de week is er geen tijd. Zondags zou ik voor het vermaak geen locaal open willen stellen. Men kan toch enkel voor de hoogda gen geen apart locaal maken Ik geloof, dat er op zichzelf in 't geheel geen bezwaar is om op een hoogdag eens naar stad te gaan. Een bOerenimiensch (ook een, burgermensch die op 't dorp woont) doet dit nu eenmaal graag Op marktdagen gaan de boer al of niet met de vrouw. Op de enkele hoogdagen de knechts en de meiden ('t woord is niet on gunstig bedoeld). Als allen, die er heengaan, maar weten dat zij hun Christendom niet voor een dag buiten de stadspoort kunnen latenliggen. Als allen maar weten en betrachten dat wie den naam van Christus noemt ook op feestdagen móet afstaan van ongerechtigheid. Als allen maar beseffen, dat ze overal heb ben te leven tot eere Gods. Doch de ouders hebben toie te zien- Ze moeten vertrouwen hebben in hun kin deren maar het vertrouwen sluit het toezicht niet uit. En Job' is ons nog altoos het voorbeeld hoe vrome ouders oiok tegenover vrome kin deren met name op zulke hoogdagen hebben te staan: „Misschien hebben ze God in hun hart gezegend reeds die ver onderstelde mogelijkheid van een nog ver borgen gebleven overtreding maalde Job ijveriger om voor Zijn kinderen bet aan gezicht des Heeren te zoeken. v. D. Den Haag, 3 Jan. '29. Amice, Wat er in Mohammedaansche kringen op Java omgaat blijkt wel eenigszins uit het hieronder volgende schrijven van een corres pondent van de Locomotief (een dagblad dat te Semarang verschijnt) waarin hij een verslag geeft van een congres van Moeham- madijah. Het is wel duidelijk, dat de Mo hammedaan, die hier aan 't woord is, niet of heel weinig met de Zending in aanraking geweest is. Hij beoordeelt het Christendom naar wat hij ziet van het streven der Euro peanen in Indië, en wie dat ziet, kan van het Christendom geen verheven indruk krijr gen. De Zending heeft daarom een moeilijke tadk en ze kan eerst dan goed vervuld wor den, als allen die de komst van Gods Ko ninkrijk zoeken, alle krachten inspannen om het Evangelie onder het volk te brengen, niet het minst ook door een Zendingsziekenhuis. A. MERKELIJN. BESPROKEN OP HET CONGRES VAN MOEHAMMADIJAH. HEFTIGE WOORDEN. De voorzitter herstelt tenslotte de orde en behoudt de leiding. (Van een correspondent te Jogj a) Een belangrijk deel van de laatste con gres-bijeenkomst van Moehammadijah tejog- ja was gewijd aan het onderwerp „Islam en Christendom". Spreker Soedarm o, is een nog jonge man, die met de grootste aandacht en bijval werd aangehoord en wijl zullen trach ten hem op den voet te volgen, vooral ook, omdat in dit gedeelte van den avond de in terruptie plaats had, waartoe assistent-wed an a Salamoen van de Jogjasche politieke recher che zich genoodzaakt zag. Soedarmo dan begint uit te leggen, waar om dit land „land van den Islam is volgens recht en geschiedenis". Vóórdat de regeering der Nederlanders hier was gevestigd had dit volk een eigen godsdienst, den Islam, gebracht van over zee en ingeburgerd, aldus de spreker. De goede dingen van dien Islam zijn „niettegenstaande getracht werd dit geloof uit te roeien", gebleven en daarom' was het niet moeilijk om het volk wakker te schud den en te herinneren aan eigen grootheid in eigen godsdienst. Islammaatregelen, ten goede toegepast, dat ziet men overal, leiden tot een bestendigen groei van het goede en voornaamste en daar- om bestrijdt spreker met kracht en klem de meening, „komende uit Europa", dat de Is lam steeds reden geeft tot ontevredenheid, op roer en opstandigheid. Wanneer men deze meening goed onder zoekt, dan is het duidelijk, waarom1 Zij werd gegeven, waarom z'ij met overtuiging werd gepredikt in deze landen. Dat is een werk van kooplieden, die hun waar moeten in voeren, aldus spr. Daarom' dus afbreken de waar van andere kooplieden. Die andere waar is het Christendom', dat men noodzakelijk achtte om den invloed van de Hollanders te grondvesten en daarom werd gepredikt niet alleen maar met kracht en macht werd ingevoerd. Het Christendom heeft ten doel Holland e n Indië b ijle e n t e h o u- d e n, z e e r nauw aan elkaar t e v e r- binden en kerstening van het volk hier, tegen eigen wille in, wordt daarom goed gepraat en voorge staan. Spreker ging verder. De resultaten van zending en missie ziet men overal. Dat zijn de groote kerken en groote scholen, vooral in de groote steden. Monumentale gebouwen, die met steun van de regeering worden opgetrokken en wTaar- aan, doordat de regeering steunt, o o k' ons geld aan ten koste wordt gelegd. Het geld van ons, Islamieten, ter meer dere glorie van een geloof, dat wijl niet kun nen omhelzen, roept spr. Wij helpen dus zelf mee, tegen onzen wil in, om1 onszelf afvallig te maken van ons eenig geloof en dit is „hun" werk' tot dus verre. Veel goeds heeft men er nog niet van gezien. Christendom en Islam vertrouwen el kaar niet, kunnen elkaar op deze wijze niet vertrouwen, wat spreker betreurt, omdat, in den grond beide gelooven als gelooven van broeders naast elkaar moeten kunnen werken. De regeering moet men beschouwen als een Vader van twee kinderen, waartusschen neutraliteit zeer moeilijk is te handhaven. Beiden kinderen, evenveel te geven, zoowel aan Islam als aan Christendom1 in gelijke •mate, moet moeilijk geacht worden, en daar om kreeg het Christendom' m e e r. Wanneer men dit had nagelaten, dan wa ren beide kinderen naast elkaar als vrienden, als broeders (saudara's) met elkaar omge gaan. Nu is het anders. Nog pijnlijker is het, wanneer men tot de erkenning is gekomen, dat het Mohame- daansch geloof de oudste van de twee broers is, het oudste kind, dat niettegenstaande dit toch werd achtergesteld In de periode toen Moehammadijjah werd georganiseerd was de Islam aan het uitslijten (Islam a d a t e r b a n g), en Moehammadij^ ah kwam dus op den rechten tijd, om nog te redden, wat er 'te redden was, groot te maken wat verkleind was geworden door den vooruitgang van het Christendom. Dit was gaan groeien ten koste van de Islam. Hoe verkeerd dit geacht moet worden wil spreker aantoonen door een citaat, gevonden in het periodiek van den Jong-Islamieten Bond, van de hand van een Hollandsehen hoogleeraar. Deze hoogleeraar moet, aldus spreker, heb ben gezegd dat de Islamiseering, voor zoo ver zij zuiverend werkte, gesteund moest worden. Er komen goede dingen uit voort, welke zelfs erkenning vinden in Europa, dat tot vóór kort geheel anders stond tegenover den Islam als nu. Hij wil dit nog meer bewijzen door uit voerige behandeling van de houding van het communisme tegenover den Islami, waarover een opstel verscheen in De Loc onto ti ef en vertaald werd in de Bintang Tim'oer van 10 dezer. Hier kon men lezen, hoe de Sovjet door een stelsel van maatregelen, toe gepast op den Islam in het eigen gebied, trachtte dezen godsdienst stuk te maken, daar door volkomen het bewijs gevend, zooals ook door het Nieuws van d e n Dag nader werd geaccentueerd, dat het commu nisme tegen den godsdienst is, vooral tegen den Islam. In het communisme .'mloet de Is lamiet dan ook zijn ergs ten vijl- and zien, een v ij a n d meedoog en- loos te bestrijden en npiodzakelïjffc onder te brengen. Spreker wees er nog op, dat door het feit, dat eenige van de naar Digoel verbannen communisten Islamieten waren, gebaseerd werd de meening dat de Islam' vruchtbaar is voor het communisme, niet alleen, maar ook het communisme heeft erkend. Deze meening te bestrijden acht spreker te min. De tegenspraak volgt eigenlijk al dadelijk uit de bekende feiten. Thans gaat spreker bewijzen, hoe de re geering het Christendom1, net jongste kind voortrekt en hoe de Islamwereld betaalt aan een beweging, welke ten doel heeft den Is lam ten onder te brengen. Spreker geeft weer hoofdstuk 570 van de begrooting voor 1928 voor het departement van Onderwijs en Eeredienst. Hier vond hij namelijk een post van meer dan een mil- lioen gulden, uitgetrokken voor bezoldiging van predikanten, hulppredikers en andere Christelijke voormannen, terwijl afzonderlijk is uitgetrokken de somma van, f2000.vioor bezoldiging van een adjunct-secretaris, spe ciaal voor de Protestantsche kerken. Wanneer men hiertegenover stelt dat de regeering voor de Islamietische bedehuizen nog geen drie duizend gulden over heeft, voor andere Islamietische instellingen f 1600 (ap p 1 au*s van de vergadering), dan is het bewij!s geleverd dat men den Islam achteruitstelt, ten bate van het Christendom, dat daarenboven nog zooveel1 meer geniet in den vorm van subsidies aan scholen, wees huizen, hospitalen en andere inrichtingen. Dit bedrag van ten naastebijl twee milli- oen gulden, omgeslagen over de tientallen van jaren dat deze toestand voortduurt, maakt een bijkans onnoembaar bedrag dat onttrokken is aan de Indonesische wereld, die er recht op had. Spreker voelde er niet véél voor om de diepere gronden van dezen steun van de regeering; na te gaan, hij accentueerde echter. „Dit geld is van ons en wordt besteed voor het bereiken van een zeer problematisch nut". Het Christendom brengt schoone beloften van mooie betrekkingen, meerdere kennis, welke alleen leidt tot materialisme, mooie kleeren en betere woningen. Iets anders, iets diepers geeft het niet aldus spr. Assiste nt-wiedana Salamoen in terrumpeert hier. Zich tot den voorzitter wendend, zegt hij), dat spreker hier bezig is andersdenkenden in hun gevoelens te kwetsen. „Ik hoop dat dit ingezien wordt en dat spreker zich zal matigen. Wilt u hem dit verzoeken". De voorzitter, hadji Fachrocdin, brengt het verzoek over. De vergadering wo,rdt rumoe rig. Er zijn mensehen, te voren gezeten, die gaan staan. Dan gaat Soedarmo verder. Hij wijst nog, ter staving van hetgeen hij beweerde, op voorbeelden uit China, waar de Chineezen klaar stonden het Christendom' te omhelzen, de missie en de zending tiental len, ja honderdtallen van jaren werkte, en nu aangetoond wera hoe onvruchtbaar 'dit werk is, immers de gekerstenden stonden op tegen hun eigen leermeesters. De zendelingen in China werden de eerste slachtoffers van hun eigen leerlingen. Spreker wil er echter op wijlzen, dat een dergelijke uitkómst niet gewenscht is. Beide godsdiensten zijn in wezen broeders van elkaar en moeten naast elkaar kunnen voortleven, voortwerken. Zij moeten als goe de zonen erop uit zijn hun vader, de regee ring, rust te geven, terwijf spreker hoopt dat het der r e g e e r i n g duid e 1 ijl k zal zijn, hoe beide gelooven ge lijk behandeld moeten worden. Spreker heeft dan noodzakelijk hét congres een paar dingen voor te leggen, waarover het zich moet uitspreken. Ten eerste het geld, de millioenien, van het Indonesische volk, tot dusverre besteed ter versterking van het Christendom1, ter ver spreiding van, een godsdienst wélke niet de eigene is, zal men voortaan beter moeten besteden. Namelijk ten behoeve van het In donesische volk, dat nog noodig heeft scho len, sociale inrichtingen en steun van den eigen godsdienst. T en tweede Ass.-wedana Salamoen: S preker kwetst hier weer de gevoelens van, anders denkenden. En bovendien begeeft hij! zich op den weg van de critiek, welke Spreker wordt overstemd door de vergade ring waaruit geroep klinkt van „G a d o o r Kan je niets schelen. Stoor je daar niet aa n". (Teroes. Tra perdoeli perdoeli apa.) De voorzitter hamert om stilte. Ass.-wedana Salamoen nogmaals „Mag ik den voorzitter verzoeken, spreker erop te attendeeren,, dat hij thans, over poli tiek spreekt en de regeering becritiseert, on welwillend en scherp. En dat deze critiek niet thuis hoort op deze vergadering, die open baar is." De vergadering roert zich weer, wordt echter in bedwang gehouden door den voorzitter, die een uitleg geeft. Hadji Fachroedin: „Hier is geen sprake van critiek, er worden voorstellen gedaan waarover de vergadering heeft te be slissen. Maar jullie, hij! richt zich tot de schreeuwers moeten niet vergeten dat dit een Moehammadijlah-vergadering is, dat er dus niet geroepen en geschreeuwd wordt. Spreker oefent geen critiek uit, maar als jullie reageert, dan wordt het gezag ge griefd en dat is nooit onze bedoeling." Soedarmo gaat dan verder met pupt twee. Dit komt hierop neer, dat Moehammadijah, zoo er besloten wordt tot verleening van steun door de regeering aan cfe godsdien sten, rechtmatig het verzoek doet ook een deel van dien steun te mógen ontvangen, zoodat hetgeen gecontribueerd wordt door Islamieten ook ten bate van Islamieten komt. Punt 3, de steun worde gegeven ïni geld, in den vorm van een grondkapitaal door de Islamwereld zelf te beheeren en te beleggen, dan wel in een jaarlijks terugkomende uit- keering, wordt ook aangenomen. Ten besluite „Wij hebben ook rechten. Wijl hebben het recht om als kipd van den- zelfden vader gelijk behandeld te worden. En te zeggen, waarin wijt ons ten achter ge steld achten." (Donderend applaus.) Ds. Gispen schrijft inde S c h e v. Kerk bode: Weinig gebeurtenissen uit onze rijlke na tionale geschiedenis zijn zoo: populair geble ven als de overwinning op de Zilvervloot. Ons weinig zingend volk heeft althans in die gebeurtenis nog altijld een reden een echt volksliedje te zingen en op bruiloften en feesten en vooral onze volksfeesten wordt gezongen van Piet Hein en zijn naam1, die zoo, klein is, en van zijne daden, „die groot bennen". Die gebeurtenis is nu 300 jaar geleden, maar leeft vooral in dat volksliedje voiort. Want de kleinste jongens en meisjes kennen het. j Nu is er onlangs een zeer merkwaardige brief over Piet Hein en zijln scheepsvolk gepubliceerd. Men moet namelijk weten dat er een brief is gevonden van een door Piet Hein gevan gen genomen Jesuïet. Toen Piet Hein als generaal der West- Indische Compagnie op 14 Januari 1629 in de vergadering der Hoogmogenden te 's-Gra- venhage verscheen om verslag uit te bren gen over de verovering der Zilvervloot, deél- de hij ook mede, dat onder de gevangenen tien geestelijken waren. Tot dezen behoor den twee Spaansche Jesuïeten, P. Petrus Martinez en P. Franciscus de Encinas. Van den laatstgenoemde nu bestaat een Latijjnsche brief van vier folio bladzijden, waarin ai zijne wederwaardigheden vertelt. Het adres is verloren geraakt, maar het verslag is waarschijnlijk gericht aan den provincialen overste te Brussel, die het naar Rome heeft opgezonden, waar het bewaard bleef. De brief is gedateerd 29 Januari 1629 en geschre ven in de gevangenis te Rotterdam, waar beide priesters opgesloten zaten. Van den zeer interessanten inhoud van de zen brief, waardoor men ook even eenj kijk krijgt op Piet Hein en het leven aan boord, en die treft door de groote waardeering, welke er uit spreekt voor den vijand, die hun zoo menschelijk behandelt, doet de heer C. de Wessels mededeeling in het Octobernum- mer van Studiën, uitgave van de Paters- Jesuïeten. Deze pater Franciscus de Enchinas nu geeft een schoon getuigenis over het gedrag en 'de houding van de bemanning van "Piet Hein's vloot. Ge moet dat eens lézen. En vdan denken aan onze tegenwoordige vloot. Welnu luister naar hetgeen de Jesuïet zegt: „De bevelhebber van deze vloot, Piet Hein", „is vroeger drie of vier jaar op "'t eiland Havana in Spaansche gevangenschap geweest en spreekt onze taal'. Hij! behandel de ons goed en vriendelijk. Op 't schip, waarop wij werden ingedeeld, liet hij een hut voor ons in orde brengen op 't boven gedeelte van het achterdek, waar de verblijf plaatsen voor de officieren waren. Ongetwij feld heeft hij' dit voor de andere1 paters ook bevolen. Wij' aten beneden in het achterschip', waar de kapitein woonde. Daar lag meer eer in dan voordeel'. Want gewoonlijk zaten er zes der voornaamsten aan tafel aan en wij aten na hen. Bleef er nu wat goeds over, dan werd het of bewaard of de twee bedien den, een jongen en wat oudere knecht, kaap^ ten het voor onze neus weg. Aan hun wille keur overgeleverd, want de anderen bemoei den zich er niet mee, leden wijl werkelijk ge brek. Soms hadden wij' het beter. Rijlke gast malen werden er niet gehouden, zijl stel den zich met weinig tevreden. Ik1 heb dan ook hun spaarzaamheid en goed beheer van zaken bewonderd en even- zoo hun welwillende rechtvaardigheid je gens allen, niet alleen in het verdeelen der levensmiddelen, maar in heel hun wijize van doen. Twist of oneenigheid kwam1 aanboord niet voor, gekaart of gedobbeld werd er niet, niet alleen niet bij het bootsvolk, maar ook niet bij de officieren. Er werd ook bijna niet gevloekt. Het waren eensgezinde, vrien delijke, eenvoudige mannen. En toch, eigen aardig, van God of. christeljjken eeredienst geen spoor, ja eerder schenen hun woorden en handelingen ér op gericht eiken lUitwen- digen eeredienst totaal te vernietigen. Alleen hieraan werd ijverig de hand gehouden, dat tijdens de vaart 's morgens zoowel als 's avonds allen bijl het luiden van de klok bijeenkwamen om psalmen te zingen." Ge houdt wel in 't oog, dat als deze pa ter vertelt dat op Piet Hein's vloot van „God of christelijken eeredienst geen spoor was" - dat bedoelt van den Roomse hen eeredienst. Want als Piet Hein, met zijln e mannen! 's morgens en 's avonds psalmen zongen, begrijpen we wel, dat ze dan hun scheeps- godsdienstoefening hielden, wat we in Sche- veningen noemen de plicht doein. „Er werd niet gekaart en niet gedobbeld en bijna niet gevloekt", getuigt de gevangen pater. En hij zal het wel niet te mooi hebben voorgesteld van een kettersche vloot, die de Spaansche Zilvervloot overwon. Bijina niet gevloekt en dat op een vloot een o o r 1 o g s vloot. y Maar wel werden er psalmen gezongen. Dat was dan op de vloot van Piet Hein, wiens naam zoo klein is en zjjlne daden zoo groot zijin. Tegenwoordig zal het wiel wat anderszijn, vreezen we. Maar als dan van Piet Hein gezongen wordt, willen we 't getuigenis van Tien pa ter Jesuïet niet vergeten. De daden van Piet Hein waren groot en, dat zien w|e nju wel in, niet alleen in 't overwinnen van een „zilveren vloot". De belangstelling voor deze film1 is buiten gewoon. De kaarten voor a.s. Donderdag ziijln reeds uitverkocht. Voor de middagvoorstelling van Donderdag 17 Januari zijin nog wat plaatsen voor kin deren beschikbaar en mochten er soms broe ders of zusters uit de dorpen zfjn, die 's avonds moeilijk kunnen komen, dan is er voor dezen 's middags wel plaats. Het speet ons, dat wij reeds aanvragen móesten afwijzen, maar nqg "een avond ge vuld te krijgen, zal biet mogelijk zijln. Dit kan alleen, wanneer Tiet blijkt, dat er vele aanvragen binnenkomen. Er zij aan herinnerd, dat de voorstelling Donderdag 17 Januari begint 's middags 2 uur en 's avonds 7.30 uur. Binnen enkele weken hopen wij mededeeu ling te doen van de netto-opbrengst. Namens het Comité, D. SCHEELE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 2