Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 42e Jaargang. Vrijdag 28 December 1928. No. 52. Redactearen: Ds. P.tfAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Persvereeniging Zeeawsche Kerkbode. UIT HET WOORD. OUDEJAAR Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Op de grens van 't oude en 't nieuwe jaar. ZEEUWSCHE KERKBODE Abonnementsprljsi por kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. AdvertentleprIJsi 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOSJ OLTHOFP, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 9 8. GIRONUMMER 42 2 80. Rust een weinig. Marcus 6 31 m'. Geen avond leent zich zoo goed tot geden ken als de Oudejaarsavond'. Men behoeft zich dan nauwelijks er toe te zetten, om de vorige dingen zich te herinneren, daar d'eze dan als het ware vanzelf in het hart ppkomen. Al die oude beelden gaan dan herleven, het ver leden schijnt voor een oogenblik terug te keeren en de insnijding, welke de avond van 31 December in ons teven maakt, is blij uit nemendheid geschikt om ons te dwingen stil te staan en den afgelegden weg in gedachten nog eens te bewandelen. Daar is dan ook niets tegen, doch veeleer alles vóór te zeggen, mits echter bij' ons dit gedenken zich niet in oppervlakkigheid verliest en er bij1 pns ook zij' een met innige dankbaarheid terug zien op de bewijzen van Gods liefde en trouw, die Hij ons heeft doen blijken. Ook dit is echter nog niet voldoende. Neen, het linde van elk' jaar roept ons niet slechts tot een gedenken aan 't geen achter ons ligt, maar ook tot een vooruitzien naar wat nog vóór ons ligt, maar eenmaal zeker komen zal, n.l. het einde van ons leven. Welnu, op dat j.vij ook aan het einde van het jaar 1928 met dit alles rustig ons zouden bezig houden, daartoe moge ook dit tekstwoord „Rust een weinigons optwekken'. Rust, ja daaraan hebben wij op den Oude jaarsavond wel behoefte. Immers, wij gingen een weg van driehonderd zes en) zestig da gen, een weg over hoogten en diepten, lang:s effen paden en door eenzame vlakten, vol afwisseling, schier zonder rust. En straks, op den laatsten avond van het jaar, gevoelen wij' ons als het ware aan het einde vani een langen tocht. Zie, daarom zal de behoefte som terzijde te gaan en een weinig te rusten zich alsdan bij1 ons wel zeer sterk doen ge voelen. Welnu, wanneer wij1 ons dan in dat laatste avonduur van het Oudejaar tot een weinig rusten neerzetten, om1 te letten pp datgene, wat achter ons ligt, wat zien wij1 dan Zeker, wij zien dan weer het genot, dat wij op onzen weg mochten smaken, zoo wel als de smarten, waardoor wij1 wierden ge kweld de vreugde, die ons hart vervulde, zloowel als de tranen, die dolor <on's werden gestortde zon, die ons pad bescheen', zoo,- wel als de stormen, die wij hadden te trotsee- ren de bloemen, die langs onzen weg geur den, zoowel ,als de doornen, waaraan wij telkens weer gevaar liepen pns te wonden. Doch dat is niet alles, wat wiiji zien. Het is in elk geval niet met ons in orde, zlooi wij niet meer zien dan dit. Neen, wij' hebben ook te zien achter al die dingen, Hem1, Die daar achter staat, onzen God, den Onzien lijke. Hij toch is het geweest, die, juist als de stormen rondom ons bulderden en dreig den ons allen moed' te ontnemen, ons ver vulde met wondere kracht, met stillen troost, met blijde hoop, met krachtig vertrouwen Hij", Dezelfde, die ons op onzen tocht pjok wilde koesteren met Zijn verkwikkende zon nestralen, die ons ook vergunde somwijlen bloemen te plukken op onzen weg. Welnu, daarom hebben wij, als wij' op den Oude jaarsavond tot een weinig rusten ons heb ben neergezet, niet alleen een blik' achter waarts te werpen, neen, pns oog heeft ook den Hemel te zoeken, waar de Onzienlijke woont, Die ook dit jaar ons njet verlaten heeft, maar ons op ons levenspad dooir alle gevaren heen, veilig heeft geleid. En in onze ziel moet ook op den laatsten avond van het Oudejaar losbreken de blijde jubel van het lied der dankbaarheid Komt, laat ons aanbidden en voor Hem nedervallen Laat ons de knieën buigen voor den Heere, Hij1 is onze Maker, Hij is de Heere onze God, Wij zijn het volk, dat door Zijine hand geleid wordt, De schapen Zijder weide. Dankbaarheid jegens onzen God voor al het goede, dat Hij ons dit jaar geschonken heeft, als ook voor Zijn ondersteunende ge nade, die Hij1 ons in dagen1 van druk' en van smart bewezen heeft, ja, dit moet wel het eerste zij'n, wat ons hart op den Oudejaars avond vervullen moet en waartoe het:„Rust een weinig" ons moge dringen. Hierdoor toch worden wij1 tot deze rust aangespoord1, op dat wij, in deze rust onzen weg overden kende, tot Hem zouden opklimmen', die van al, wat wij1 ontvingen', de Goede Gever is, en Hem daarvoor de eere en de dankzegging zouden toebrengen. En gij, mijn lezer, onder- Zoek gij U zelf eens, of gij: aan deze ver wachting van Uw God in dit opzicht beant woordt. „Rust een weinig." Dit woord noopt er ons ook toe, dat wij1 aan het einde van1 het Oudejaar een blik zullen slaan pp wat nog voor ons ligt, n.l. het einde vani oins leven. En, voorzeker, dit laatste mag voo-r oms wel zeer noodzakelijk worden geheeten. O, ja, als met 't sterven alles uit was, als1 wijl uit den tijd 'gingen om dan te verdwijnen, dan zou voor ons deze noodzakelijkheid niet zoo klemmend zijn. Maar dit is nu juist het ge val niet. Want wel zal ons lichaam bij den dood aan de groeve der vertering worden prijs gege ven, maar onze ziel blijft in eeuwigheid voortbestaan, 't zij in de plaats der eeuwige vreugde, 'tz'ij' in die der eeuwige wroeging. En juist dit feit maakt het voor ons zoo dringend noodzakelijk om gehoor te geven aan de roepstem „Rust een weinig", om aan 't einde van dit jaar een blik te werpen op het eenmaal zeker komend einde van ons leven. En gij gevoelt wel, bij een vooruitzien naar ons levenseinde zonder meer mag het op den Oudejaarsavond niet blijven. Neen, wij hebben ons oofc voor de vraag te stellen, waar onze ziel na dit leven wezen zal, en ook tot een antwoord op die vraag te komen. Wat zal op die vraag uw- antwoord zijn, mijin lezer. Moet het aldus luiden', dlat uw ziel nog buiten Christus leeft, en dat, als hierin geen verandering komt, zij1 een maal bij uw sterven in 't eeuwig verderf zal nederzinken O, dan1 is het wel treurig met U gesteld. Maar toéh>, er (is nog h'oop voor U. Indien gij slechts uw toevlucht neemt tot den Heere Jezus Christus met de bede, dat Hij ook uw ziel moge redden en zaligen, <5an zal Hij u voorzeker schenken, wat tot uw eeuwig behoud voor U een ou misbare voorwaarde is en dan, ja, dan ,zal eenmaal het einde van Uw leven zalig zijn. Wacht er dan niet mee U tot Hem te begeven, zelfs niet tot dit jaar voorbij is, .rnaar ga nui ter stond tot Hem en smeek Hem, dat Hij uw ziel moge redden van den eeuwigen dood. En als gij dat gedaan hebt en gijl op Uw bede een Borg voor uw' ziel jiebt, dan zal1, wanneer gij op den Oudejaarsavond meer nog dan anders wordt aangespoord tot een. wei nig rusten om het oog op het einde van uw leven te vestigen, geen schrik, maar blijd schap uw hart vervullen en zult gij Het blijde kunnen uitjubelen „Gij zult mij leiden door Uw raad en daarna zult Gij miji in heerlijk heid1 opnemen". Bruinisse. BREMMER. Hoewel vele menschen nog met hunne gedachten in een kleinen kring leven, toch is het niet meer in die miate als het geval als vroeger. Dit is van lieverlede veranderd. Waai de mensch geboren werd, groeide hij! ge woonlijk op en vond daar ook vaak een werkkring. Hij gevoelde er zich thuis en had weinig lust om naar andere oorden te trek ken, teneinde er te wonen. Het terrein, waar op hij zich met zijn gedachten bewoog was zeer beperkt en hij had met het verleden al leen gemeenschap door zijn herinneringen uit zijn jeugd. Doch bladen van allerlei kleur en allerlei richting verschenen en brengen nu zelfs in de meest afgelegen en eenzame wo ningen de berichten over wat op de wereld voorvalt. Het spreekt vanzelf, dat hiji 't meest let op wat er in zijine nabijheid gebeurt en wat het meest van zijin belang is. De1 gezin nen, waarin de Bijbel eiken dag gelezen werd', waren het best voorbereid op zulle een tijd, want dit boek vestigde aldoor de aandacht op gebeurtenissen, welke voorgevallen wa ren in hun geheel vreemde landen en de kinderen .werden daarmede vertrouwd van hun prille jeugd aan. Er was nergens een oord, of de roepstem werd' er gehoord „het oog omhoog, het hart naar boven", en zij' heeft ook veel bijgedragen om den miensch uit zijn al te groote beperktheid te verlossen. Immers b'oven elk hoofd hadden de ver schijnselen plaats, waarbij elk mensch belang heeft. Zoover het oog op dit oogenblik reikt ligt er een laag sneeuw over de velden en telkens zegt iemand, die voorbij komt er zit nog meer sneeuw in de lucht. De wolken drijven uit het Noorden en hij vraagt zou den wij winter krijgen. Dit voorbeeld is dui delijk genoeg naar ik meen om wat ik neer schreef te rechtvaardigen, en ook om te kun nen zeggen, dat God wil, dat we ons niet opsluiten in een enge ruimte. Wat ook nog blijken kan uit de vermogens, welke Hiji ons gegeven heeft, waardoor wij1 bij! machte zijin om belang te stellen in al wat er boven en rondom ons is. Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen, maar dit wil niet zeggen, dat wij ons met het verleden niet meer behoeven in te laten. Ieder is dan ook geneigd om op den laatsten dag van 't jaar nog eens als 't ware te doorleven van wat hij beleefd heeft. Vele bladen helpen ons, want zij bieden ons een overzicht van wat er gebeurde in het afgeloopen jaar. Het is een bonte verscheidenheid, want de een vestigt het oog op de verhouding, waarin de volken tot elkander staan, een ander herin nert aan de vele vragen, welke het maat schappelijk leven hier of elders naar voren gedrongen heeft. Het ligt voor de hand, dat wij bij het overzien van het bijna geëindigde jaar voornamelijk denken aan de Gereformeer de Kerken in ons vaderland en dan willen wij uitspreken, dat 1928 een goed jaar is geweest. Wij kunnen wel niet wijzen op buitengewoon snellen groei of op uitgestrek te veroverde 'terreinen, 'maar wij méén en oor zaak van dankbaarheid te hebben, doordien wij uitspreken kunnen, dat onze Kerken haar plaats hebben kunnen behouden en haar werk hebben kunnen volbrengen. Wij' kunnen niet in bizonderheden aantoonen, tot welken rij ken zegen, zijl geweest zijin voor ons volk, maar dit is ook niet noodig oim ons blijden dank in 't hart te geven voor de trouwe be waring, welke de Christus haar heeft wil len verleenen en voor de vulling van al haar lichamelij'ke en geestelijke nooddruft. Elk de zer Kerken stond op de haar aangewezen post en zorgde voor de bediening van het Woord en de Sacramenten en als gij! nu eens pogen wilt om voor hun besef te rea- liseeren, welk een rijke weldaad dit reeds is voor ons land, dan zult ge met mij willen zeggen Ik ben geringer dan al deze welda digheid en trouw, welke de Heere ons daar in bewezen heeft. Een wind van allerlei leer heeft ook dit jaar over ons land gewaaid, maar wij mogen zeggen door genade heb ben onze Kerken daarvoor hare poorten ge sloten gehouden en zij' hebben in gedachte nis gehouden wij vermogen niets tegen de waarheid, maar alles voor haar. Is dit niet een groote gave haar toegekomen uit de milde handen van den Vader der lichten. Het zou niet getuigen van voorzichtigheid, als wij beweerden, dat de rook der veelvuldige dwa ling aan geen enkele onzer leden schade had gedaan, maar het is ook thans weer gebleken, dat al onze Kerken willen blijven bouwen op den eenigen grondslag, gelegd door de profeten en de Apostelen. Waarlijk dit is een stof tot erkentelijkheid, welke niet ge ring genoemd mag worden. Wij: gevoelen behoefte om1 dit openlijk uit te sprekenj, waar er soms geruchten in om loop1 gebracht worden, welke ons deze eere willen moven. Ik schrijf dit niet neer in de meening, dat wij voortaan wel minder waak zaam kunnen zijn. Immers dan zou ik moe ten vergeten, wat de H. Schrift ons herhaal delijk inprentWaakt, want gij' hebt kleine kracht en de duivel gaat om als een brie- schende leeuw en zoekende wien hij zou mogen verslinden. Wie zich aangordt, beroe- me zich niet als iemand, die zijin riem! heelt mogen losmaken, dit blijft gelden zoolang wij behooren tot de strijdende Kerk. Hoe wel wij niet gering willen achten de scheu ring welke er onder ons door het optreden van dr. Geelkerken e. a. heeft plaats gehad, toch achten wij het ook als een voorrecht, dat onze Kerken zoo rustig hebben kunnen voortarbeiden en zij verder bijl d!e eenheid'zijin bewaard gebleven. En als wij dan nog het oog richten op het breeden terrein, wiaarop de Gereformeerde gezindheid haar tent had. dan is er ook geen reden tot klacht, want ook zij bleef haar plaats innemen en het komt mij' voor, dat zijl niet achteruit gegaan is, eerder heeft zij: gewonnen. Helaas ver geten kan ik het zelfs in deze ©ogenblikken niet, dat wij niet nader gekomen zijin aan het ideaal alle man en alle vrouw, die in de Gereformeerde belijdenis zien de uitdrukking van hun geloof ook in ééne Kerk. Het zoiu zoo: heerlijk zij'n, als wij melding konden' maken, dat er kerkelijke breuken waren ge heeld of, dat er gegronde hoop bestond, dat zij1 eerstdaags in aantal zouden verminderen, doch daar lijkt het nog niet op1, hét mag ons wel verhinderen om ons zelf te verheffen1 en ons tot verootmoediging nopen, doch niet om het oog te sluiten voor de vele goeder tierenheden, waarmede het léven on'zer Ker ken werd gekroond. Wij mogen bovendien gelooven, dat de doorwerking van het ge loofsleven niet stil gestaan heeft. Wij zeggen dit laatste niet, omdat wiji daarvan zooveel gezien en gehoord hebben, maar omdat wij ons verlaten op de belofte: dat dé Trouwe Koning Zijn heil doet zien aan hen, die in Zijne wegen wandelen en Zijin wetten onder houden. Niettegenstaande het ook dit jaar niet aan kritiek heeft ontbroken, terwijl wijl erkennen willen, dat zij niet altijd zonder grond is geweest, daar we ons bewust zijn, dat onze Kerken niet zijn geweest, wat zij hadden behooren te zijn in liefdé en toewij ding. Zij gaan dan ook naar wijl hopen dit jaar uit met de bede in 't hart en op de lippen Ga niet in 't gericht met ons, want als Gij de ongerechtigheid wilt gadeslaan met de bedoeling om ze te straffen, ach, wie zal dan bestaan. Maar met deze ootmoedige schuldbelijdenis ga gepaard vurige dankbaar heid voor het vele goede, dat z'iji ook dit jaar hebben ontvangen. Wanneer al onze Kerken zoo uit het oude jaar gaan, dan is er overvloedige reden om met den overgang het oog vrijmoedig omhoog te heffen in 't be wustzijn, dat ook nu "weer de 'hulp alleen vandaar komen kan. Wat het nieuwe jaar brengen zal, weet niemand, maar wijl moe ten er op rekenen, dat de strijd niet lichter zal zijn. Er is veel, dat bemoedigen kan en dat tot voortgaan noopt, want de noodzake lijkheid en de gelegenheid vermeerderen, ter wijl de vijandelijke machten steeds driester oprukken en het toeleggen om aan de Chris telijke Kerk al haar vastigheid te ontnemen. Wanneer we dit helder inzien, komen w'ij er toe om te vragen, of zij dezen strijid zal kunnen volhouden, ja, wij zouden toegeven aan de vrees, welke verzwakt, indien wij alleen moesten zien op de ontzachlijke toe rusting, waarmede de vijand zich sterk maakt, doch wij mogen van cle vele vijanden en van hun macht het oog richten op den Over sten Leidsman en Voleinder des geloofs, die gezegd heeftHeb goeden moed', Ik heb de wereld overwonnen. En achter dit schild kunnen ook onze Kerken zich veilig gevoe len. Welnu, Hij sterke het geloof, make de hoop vast en de liefde vuriger. Hiji vervulle alle nooddruften. Hij stelle ook heel Zijin Kerk in dit jaar weer tot een rijken zegen. Het kan wel zijn, dat er op den oudejaars dag vele weemoedige gedachten zich in U vermenigvuldigen, wijl gij mist hen, die voor heen bij U waren en door wie Uw leven ver rijkt is, wij verstaan het, want wel gaan de- jaren voorbij, doch zijl nemen oofc vaak uit Uwe nabijheid hen, aan wie ge zoo gehecht waart, ja van wie ge oordeeldet, dat gij! hen niet missen kondt. Niet gaarne zouden we

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 1