Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 42e Jaargang. Vrijdag 21 December 1926. No. 51. RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W,) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeawsche Kerkbode. UIT HET WOORD. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: Advertentieprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adros van de Administratie: Plrma LITTOOU OLTHOFP, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU <5s OLTHOFF Spapjaardetraat, Middelburg. TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 280. Want alzoo lief heeft God de we reld gehad, dat Hij zijnen eeniggebo- ren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in hem1 gelooft, niet Ver derve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3 16. Het Kerstfeest, dat wij straks weder 'met elkander vieren mogen, brengt ons de blijde boodschap, dat geboren is Jezus, die Zijin volk1 zalig zal maken van hunne zonden. En bij het vernemen van die boodschap d!er za ligheid wordt ons hart vervuld met vurig verlangen om in den geest pins te begeven! naar den stal van Bethlehem1, meer te knielen bij de kribbe en ons oog te laten rusten op onzen grooten Verlosser, die, nu ruim1 'negen tien eeuwen geleden, het levenslicht op 'aarde heeft aanschouwd. En dat is goed', ja, kos telijk, maar toch, het is niet voldoende. Dat mag zelfs niet het allereerste zijn. Neen, vóór alle dingen en in de eerste plaats hebben wij ook op ons Kerstfeest ons neder te bui gen voor den Gever van het Kindeke in de kribbe, en Hem, onzen God, toe te brengen dank en lof voor Zijne onuitsprekelijke gave. Immers, Hij-, de Vader van alle barmhartig heid, Hij heeft, met ons deerniswaardig lot bewogen, om ons van zonde en ongeval te ontslaan, die star in Jacob1 op doem gaan en de zon des heils aan d!e kimmen doem ver rijzen. Alzoo lief heeft Hij' de wereld gehad', dat Hij aan die d'oemschuldige en ellendige wereld Zijn eeniggeboren Zoom geschonken heeft, opdat een iegelijk, die in 'Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Ja, waarlijk, God heeft de wereld lief ge had. Neem, natuurlijk niet im haar zondig streven en woelen. Als zoodanig is een vijand Gods, al wie een vriend der wereld genaamd wordt. Maar God heeft haar liefgehad en heeft haar nog steeds lief om haar oorsprong, om dat Hij haar geschapen heeft, omdat 't Zijn wereld is. Wij echter hebben door onze zon den die wereld verdorven en verwoest. En om nu die wereld weer te redden, gaf God haar Zijn Zoon, Zijn Eeniggeborene. Welnu, ik vraag u, heeft hierin Zijin liefde tot die gevallen wereld zich niet helder geopenbaard? Maar ook, zou Zijn liefde tot de wereld wel ooit heerlijker kunnen uitstralen dan dit het geval is geweest in de gift, welke haar van den Vader geschonken is im den Zoon In dien iemand na de kribbe van Bethlehem nog niet aan Gods liefde gelooft, zou hijl dan wel ooit daarvan kunnen worden overtuigd? Neen, onmogelijk Want denk het u eens even in God gaf aan de wereld1 niet minder dan Zijn eeniggeboren Zoon, den Zoon Zjf ner liefde En in welke verhouding stond Deze tot den Vader Was Hijl niet het af schijnsel van Gods heerlijkheid en het uit gedrukte beeld van Gods zelfstandigheid Was Hij niet van eeuwigheid door den Va der uit Zijn eigen wezen gegenereerd? Heeft Deze door Hem, als het Woord, niet heel de wereld geschapen Welnu, zou er in den hemel of op de aarde dan nog wel iets kun nen worden uitgedacht, dat de gift vam dien Immanuël aan de wereld in rijkdom en waar- diji zou te boven gaan Neen, driewerf meen, God, Die Zijn eigen, eeniggeboren Zoon aan de wereld gaf, heeft niet m'eer, wat Hij' die wereld boven Hem zou kunnen geven. Meer en rijker en voller de wereld liefhebben kan Hij niet. „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat H'ij Zijn eeniggeboren Zoom ge geven heeft." En waartoe heeft God Zijin eeniggeboren Zoon aan deze weréld geschonken „Opdat een iegelijk', die in Hem gelooft, niet verder ve, maar het eeuwige leven hebbe." „Niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe", ziedaar het doel, hetwelk God beoogde met de gift van Zijin Zoon aan deze wereld, zoo wel in negatieven als in positieven vorm om schreven. „Niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Het eeuwig verderf, dat was immers hetgeen den mensch wachtte, nadat hij in het Paradijs bezweken was voor de verleiding der slang en van zijin God' was afgevallen. Maar God in den hemel kon dit niet werkeloos aanzien. Hij wilde niet, dat Zijin schepping, die Hij' liefhad, in de macht van Satan zou vergaan, dat de mensch in het eeuwig verderf zou ondergaan. En daarom had Hij er alles voor over, om hem van de eeuwige rampzaligheid, die eenmaal zijn deel Zou zijn, te bevrijden en hem1 de eeuwige; gelukzaligheid deelachtig te doen worden. Daartoe gaf Hij hem Zijn eeniggeboren Zoom. En nu is dit de jubel van den Kerstnacht, dat door het Kindeke in de kribbe en door Zijin zaligend werk de gevallen mensch weer werd opgericht, verlost werd van het ver derf, waaraan hij zichzelf had prijls gegeven en daarentegen de toegang tot het eeuwige leven, dien hij door zijn afval vam God1 voor zich had toegesloten, hem weder werd ont sloten. Doch, zo-O' vraagt gij nu wellicht, is dan na Christus' geboorte nooit meer éérn enkel mensch bij1 zijin sterven im het eeuwig ver derf neergedaald O neen, dat wetera wij' wel beter. Maar dit woord uit het evangelie van Johannes, dat hierboven staat afgedrukt, geeft voor deze gedachte ook' niet de minste aanleiding. Immers, wij: lezen im dat woord' van Jezus uitdrukkelijk „opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven 'hebbe". Het geloof is dus de voorwaarde, welke voor een ieder beslist noodzakelijk is, om v,an deze gift des Vaders, der wereld' geschonken in den Zoor, de rijke vruchten te kunnen plukken. En wan neer wij dan ook niet gelooven in den eenig geboren Zoon van God, in het Kindeke van Bethlehem, dan baat ons al datgene, wat God in Christus heeft gedaan tot onze verlossing niets. Het geloof en het geloof alleen is de weg, waarlangs wij deel kunnen krijgen aan Christus en aan het heil, dat Hij voor zon daren verworven heeft. Waarom Omdat het het eenige door God verordende middel is, waardoor wij met Christus kunnen vereenigd worden. En daarom, alzoo lief heeft God' de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, let wel een i e g e 1 ij' k, die in Hem g e 1 o o f t, die Hem als Zijn Zaligmaker aanneemt, zou worden bevrijd van het verderf, en daartegen over zou worden begiftigd met het eeuwige leven. Gelooft gij ook in den eeniggeboren Zoon van God, mijn lezer Zoo neem, o, bedenk dan dit ééne wel indien gij zonder geloof blijft voortleven en ook buiten het geloof eenmaal sterft, dan zal na uw sterven niet het eeuwige leven, maar het eeuwig verderf uw deel zijn. En daarom', ik; smeek u, haast u om uws levens wil grijp nog heden den Zoon aan, dien God aan de wereld gegeven heeft, om de wereld te behouden vlucht naar Bethlehem, naar het Kindeke in de kribbe, en zoek bij' Hem uwe zaligheid. Doch zoo gij; het geloof in den eeniggebo ren Zoon van God wel reeds deelachtig zijt, o, dan zult gijl op het aanstaand Kerstfeest ook waarachtige Kerstfeestvreugde kunnen smaken, dan zult gij ook kunnen roemen in de liefde van uw Heiland, welke Hij1 betoomd heeft door van den hemel op deze aarde neer te dalen, om ook u te bevrijden van het eeuwig verderf en te schenken het eeuwige leven. Maar ik' bid u, wil dan toch niet ver geten, ook, ja, vóór alles te roemen in de liefde Gods, die Hij in het zenden van Zijin Zoon in deze wereld haar heeft betoond1, en Hem1 voor die onuitsprekelijk heerlijke gift te danken. Laat op het aanstaand Kerstfeest in uwe ooren klinken niet slechts de blijde waarheid uit Lucas 2:7: „Jezus Christus is geboren", maar ook, en niet minder helder klinkend, de heerlijke boodschap, die uit Jo hannes 3:16 tot u komt „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eenig geboren Zoon gegeven heeft, opdat een iege lijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe". Bruinisse. BREMMER. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. De donkere dagen vóór Kerstmis. Het heeft betrekkelijk lang geduurd voior de donkere dagen ditmaal kwamen, maar z'ij bleven niet uit. Soms werd het des morgens haast niet licht, als de lucht donker was en een dikke nevel over de velden hing. Het was haast niet merkbaar, dat de zon in kracht toenam. De duisternis week1 niet geheel en als er dan midden op den dag zware wolken uit het Zuid-Westen aankwamen, dan viel' het zien moeilijk. Het bevreemdt dan ook niet, dat men al vroeg met een zekere spanning uitzag naar het oogenblik, waarin de strijd tusschen het licht en de duisternis tot een beslissing zou komen. Heel de atfniospheer scheen te deelen in deze worsteling, want het ging gewoonlijk' gepaard met enkele onweers buien, waaruit de bliksem' flitste en enkele donderslagen ratelden. Men kon niet zeggen, dat de dagen nog korter werden, maar even min dat het licht terrein won. Het scheen, alsof die beide in evenwicht hielden en zij een punt genaderd waren, waarover zijl niet komen konden. Over die trieste vlakte blies soms de wind onheilspellend. In oude tijden was men dan ook b'liji, als de winter zijn intrede deed. Men wist wel, dat hij heel streng kon zijn, want de herinnering aan zijn geduchte koude en vorst, waarmede hij zich zoo geducht deed gevoelen, was bijigeble- ven, maar het gaf toch verandering. Èn al sloeg hij1 het water in zij!n sterke boeien en al maakte hij den bodem' zoo hard als een steen, het deed er niet toe. De zon zou ook nu zulk een tegenstand bieden, dat damp en nevel zouden verminderen en tegen haar zou hij het zelfs moeten afleggen en den wijk moeten nemen naar het hooge Noorden. De bonte kraaien, welke zijn komst hadden aan gekondigd en zich aanstelden, alsof zij! hier hun thuis hadden, zouden er niets aan k'uin- nen veranderen. En ofschoon de mentaliteit thans heel anders is dan eertijds, wiji gevoe len ook eenigermate als zij. En wijl mogen zeggen, dat ons uitzicht veel helderder is dan het hunne. Zij verlangden naar hun joel feest, dat alleen sprale en heenjweesi, dat voortaan de zon haar kracht zou hlern(emen, in .de allerkortste dagen verwachten wij net Kerstfeest, waarop wiji Vroólijk Zingen "Een, licht zoo groot, zoo schoon gedaald van 's hemels troon, straalt volk bij volk in de oogen terwijl 't blind gezicht, van; 't hei dendom' verlicht, en Isrel zal verhooigen, W:j leven in 't dubbele vooruitzicht, dat alleen de zon weer zegepralen zal, maar dat ook de zon der gerechtigheid steeds hlooger zal verrijzen. Aan deze verwachting hebben wiji behoefte. Immers er is zooveel, dat ons neer drukken on kwellen kan. De donkerheid van 't heidendom is reeds lang door 't licht van 't evangelie verdwenen, doch schijnt het soms niet, alsof het licht verliest in kracht en' de vroegere duisternis terugkeert. In heelebree- de kringen van, ons eigen volk' zijin de kerst zangen vergeten en de geboorte van Jezus wekt er geen geestdrift en vroolijkheid meer. Deze dagen doen mij denken aan den ge- openden put uit de openbaring van Johan- nis, waaruit voortdurend rook omhoog steeg, welke het zonlicht verdonkerde. Er is een kracht der dwaling tot ons volk doorgedron gen, waardoor velen niets m'eer van den blijden glans van het ware licht aanschou wen. Zelfs zijn er onder de leidslieden, welke het oog moesten richten op het licht in Beth- lehems stal verrezen, die alleen gewagen, van idealen, wier grondslagen behooren tot deze wereld, waarvan de gedaante voorbijgaat. Terwijl de geloovigen zich met de Simeons, die de vertroosting Israëls verwachtten, ver blijden, houden velen zich op een afstand en stellen zich tevreden niet een schoone, dich terlijke beschrijving ontleend misschien nog aan het bekende verhaal uit het evangelie van Lucas, maar zonder het Kindeke in waar heid te zoeken. O, ik wil nog gaarne waar- deeren, dat de blijde tijding in. menige pre diking en in menig lied weerklinkt, maar ik vrees, dat een schoone vorm menigeen mis leidt. De uitstalling in winkels, op pleinen en vele illustraties in bladen en tijdschriften herinneren aan het feest, hetwelk we tege moet gaan, maar voor velen is de geschiede nis niet meer dan eene schoone legende, wel ke aldoor hare bekoorlijkheid voor jongen en ouden houdt. Het is dan ook inderdaad schilderachtig dat in doeken gewonden Kind in de krib en de Moeder met haar betrokken gelaat er bij. Het is ydillisch die herders ae nachtwacht houdende over hun kudde. Roe rend schoon die Engel met zijn boodschap, terwijl spoedig daarna Engelen het lied' zin gen, waarvan althans het „Vrede op aarde" bewaard blijft. Ja, het Kerstfeest blijft in eere en waarschijnlijk is er niet één, die het zou willen missen, wijl het licht brengt in zoovele donkere woningen, en een aangenaam verhoogd familie-leven. Maar wie weet, dat er nog altijd verschil bestaat tusschen schijln en wezen, gevoelt weedom te midden van ai de opgewektheid en feestliederen, omdat niet enkelen, maar velen ver afstaan van de Simeons en Hanna's, voor wie het Kind zelf de grootste schat was. Zij hadden naar Hem uitgezien en in Hem vond hun tot dusver onbevredigd hart volkomen bevredi ging. De rook der dwaling onttrok de ware heerlijkheid van het geboren Kindeke aan veler oog. Nu mag men sierlijke Kerstboo- men maken, en heerlijke Kerstvertellingen verzinnen en de gelegenheid aangrijpen om aan armen een blijlde verrassing te bereiden, de ontstoken lampen en de versierde kamer nemen niets van de geestelijke armoede weg. O, er zijn velen, die nog wel iets, ja nog veel, voor Maria's Zoon over hebben en die gaarne een grooter of kleinere gave neer leggen bij de krib, maar hoe groot is het aantal van de armen van geest onder die, groote menigte, welke op allerlei wiijze hun ingenomenheid met het Kerstfeest betoonen. Wij verheugen er ons ook over, dat er zulk een onoverzienbare schare in alle landen en onder alle volken is, die nog meezingen Gezegend Zij! de groote Koning die, tot ons komt in 's Heeren Naam en Wij1 willen niet vergeten, dat er in weerwil van den afval zoovelen zijn, die het Kerstfeest met blijd schap begroeten, maar wij1 zouden het be treuren, wanneer iemand zich door den schijln in den waan liet brengen, dat het goed staat met ons volk, omdat het Kerstfeest zoo algemeen bijval vindt, want dit is niet het geval. Naar het uiterlijk geoordeeld, kan men denken, dat ons volk nog zeer godsdienstig is. Op de Kerstdagen zijin er nog veie ker ken, welke gevuld zijn met een schare, welke aandachtig luistert naar de bekende klanken, ziijin er nog vele feestelijke vergaderingen, waarin de Kerstgeschiedenis in 't middenpunt der belangstelling staat. Ouden en jongen deelen in de opgewektheid, welke de af- (wisseling brengt in 't alledaagsche leven, maar als ge vraagt, waarover verheugen zij zich en wat zoeken zij dan zult ge niet durven zeggen het is de groote blijdschap, die in Ephrata's velden werd verkondigd, of het is de haast waarmede de herders bezield waren om te zien het Woord, dat de Heere hun had kond gedaan. Ziji komen nog wel in Bethlehems stal staan een oogenblik bij de krib, maar als zij terugkeeren, blijkt het wel, dat zij vol zijin van andere dingen dan die, welke Jezus op aarde heeft gebracht. Ziji genieten wel van de vrucht, welke Jezus' komst heeft doen rijpen en welke onder al ler bereik ligt, maar in hun hart is er evenmin plaats voor Jezus, als er destijds een plaats was voor Jozef en Maria in tfe herberg. Zij hebben nog wel eenige waardeering voor de Kersttijding Vreest niet, want heden is U geboren de Zaligmaker, doch Zij knielen niet bij de kribbe, om met heilige verwondering uit te roepen Gode zij' dank voor Zijne -on uitsprekelijke gave. Het oog is open vooral wat er te zien valt en het oor vooral wat er te beluisteren valt, en daarover spreken zij, maar drang om God te loven blijft achter wege. Daaruit blijkt, dat zij! niet weten de genade van onzen Heere Jezus, die daar Hij rijk was arm is geworden, opdat wijl door Zijne armoede rijk zouden worden en dit moet toegeschreven worden aan het weinig besef van eigen geestelijke armoede, wijl we alleen ons in waai*heid verblijden zullen, in dien wij overtuigd zijin, dat we met geheel de wereld verdoemelijk zijn voor God. Zoo lang wij nog1 ingenomen zijtai met onze gods dienstigheid en ons verblijden over wat wij zien rondom ons, zoolang verstaan wijl niet de verborgenheid der Godzaligheid, die groot

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 1