Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 7 December 1928.
No. 49.
RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W,) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeawsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
STORM.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprljsi
AdvertenileprIJsi
per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOiJ OLTHOFP, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiên tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ ic. OLTHOFF
Spar\jaard8traat, Middelburg.
TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 28 0.
Zie, een koning zal regieeren ün
gerechtigheid.
Jesaja 32 la.
Ons heerlijk Kerstfeest nadert weer. Nog
slechts enkele weken, en wij mogen met el
kander weder herdenken het grootste wonder,
dat ooit heeft plaats gevonden. Dan verkee-
ren wij in den geest weer in Bethlehem-
Ephrata, knielen wij' neder bij! de kribbe en
aanbidden wij het Kindeke, dat geboren is.
Dit heerlijk Kerstfeest nu heeft niet plaats
gevonden, zonder dat het van te voren door
Gods profeten aan het oude Bondsvolk Israël
onderscheidene malen is voorspeld. En wij
doen goed in de dagen van Advent, welke wij
nu beleven, te luisteren naar het profetisch
woord, waarin dit Kerstfeit als -een zeker
komende gebeurtenis aan het oude volk des
Heeren is kond gedaan.
Welnu, Hij, die van dat Kerstfeit het mid
delpunt is, onze Heere Jezus Christus, Hij
is aan Israël beloofd in een veelheid van na
men. Hij zou komen als het gezegend
Vrouwenzaad, dat aan de Slang d'en kop z ju
vermorzelen, als de Star uit Jacob, als liet
Kindeke ons geboren, als het Rijsje uit den
afgehouwen tronk van Isaï, als de wonder
bare Immanuël, als de Engel des1 Verbonds.
Maar Hij is ook beloofd' aan Israël als de
Koning. Aldus toch is eeuwen tevoren van
dezen Koning aan Israël bekend gemaakt
„Zie, een koning zal regeeren in gerechtig
heid"
Zeker, Hij' is beloofd als de barmhartige
Hoogepriester, die het ware offer zou bren
gen. Hij is beloofd als de wijze Profeet, die
het reddende woord zou spreken. Maar Hij
is óók beloofd als de rechtvaardige Koning,
die in gerechtigheid heerschappij zou voeren.
Hij' is beloofd en Hij is gekomen als de
groote Christus.
„Zie, een Koning zal regeeren in gerechtig
heid." Met dit woord vestigt de profeet Je
saja de aandacht van zijn volksgenooten aller
eerst op het feit, dat de komende Messias
ook Koning, zal zijn en vervolgens hierop,
dat deze Koning zal regeeren in gerechtig
heid, d.w.z. dat Zijn heerschappij een recht
vaardige heerschappij zal zijn. Hiermee nu
wil hij het volk van zijn dagen troosten over
het onrecht, dat het op allerhande manieren
vaak van zijn eigen heerschers had te ver
duren. Zie, zoo wil hij' als het ware tot bet
volk zeggen, nu zucht gij nog onder een, on
rechtvaardige regeering, maar, hebt goeden
moed, eenmaal zal hieraan voor goed een ein
de komen, en wel, wanneer Hij: zal versche
nen zijn, die als Koning over u zal regeeren
in gerechtigheid en Wiens heerschappij nim
mer een einde nemen zal.
Welnu, deze Koning naar wiens rechtvaar
dige regeering Jesaja hier het volk profetisch
heenwijst, is eeuwen later in de volheid des
tijds in Bethlehem's stal geboren. Want ja,
een koninklijk kind was het, dat een
maal daar in de kribbe terneer lag. Het was
de erfgenaam van Davids troon, de eeuwige
'koning over het huis van Jacob, de geboren
Koning der Joden, de Gezalfde des Heeren,
de Christus Gods.
Zeker, bij oppervlakkige beschouwing zou
den wij het maar moeilijk kunnen gelooven,
dat dit Kindeke een toekomstig Koning was.
Een koninklijk kind in een stal, en' dan bo
vendien nog in een kribbe, dat is toch' een
combinatie, die ons al te dwaas toeschijnt.
Maar Gods Woord en hiervoor willen wij
ons buigen nietwaar, geeft ons meer dan
éénmaal heel nadrukkelijk te verstaan, dat wij
niettegenstaande, de armoede van dat Kindeke,
in doeken gewonden en liggende in de krib
be, met Hem als met een koninklijk kind heb
ben te doen. En ja, nu roepen wij' 't uit
„Voorwaar, Hij, die eenmaal daar in Beth-
lehems stal in zoo groote armoede terneer
lag, Hij is de van God gezonden Messias
Hij is de aan de vaderen beloofde Koning
over het huis van JacobHij! is dezelfde1,
van wien Jesaja eenmaal in oude tijden pro
feteerde „Zie, een Koning zal regeeren in
gerechtigheid".
i
Nu moeten wij' echter bij1 dat koninklijk
Kind, dat in de volheid1 des tijds daar in
Bethlehem geboren werd, niet blijven staan.
Immers, als een volk staat bij de wieg van
zijn geboren koning, dan ziet het in dat hul-
pelooze en teedere wichtje reeds den man,
die het eens zal regeeren en beschermen.
Welnu, zoo hebben ook wij! als wij; op ons
Kerstfeest, als ook in de dagen van Advent,
weer inleven in het feit, dat eenmaal in
Bethlehem heeft plaats gevonden, in het kin
deke Jezus te zien Hem, die thans onze
eeuwige Koning is, Hem, die van God is
verordineerd, om pns als Koning te regeeren
en te beschermen.
En het is dan ook in de lijn van het Kerst
evangelie, wanneer wij ookf nu reeds in de
dagen, die het Kerstfeest voorafgaan, zoowel
als op het Kerstfeest zelve, onze gedachten
van het koninklijk kind in de kribbe opwaarts
doen stijgen tot Hem, die thans als onze Ko-
ning troont in de hemelen en Hem1 toebren
gen onze hulde, Hem, van wien Jesaja reeds
voorspelde, dat Hij eenmaal als1 koning zou
regeeren in gerechtigheid.
Regeeren in gerechtigheid, ja, dat doet
Hij1, deze in Bethlehem geboren Koning der
Joden, die thans als onze eeuwige Koning
van uit den hemel over ons heerscht. Dat
toch is juist de aard Zijner heerschappij1, dat
zij' een rechtvaardige heerschappij is. Want
ja, onze Koning, die gezeten is op den troon
aan J£ijns Vaders rechterhand, voert Zijn
heerschappij uit, zonder dat door Hem één
onrechtvaardige handeling wordt bedreven,
zonder dat Hij' zich één enkele maal vergist
of in Zijn oordeel mis tast.
Hoe geheel anders is dit bij aardsche vor
sten Wat een onrecht wordt in hun regee
ring vaak gevonden. Dit komt omdat zij
zondaren zijn, die juist door de zonde ver
duisterd zijn in het verstand, zoodat zij niet
in staat Zijn om volkomen in te zien wat
recht is.
Maar welk een troost ligt er nu voor dé
gemeente van onzen Heere Jezus Christus
in het feit dat haar Koning haar regeert in
volstrekte gerechtigheid, dat aan Zijn heer
schappij' geen enkele smet kleeft. O, hoe
heerlijk moet het zijn door zulk een recht
vaardig Koning geregeerd te worden welk
een voorrecht moet het geacht worden van
het rijk van dien Koning der gerechtigheid
onderdaan te zijn welk een genade mag
het heeten, het te mogen getuigen de in
Bethlehems stal geboren Koning is ook mijn
Ko|ning.
Kunt gij' dat ook getuigen, mijn lezer
Kunt gij Hem ook weleerlijk Uw Koning noe
men Of is nog altijd de Satan uwf Koning
Neen, dan kan het van U niet worden ge
zegd, dat gij geregeerd wordt in gerechtig
heid. Hij1 toch gaat, juist omgekeerd, fnet het
grootste onrecht te werk. O, ik smeek u, om
uw eigen geestelijk en eeuwig welzijin, zeg
dien onrechtvaardigen koning toch den dienst
op, heden, nu, terstond. Smeek Koning Jezus
u tot Zij'n onderdaan te willen maken, dan
zult gij ondervinden, wat het is, door een
rechtvaardig Koning te worden geregeerd.
Maar dan zult gij! ook op het aanstaaind
Kerstfeest u dankend en lovend neerbuigen
voor uw Koning, die eenmaal in de kribbe
terneer lag en Wiens rechtvaardige heer
schappij reeds door Jesaja is geprofeteerd in
het woord „Zie, een koning zal regeeren in
gerechtigheid".
Bruinisse. BREMMER.
In den laatsten tijd heb ik nog al eens
sommige oude Friesche sagen gelezen. Ik
kan niet zeggen, dat de inhoud daarvan op
zichzelf aantrekkelijk en belangrijk is. Men
merkt toch al' heel spoedig, dat zij ons niet
de vrucht van ernstig en nauwkeurig naden
ken geven. Veeleer zijn het voortbrengselen
van een bijna ongebreidelde verbeeldingis-
kracht en er is dan ook weinig inspanning
voor noodig om in te zien, dat hun voorstel
ling op een heel gespannen voet met de wer
kelijkheid staat. Het kost dan ook weinig
moeite om aan te toonen, dat zij zich e!k
oogenblik vergissen en dat zij ons niet de
dingen te zien geven, zooals zij zijn. Het kan
derhalve gemakkelijk gebeuren, dat de lezer
bij zich zelf denktwat stonden die menschen
ver bij ons ten achter. Zij moeten wél zeer
onkundig en bij'geloovig geweest zijn om zoo
iets te kunnen aannemen. En het zou mij
zelfs niet bevreemden, wanneer Iemand tot
mij zou willen zeggen En leest ge nu zulke
dingen en om het onbegrijpelijke daarvan dui
delijk te maken, er zou bijvoegen Is dit nu
een stof om zich daarmede bezig te houden.
Ik weet wel, dat ik door dat bekennen, gevaar
loop, dat men mij niet houdt voor eeri ver
standig man. Ik vertrouw' echter, dat wie
zulk een neiging in zich gevoelt, toch nog
wel zooveel geduld met mij zal hebben, al
vorens zulk' een oordeel te vellen, eveni wil
luisteren naar mijne verantwoording. Het zal
ieder wel eens gaan, zooals het mij menig
maal is gegaan, dat hij terugdenkt aan de ge
slachten, welke vóór ons op aarde geleefd
hebben. Er liggen lange tijden tusschen hen
en ons en de omstandigheden, waaronder
zij geleefd hebben, verschillen machtig veel
van de 'tegenwoordige. En als ge daaraan
denkt komt het dan nooit eens bij U op,
wat zouden zij; gedacht hebben en welke ge
waarwordingen zouden zij' gekend hebben.
Gij grijpt naar een historieboek', denkende,
ciat het U inlichting zal geven. Doch ge
komt teleurgesteld uit, want juist, wat ge
weten wilt, vertelt het U niet. Van waar zijn
die vroegere bewoners gekomen, en wat
heeft hen bewogen om zich juist in deze oor
den te vestigen Een antwoord ontvangt ge
niet, wel gissingen, maar waarvan de een in
tegenspraak is met de andere. Om maar een
voorbeeld te noemen de geschiedenis ver
haalt, dat er Friezen in ons land waren ten
tijde der Romeinen, maar wanneer zij! er ge
komen zijn en vanwaar daarover zwijlgt z)ij:.
Enkele dingen uit die oude geschiedenis wor
den vermeld, maar verder vindt ge niets. Nu
waren dat menschen van gelijke beweging
als Wij en daarom zoudt ge toch wel eens
weten willen van de gedachten, welke in hen
opgerezen Zijn en welke indrukken de omge
ving op hen gemaakt heeft. Welnu om1 daar
van althans iets gewaar te worden lees ik
hun oude sagen, waarin zij1 uitgesproken heb
ben hun voorstelling over het sterven en
over wat er achter den dood en het graf
ligt. Het waren heidenen maar geen athe-
isten, die het bestaan der Godheid ontkenden.
Heel die sagenwereld is dan ook' vol van de
godheid en over zijn werken en over de
handelingen, welke Hij met de kinderen der
menschen hield. Zij geloofden dan ook aan
een wrekende gerechtigheid over alle onrecht
en zonde en Zij1 spreken daarvan, gelijk zij
uitkwam in menige gebeurtenis. Op treffende
gebeurtenissen wijzen zij' dan ook, waardoor
zij1 in dit geloof werden gesterkt. Het blijkt
overvloedig, wat de Apostel in 't algemeen
leert van de heidenen, dat zij op hunne wijze
God hebben gezocht, maar dat -zij1 daarbij
gelijk waren aan blinden, die naar den wand
tasten. Met één woord die oude sagen spra
ken van 'de ontzettend geestelijke armoede,
welke er bij hen gevonden werd. Zij! hadden
niét genoeg aan de wereld, waarin zijl leef
den en zij' vonden nergens rust, hoe zijl ook
zochten. De gedachte aan Gods vergeldende
rechtvaardigheid dreef hen voort op hun weg,
waarop, het kwam telkens weer uit, geen
uitkomst te wachten was. Onwillekeurig komt
men zoo onder den indruk van de rijke wel
daad, Welke God aan hen en in hen aan
ons heeft bewezen, door over hen en ons
op te laten gaan het licht des evangelies.
Te meer worden wij1 daarvan overtuigd, als
wij zien, hoe lang het duurde eer die don
kere nacht plaats maakte voor het volle licht.
Er is verschil tusschen de dagen, welke nog
uit de heidensche tijden tot ons gekomen
Zijn en die welke van latere tijden spreken,
maar het is dan ook alleen geschikt om ons
te doen zien, hoe hardnekkig de duisternis
weigeren bleef om haar plaats op> te geven.
Wij1 merken wel, dat er enkele lichtstralen
gevallen z)ijh, maar wij zouden ook hier kun
nen zeggen de morgen is gekomen maar
ziet het is nog nacht. Zoodoende komen wij
te weten, welke invloeden op onze voorge
slachten gewerkt hebben, en welke indruk
ken zij voor en na ontvangen hebbeni.
Al valt het ons niet zoo gemakkelijk ons
een voorstelling van hun gedachten en ge-
Waarwordingen te vormen, wij' komen toch
nader tot hen, en verstaan hen beter. De af
stand wordt kleiner en het vreemde vermin
dert. Wij merken, dat zij ook menschen wa
ren, die evenals wij nadachten over wat zij
hoorden en zagen en uiting gaven aani wat
hun hoofd en hart vervulde. Zij! deden dit
wel in vormen, welke voor ons heel onge
woon zijn en in een taal, welke ver van de
onze .afstaat, maar we hebben, dan toch' in
de oude sagen een spiegel, waarin we de
roerselen van hun ziele-leven aanschouwen
kunnen. Het beeld, dat zij! ons voorhouden,
zal gebrekkig en onvolledig Zijn, maar wiij!
ontvangen dan toch enkele sprekende trek
ken, welke ons heel wat bouwstof bieden en
daaruit ons een beschouwing te leveren, wel
ke ons dicht blij hen brengt. Het is mijl op
gevallen, dat de zee een. groote rol gespeeld
heeft in hun leven, welke ook toen nog meer
dan thans onze dijken en duinen! bedreigt.
Voortdurend wordt er herinnerd aan geduch
te stormen, welke onnoemlijke schade heb
ben veroorzaakt, aan overstrooming en ij's-
gang, die in eenige uren verwoesten, wat in
jaren opgebouwd was. Vooral Zij hebben
nachten van bange onrust gekend en wie
zich een voorstelling kan vormen, hoe onher
bergzaam deze oorden destijds waren, ver-
Wondert er zich niet over. Ook in dit opzicht
zijm er vele veranderingen ten goede gekarnen
en wij mogen ons nog wel eens herinneren,
Wat men in die verre tijden heeft geleden en
ontbeerd, opdat wij! des te meer waardeeren,
wat er in de eeuwen tot stand gekomen is.
De overgebleven terpen Wijzen nog heen naar
de dagen, waarin deze landen nog lagen voor
eb' en vloed en waar henen men soms onver
wacht trekken moest met vee en have om
althans eenige ontkoming te vinden voor het.
snel opkomende water, 't welk een groot
deel van deze provincie veranderde in een
onmetelijke watervlakte. Wij' denken er zoo
weinig aan, wijl we er zoo weinig van afwe
ten. De ouden onder ons gedenken nog
weieens aan dat hooge water, dat verschil
lende polders onderzette, voor onze jongens
een aangename afwisseling bracht, dat we
met vreugde begroetten. We telden de moeite
en de schade, welke er aan verbonden waren
niet mee, wij hadden alleen oog voor het
avontuurlijke, dat we er soms door mochten
beleven. Er was telkens iets nieuws te zien
en de ongewone drukte, welke er heerschte
trok ons aan. En welk een vermaak gaf het,
als de vorst inviel en we ons opi 't ijls kon
den wagen, dat gezichten ver zich uitbreidde
en waarop we met de schaatsen onder in
korten tijd groote afstanden konden afleggen.
Welk een ruimte was er om onze levenslust
te bevredigen. Ja, het is ons uit dien tijd nog
bijgebleven, wat vader vertelde over ;t Jaar
1825, toen het zeewater zich met kracht een
weg baande in onze gewesten, waarvan het
gevolg was, dat er in vele gezinnen angst en
vrees zich deden gelden, met de naweeën van
armoede en ziekte. Wij kwamen wel onder
den indruk en wij gevoelden wel iet$ van de
ellende, welke er door veroorzaakt werd. Maar
wij' waren jong en wuar wij zelf niet leden,
Was liet weer spoedig voorbij*1. De jeugdige
onbezonnenheid verkreeg de overhand en wij:
genoten van het vele goede, dat zulk een
winter onder ons bereik bracht. Eerst op
lateren leeftijd kwamen wij1 in donkere en
stormachtige nachten tot bezinning en maak
ten ons een voorstelling van wat er in zulke
dagen geleden moet zijn. Daarbij kwam nog
de vrees, welke dit alles opwekte in 't hart
van onze heidensche en later Christelijke
voorouders, die in 't woeden van de elemen
ten zagen den toorn hunner Godheid, die om
bepaalde zonden zich wreekte over de on
gerechtigheid der menschenkinderen. Op zich
zelf waren het reeds bange tijden, maar het
gevoel van Gods toorn maakte het des te
drukkender. Wij vergeten het zoo vaak dat
al die duistere machten, welke heerschappij1
hadden over die voorgeslachten, verdreven
zijn door het licht van 't evangelie. Zijl be
luisterden in den vliegenden storm en in 't
gebruisch der watergolven de gedifchte stem
van de vertoornde Godheid, voor wien zij
sidderden. Ook in die oude sagen komt het
uit, want zij spreken van menschen, die in