Oe tempel van Sinaï-Horeb. Voor de Kinderen. LIEF en LEED. Feestnummer School met den Sijbel. DADERS DES WOORDS. Het Volkspetitionnement van 1878. zijn en ALLEN in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zeeom daar ver volgens de schaduw van Christus in aan te wijzen tiet is wel treurig, dat zulke dingen blijk baar zonder de consequenties daarvan te hebben nagegaan, aan lezers opgediend wor den, die misschien ingemoede nog rneenen, dat dit nog eens eerst Gereformeerde exe gese is Met ingenomenheid maakt Dr. v. Leeuwen vervolgens melding van (naar Böhls meening) „het feit dat bijl den Sinaï-Horeb zich een Jahwè-Heiligdom bevond. Ex. 3 5 moet n.l. vertaald worden „De grond, waaropi gij staat, behoort tot het terrein van een heiligdom." „We hebben hier met een heiligdoimi van Jahwe te doen of liever een heiligdom van dien God, die aan Mozes zich voor 'teerst met zijn naam Jahwè openbaart, doch daar voor den naam Jah of drgl'. droeg Dat schijnt ook weer iets geheel nieuws. De Heere had vóór den intocht van Israël in Kanaan, zelfs voor den uittocht uit Egypte reeds een heiligdom op> Sinaï. Daar woonde in dien tijd dus ook' al een uitverkoren volk, dat den eenig waren Gód, den God van Israël diende. Dat is een feitzegt Dr. v. Leeuwen. Dit wordt uit het woord Kodesj ge haald, dat heilig zou moeten beteekenen in den zin van met het heiligdolm' jn ver band staande. Op die manier is het dan zeker ook' „een feit", dat er vlak bij Jerichoi een heiligdom des Heer en stond. Want in Jozua 5:15 ontmoet Jozua bij1 Jericho den Vorst van het heir des Hceren, die ook tot hèm zegtDe plaats, waarop gij staat is Kodesj, is heilig „behoort tot de plaats van een heiligdom." De lezers van W. en G. mogen gerust een vraagteeken zetten achter dit alles. We zullen niet de Statenvertaling noemen om het verwijt te ontgaan dat de kennis van het Hebreeuwsch toch al drie eeuwen ge vorderd is, maar we wijlzen oip| de zeer mo derne Leidsche Vertaling, die het woord een voudig overzet als in onzen Bij|bel „heilige grond". Het is een feitzegt Dr. Van Leeuwen. Het eenige feitelijke is, dat we hier jn W. en G. sterk herinnerd warden aan de theorie van de Godsidee uit de nieuwere critische school, waaraan de naam van Kuenen verbonden is. De tegenwoordig meest in zwang zijnde vorm van die theorie is De Jahwè-ver eer ing in Israël is van K e n i et i s c henoorsprong. Jahwè, wiens naam en eeredienst Mozes Lij Israël invoerde is oorspronkelijk de storm- god der Kenieten, van wien die Kenieten meenden, dat hij op den berg Sinaï woonde. Men dekte die theorie met de z.g. be wijsplaatsen uit Exodus Mozes woonde on der de Kenieten bijl Jethro, toen Jehpvahl zich aan hem openbaardedat Horeb de berg Gods heetdat Zijn tegenwoordigheid aldaar door onweer en storm a'angekondigd werd, enz. Wij willen niet zeggen, dat Dr. v. U met deze theorie meegaat, maar wijl vragen ons wel af, of zijn lichtvaardige uitspraak dat bij Sinaï-Horeb Jahwè een heiligdom had („een feitniet een offeren is opi het al taar van de moderne critische schooj. Budde zelf door wien die theorie weer herleefd is, zegt er van, dat zijl strijdt met de gansche overlevering van het O. T. Dr. v. L. zegtniet met den naam; Jahwè maar met Jan of drgl. was de God die zich aan Mozes openbaarde bekend. We willen tegenover deze niet precies be scheiden als feiten neergeschreven bewerin gen, die op zijn hoogst onderstellingen ge noemd kunnen worden een uitspraak stellen van Kittel die in zij'n Gesch. v. h. Isr. Volk I 662 zegt„Wat dit Jahu, Jau of Jah be treft, zoo moet men wel daarbij' blijven staan, dat het een LATERE (secundaire) vorming uit - Jahwè is." Zelfs zegt deze vermaarde geleerde „Een andere vraag is het of datwest- semietische Jau van de 20e tot de 15e eeuw voor Christus (Mozes' tijd v. D.) LXVI. Zou hij het nog doen En plotseling be sloten ging hij naar de kajuit. Daar zou thans niemand zijn. Daar kon hij bij dit schoone weer rustig alleen zijn. In de ka juit komende, bemerkte hij echter dat hij' niet alleen w;as. Janus was ook daar, verdiept in ide lectuur van een boek. Nu kon hij dan eens geschikt een praatje aanknoopen, waar naar hij al zoo lang verw;acht had. „Zoo Janus, zit je te lezen „Dat zie je toch zeker wiel", zei de ander, een beetje uit z'n humeur, dat hiji oiok hier gestoord werd. „Lees je in den bijbel „Ja, vind je dat zoo gek „Neen, dat niet, ik ben zelf ook van Chris- telijken huize." „Jij vro-eg de ander ongelopvig, „dat had ik niet gedacht." „Niet gedacht en waarom niet „Nou, dat zal ik je wiel eens gauw* zeg gen. Iemand, die van Christelijken huize is, heeft geleerd voor 't eten een zegen te vra gen ien dat doe jij nooit. Tenminste ik heb het nooit gemerkt. En voorts, als er onze delijke taal wordt gesproken, sta jiji er bij te lachen. Je vindt dat dus mooi. Laatst zelfs hoorde ik jezeli iets zeggen, w;at je w;el binnen je sluisdeuren zou gehouden hebben, wel iets met den mosaïschen naam Jahwète doen heeft. Om daarover te oordeelen moest men eerst het zekere bewijis hebben, dat met Jau een Godsnaam bedoeld is ver der voor het geval dat dit waar zou blijken, of er een toevallige gelijkluidend heid of een innerlijke verwantschap' tus- schen de beide namen aanwezig was. Voor deze vragen beantwoordt zijn, is nog steeds de grootste terughoudend heid aanbevelenswaardig." Dit is een wijls woord van Kittel. Wij vinden 't daarom vooralsnog veiliger de heiligheid van den grond te verklaren niet uit de aanwezigheid van een denkbeeldig heiligdom, maar uit de waarachtige verschijn ning Gods, waardoor die berg heilig wordt en bij de latere te boekstelling door Mozes reeds van te voren (proleptisch) Berg Gods wordt genoemd. Intusschen dient dergelijke exegetische lec tuur met voorzichtigheid gelezen te worden in dit „Gereformeerden" blad. De School met den Bijbel, het bekende orgaan bij Fa. Oosterbaaii en Le Cointre uitgegeven, gaf met zijin 25-jarig bestaan een kloek jubileumnummer uit, van niet min der dan 64 pagina's. We hebben verschillende artikelen met be langstelling gelezen. Het blad neemt een zeer positief standpunt in. Het is ons niet bekend of al onze School besturen en onderwij'zers het lezen. Dit jubileumnummer laat duidelijk zien hoe gewenscht het is goede voorlichting te ont vangen. We mogen uit dit mooie, met portretten versierde nummer wel met name gewag ma ken van het stuk van onzen bekenden mijn heer Janse uit Biggekerke over de beteekenis van en den eisch die er liggen in de pretentie die onze scholen hebben Scholen met den Bijbel te zijn. Het gaat er om of wijl de waarheid zullen zoeken in den mensch, of in het Woord van God. De Opienb. School zoekt haar in den mensch en tegenover deze school staat de kwestie aldus „Andersdenkenden" of de Bijbel. Zoo wijst de heer Janse nog andere ver leidingen aan om de school af te trekken van het onderwijzen van Gods Woord als de waarheid en uit den wensch dat de Heere getrouwheid geve aan de onderwij zers om Zijln Woord te eerbiedigen Wij feliciteeren Uitgeefster en Redactie hartelijk met dit jubileum en dit mooie num mer en vereenigen ons in den wensch door velen geuit in dit blad dat de School met den Bijbel bloeie en groeie. v. D. In het nummer van 31 Augustus j.l. ga ven we enkele herinneringen aan liet volks petitionnement van 1878. We voegden daar de opwekking bij', in dezen winter dat stuk uit den schoolstrijd te gedenken en te doen gedenken. Van het smeekschrift, dat toen den koning werd aangeboden, waren in den tijd van voorbereiding bijna 200.000 exemplaren ver spreid. Bovendien werd het in bijna alle bladen opgenomen en besproken. De inhoud daarvan was destijds dus allen wel bekend. Dit is nu niet meer het geval. Daarom, achten we het niet ondienstig het nog eens hier te laten afdrukken. Wie het opmerkzaam leest zal getroffen worden door de warmte van toon en de klemmende argumentatie. En bij vergelijking van het toen en nu, zal hij kunnen komen tot het besef van de dank baarheid, die ons betaamt, wanneer opi het gebied van het lager onderwijs alles zoo ten goede werd gekeerd. Dat smeekschrift luidde dan aldus Sire Wij allen, die, in dit plechtig oogenblik, met de oprechte verzekering van onzen eer bied voor Uw vorstelijk gezag en van onze verknochtheid aan Uw stamhuis, als getrou- als je moeder er bij wias. Althans, als je nog een moeder hebt. En jongens van Chris telijken huize hooren aan dat misselijke ge doe niet mee te doen. Heeft Christus zelf niet gezegd „indien het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden En toen hij zag, dat Jan onder deze strenge boetepredikatie verlegen voo,r zich zag, wat zachter „Maar zeg me dan toch eens kerel, als jij een Christelijke opvoeding hebt gehad, waar om bid je dan nooit voor 't eten." „Ik zou wel willen", stamelde Jan, „maar ik durf niet, ik ben ban'g, dat ze me uitla chen." „Zie je, daar heb je het nu al wfeer", wierp Janus tegen. „We kunnen in dat op zicht nog heel wat leeren van de wiereld. Die is zoo bescheiden niet. Die vloekt er op los en kwetst ons vaak in alles wat ons heilig is. De wereld durft wel, maar wij, Christenen, w(ij durven vaak niet. Wjj! zijln bang, dat we de vijanden des Heeren zullen kwetsen. En intusschen verloochenen wij hem, al heeft Jezus het anders duidelijk genoeg gezegd „wie Mij verloochent voor de men- schen, zal ik verloochenen bij mijn Vader." Jan zei bij dat alles niets, keek verlegen voor zich. Eindelijk zei hiji, nauw. hoorbaar „Janus je hebt gelijk. Ik begrijp, dat je m'n houding laf vindt. Sterker nog, wanneer je alles van me wist, zou je me verachten tot in het diepst van je ziel.v De aangesprokene keek verrast op. De in- we onderdanen tot Uw Koninklijken troon, naderen, zijln ouders of voogden of verzor gers van kinderen, die in de schooljaren val len, of ook ingezetenen, die in de Chris telijke opvoeding van de volksjeugd zeer ernstig belangstellen. Voor die kinderen óiilzès volks, Voor onze eigen kinderen, komen we bij Uwe Majesteit pleiten. Pleiten, op grond van het Grondwettig! recht, ons in het negende artikel van Uwe eerste Staatswet gewaarborgd. Pleiten, óók op. grond van de edele geest drift, waarmee de vorsten uit Uw Koninklijk Stamhuis steeds tegen de krenking van eer zame burgers in hun teederste rechten zijln opgekomen. Maar .pleiten bovenal, op grond van dat onvervreemdbaar en onschendbaar recht zelf, dat elk vader bezit, om te spreken, vrij) uit, zélfs bijl zijn Koning, te spreken, zoodra het heilig belang van zijln kroost wordt bedreigd. En in dat droeve geval verkeeren wij, Sire Nu straks het vierde eener eeuw hebben we met klimmende belangstelling, maar ook, waartoe het verheeld met klimmende be zorgdheid, den strijld gadegeslagen, die, èn in den boezem der natie, èn in onze Staten- Generaal, èn tot in den raad Uwer ministers, over de Volksschool gevoerd is. Koesterden velen onzer daarbij nog lange jaren de hoop', dat de Schoolwet, waaronder we sinds 1857 leven, op' de proef minder bedenkelijk zou blijken, thans, na een beslissende ervaring van straks twintig jaren, zou het nóg vasthouden aan die hoopi, plicht verzaking jegens onze kinderen en schier de zelfmisleiding der onnoozelen zijn. Neen, er valt, helaas, niet meer aan te twijfelen, of, droever zelfs dan we duchtten, gunt reeds de nu bestaande schoolinrichting slechts als privilegie aan rijkere ouders, wat in Uw gezegiend land, o Koning, burners het recht ook van den armste Uwer onder danen behoorde te zijn, om namelijk zijln kinderen, desverlangd, een plaats te kunnen verzekeren op. een School met den Bijbel. Thans is zulk een „School met den Bijbel", in letterlijken zin, öf een weelde, die alleen de met goederen bedeelden zich voor hun. kroost veroorlooven kunnen, óf wel een aal moes, aan behoeftige kinderen door andere milddadigheid verstrekt. Maar voor verreweg het grooter aantal van Uw onderdanen, met name voor die breede klasse, die met de handen h'et brood verdient, of ook in kleiner nering en bedrijf een bescheiden middel van bestaan vindt, trekt reeds de Wet, die thans het schoolwe zen in Uwer Majesteits Rijk regelt, een on- overkomelijken scheidsmuur op tusschen de school van hun kinderen en Gods heilig Woord. Immers, ze zijn eenvoudig onmachtig, om eerst aan de Staatsschool mee te betalen, en dan nog zelf uit particuliere middelen een eigen school in stand te houden. En het is zoo ook Uwe Majesteit weet het dat opi vele Uwer dorpen, de Bijbel nog wel tersluiks op de openbare school geduld wordt, maar geduld op eene wijlze, die dat heilig Woord onwaardig is, en, door Wetsontdui king, allerminst met de hoogheid van Uw wettelijk gezag strookt. Bijl dezen voor een Christen-natie on ver schoonbaren toestand, zou ons, Sire, dan ook reeds lang de moed ontzonken zijln, indien het vooruitzicht ons niet had staande ge houden, dat zulk een stuitende rechtskrenking in Nederland, onder de kroon van een Oranje vorst, wel tijdelijk, nooit duurzaam, kon wor den geduld. Zoo hebben we dan, deels uit nooddwang, onze kinderen naar de Staatsschool gezonden, deels door eigen krachtsinspanning op kleiner schaal voorzien in de behoefte aan eigen scholen en voorts ons nu deze lange jaren geschikt in het onvermijdelijke, des- verzekerd, dat de verlichting van onzen druk niet kon uitblijven, en er eerlang maatregelen tot rechtsherstel moesten kolmen door de rechtvaardigheid van Uwer Majesteits Gou vernement. Maar hoe U dan, Sire, onze grievende teleurstelling onder woorden te brengen, nu men, eindelijk dan tot schoolwetherziening overgaande, niet slechts met onze schreiende grieven geen de minste rekening hield en alles staan liet wat ons een steen des aan- droeve toon, waarop al die woorden gezegd werden, trof hem diep. „Jan", zei hij na eert poosje1, „kom eens naast mij zitten en als je denkt, dat het je goed zal doen, vertel dan eens alles, wat je op je hart hebt. Je moet me echter goed' be grijpen, ik bedoel niet me in je geheimen in te dringen. Maar, wanneer het Je zou ver lichten, wanneer je eens vertrouwelijk met iemand spreekt, wanneer je denkt, dat ik je raad kan geven, dan ben ik gaarne tot je dienst." En toen legde Jan z'n leven bloot voor z'n nieuwien vriend. Niets verborg hij, niets ver schoonde hij. Tot in de details deelde hij mee, hoe door eigen schuld z'n geluik ver woest was. Toen hij alles verteld had, ontstond een langdurige stilte. Eindelijk begon Janus „En hoe sta je nu tegenover God Heb je Hem ook alles ver teld En om vergiffenis gesmeekt 1 „Och", antwoordde Jan, „wat dat vertel len betreft, dat behoeft niet. En voor het overige heb ik me voorgenomen weer een nieuw leven te beginnen. Na mij'ns vaders dood hejb ik God ook al om vergeving ge vraagd en beterschap beloofd. Ik vind het nu beter Hem niets te vragen en niets te be loven, maar door daden te toonein, dat ik berouw heb. Ik wil en ik zal nu voortaan niet meer drinken. En eerst, als ik dat min stens een jaar vol gehouden heb, zal ik moeder schrijven en God danken." „Maar, jongen, je keert de dingen om. Zoo stoots was, maar bovendien in ons ouderrecht nog een gireepi verder dan dusver waagde, ons geduld en onze klacht mfet het dreigen van nog gestrenger maatregelen beantwoordt, en in stee van onzen druk te verlichten, dien nog aanmerkelijk verzwaart. Eerlang toch zal aan Uwe Majesteit een Wets voordracht worden voorgelegd, die, ont ving ze Uwe Koninklijke sanctie, de oprich ting en instandhouding van vrijie scholen, nu reeds nog moeilijker, maar wat het ergst is, ging men voort op dien weg, straks geheel onmogelijk zou maken, en alzoo in plaats van onze kinderen bij hun opgroeien met den Bijbel te hereenigen, hun scboolopvoe- ding tenslotte al verder dreigde af te bren gen van den grondslag der Schrift. Met eerbiedigen ernst, maar toch ook met vrijmoedigen aandrang, komen we U daar ><m vragen, Sire Zal het daar dan metterdaad toe komen moeten Toe komen moeten, onder de regeering van een Vorst, die in het gedenkwaardige jaar van 1856, met zulk een trouw en zulk een fierheid, ons den moed hergaf door zijn Koninklijk optreden. Toe komen moeten, in een tijdsgewricht, waarin de staatkundige woeling al meer het hoofd opsteekt, om de vastheid van èlk ge zag los te wrikken. Toe komen moeten, nu merkbaar in alle rangen en standen de liefde voor wat hoog en heilig is daalt Sire, zal dat goed voor Uw land en volk, zal dat goéd voor de nationale toekomst, of (waarom het niet uitgesproken zal dat goed voor God zijn, indien men in Nederland opi den klassieken bodem der gewetensvrijL heid, voortaan, de rijkeren uitgezonderd, geen „School met den Bijbel" meer voor zijne kinderen zal kunnen hebben Het behoeft toch aan den voet eens troons, waarop Oranje de souvereiniteit draagt, geen herinnering, hoe in dat Woord van God de kracht van de volkeren der Hervormden, de steun van het gezag, de zenuw der com scientie-vrijheid en de hefboom tot nationale veerkracht ligt. Zoolang dat Woord in eere was, heeft de Almachtige, mee door Uwe doorluchte Va deren, ons land steeds inildelijk gezegend. En, omdat wij aan dat Woord gelooven, nog gelooven niet ons hart, Sire, hebben, we bijna allen bij den heiligen Doop; eenmaal jpllechtiglijk voor den God Uwer en onzer vaderen de gelofte gedaan, om onze kinderen in hun opvoeding bij' dat Woord te houden. Daarom dan, geëerbiedigde Koning, neeimt een deel van Uw volk ootmoediglijk, miaar ook met stil vertrouwen, zijn toevlucht tot Uwer Majesteits troon, om het op! Uw Ko ninklijk hart te binden, of het toch Uwe Ma jesteit believen mocht, Hare hooge medewer king tot zulk eene verergering van het ons aangedane onrecht nimmer te verleenen, en U alzoo te smeeken „Plaats, Sire, onder zulk een Wets voordracht Uwe Koninklijke handteekening nooit In wat voege of maniere alsdan voor dege lijker volksontwikkeling door een deugdelij ker schoolwet zal te zorgen zijln, ligt buiten den kring ónzer overweging. De gewone burger in den lande brengt aan zijn Koning geen raad, maar ziet naar zijn Koning op, om hulpe in zijn bedruktheid. En daarom laten ook wijl, Sire, in Uw Koninklijk Paleis niets dan de nederige bede van ons smeekschrift achter, of Uwer Maje steits rechtvaardigheid, zonder aan anderer rechten te kort te doen, ook ons (als die toch ook behooren tot Uwe getrouwe onder danen) bijl ons deugelijk recht mocht willen handhaven, door invoege als in den weg der Constitutie oirbaar zal blijken, zulk een re geling voor ons schoolwezen te verordenen, dat voortaan, voor den armsten evengoed als voor den rijksten Uwer onderdanen, in Uw goede land de mogelijkheid besta, om', desverlangd, voor zijn kinderen een school te hebben met den Bijbel. Hetwelk doende, enz. Amsterdam^ Juni 1878. Men ziet, hier was aan het woord de heilige ernst, die doordrongen was van dé roeping, waarmee de doopsbelofte alle Chris tenouders roept. HEIJ. kom je nooit klaar. Je wilt in eigen kracht den strijd tegen de zonde aanvaarden. Maar weet je dan niet, hoe machtig Satan is. Dat die altijd probeert je te doen vallen. En geen mensch kan tegen Satan op. Alleen Christus heeft Satan overwonnen en als Hij je helpt, ben je alleen veilig. En wi'at je moeder be treft, die verkeert natuurlijk in groote onge rustheid. Je moet haar dadejijk schrijven, waar je bent en haar om vergeving vragen. Over een paar dagen doen we ,een 'haven aan, dus dan kan je; je brief posten." Dien nacht heeft Jan waarlijk gebeden. Onder veel tranen heeft hij z'n zonde beleden en net zoo lang met God geworsteld, totdat hij voelde overwonnen te hebben. Totdat hij wist, dat ter wille van Christus al z'n zonden vergeven waren. En hoe vuriger hij bad, hoe meer hij zich kleiner voelde, totdat hij eindigde met zich heelemaal aan God over te geven. „O, God, uit mij zelf kan ik de zonde niet Weerstaan help Gij mijsterk mijn wil om' het goede te doen", eindigde z'n smeekge bed. Den volgenden dag zond hij een langen brief aan z' n moeder, een brief, wiaarin hij eerlijk en oprecht al z'n kwaad beleed en vurig haar vergeving afsmeekte. Hij; deelde er ook in mee1, dat hiji vast vertrouwde, dat z'n zonden om Christus' wil vergeven waren. Hij ging nu naar Amerika. I 5 (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 2