Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Eerste Blad
42e Jaargang.
Vrijdag 12 October 1928.
No. 41.
RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W,) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeawsche Kerkbode.
UIT fiET WOORD.
DE OKRUST DER ZONDE.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Terecht
Niet al te letterlijk.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs!
Advertentleprl)si
per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Si, OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
Doch de goddeloozen zijtn als een
voortgcdrevene zee, want die kan
niet rusten.
Jes. 57 20a.
En Hij1 dreef den mensch uit, zoo lazen
we verleden week in Genesis. Dit beteekendé
voor Adam en Eva een weggezonden wor
den uit den lusthof, een ophouden van de
volle genieting in Gods gemeenschap1, een
verliezen van den vrede met God, van de
echte blijdschap, van de heerlijke rust, om
een toekomst tegen te gaan van ellende en
rampen, van oorlog en twist, van zorg en
onrust.
Dit woord beteekent voor alle menschen,
voor alle zondaren, voor alle goddeloozen
het verbreken van de levensharmonie, die
gevonden wordt in het leven met God, in
het leven naar ile levenswet, het Woord des
Heeren.
Welgelijkzalig; zijn de oprechten van wan
del, die in de wet des Heeren gaan welge
lukzalig zijin zij, die ZijPe getuigenissen on
derhouden.
Al is de mensch uit Gods gelnreenschap,
van Zijp erve verdreven, die levenswet bleet
voor den mensch toch gelden.
Uitgedreven in de wereld, mag en kan de
mensch niet leven naar eigen willekeur, maar
blijft hij altijd als beelddrager Gods gebon
den door Gods wet.
En waar de zonde aldoor die levenswet
verbreekt, is 't leven van den zondaar een
leven vol onrust, vol strijd.
De goddeloozen zijn als een voortgedreven
zee, die niet tot rust komen kan.
Zonde, wetsovertreding brengt altijd met
zich onrust, onvrede. Van welke wet ook.
Als de wet in 't huiselijk leven, het gezag
der ouders over de kinderen verbroken wordt
is er gestadig gekrakeel, twist, onvrede, on
rust. Zoo de burgelijike wet is verbroken
volgt er onveiligheid, burgeroorlog, onrust
overal.
En wanneer de wetten der internationale
samenleving door een land worden geschon
den, breekt de oorlog uit met zijp verschrik
kingen. die alle rust verdrijven.
De wetsovertreders hebben geen vrede en
waar aldoor de w;et wordt geschonden als
b.v. in Mexico volgt er revolutie opi revolutie
en dit beteekent onrust.
Zoo is de geschiedenis der wereld een
geschiedenis van woelingen, oorlogen, van
rustverstoring.
Zoo is de geschiedenis van een misdadiger
een leven van voortgezweept worden door
de dreiging der wet, van oprust.
Zoo is de geschiedenis van eiken zondaar
een geschiedenis van onvrede, knaging van
het geweten, van onrust.
Als de zee, die altijd bewogen is, altijd
bruist en schuimt, voortdurend opgezweept
wordt door den storm, zooi is 't leven van
den goddelooze, die naar 't Woord Gods
niet wenscht te leven, die de wet des levens
telkens verbreekt, een leven van onrust, de
onrust der zonde.
Augustinus is hiervan zulk een welsprekend
getuige. In zijn „Belijdenissen" laat hij1 Zijp
leven in de zonde zien, als een leven van
voortgedreven worden van de eene onge
rechtigheid tot de andere, van een rusteloos
jagen en haken naar levensgenieting, maar
hij! blijft steeds onvoldaan, en zijp ziel vindt
geen rust, totdat hij rust vindt in God, in
zijn Woord.
Nu zijn er, ge kent ze wel, van die men
schen, die zich om Gods wet nimmer be
kommeren en die toch zoo rustig, ongestoord
voortleven, die niets vertoonen van een voort-
gezweepte oceaan. Dit mag evenwel zoo
schijnen, maar 't is dezelfde rust, als die
de zee heele dagen vertoont, maar dan met
des te grooter golven angst en schrik aan
jaagt. 't Is een opgelegde, gedwongen rust,
een met moeite onderdrukte onrust, gelijk dit
't geval was bij' Felix, die zeer bevreesd werd,
toen Paulus begon te spreken van rechtvaar
digheid en matigheid en 't toekomend oor
deel.
De onrust der zonde is het rusteloos zoe
ken naar vrede buiten God, is een onrustig
jagen naar telkens ontglippend geluk, is een
rusteloos bouwen aan het huis barer hope,
zonder fundament. Wreed wordt telkens de
illusie der zonde verstoort. Nooit komt er
rust in 't leven van den zondaar, zoomin als
in de branding der zee.
Wat zoekt dan toch uw hart te midden van
de zonde,
Wat wacht uw ziel van 't ijldel zingenot,
Daar wordt geen rust, geen ware vreugd
gevonden,
Al wat uw hart behoeft vindt ge in God
Ge moogt al, gelijk de goddeloozen in
de dagen van Jesaja, een verbond gemaakt
hebben met den dood en met de hel eep1
voorzichtig verdrag gemaakt hebben, ge
moogt pogen om U vertrouwd te maken met
de gedachte aan dood en eeuwigheid, als de
tijd van ziekte en benauwdheid komt, wor
den al deze steunsels weggestooten.
Dan wordt de grootspreker, die spotte
met Gods Woord, die zeide rust en vrede
te hebben in zijn zonde, een arme tobber,
die onrustig woelt en zwoegt opi z'n ziek
bed, omdat hij1 geen vrede had met God.
De goddeloozen, die wandelen bij' 't licht
van eigen denken, die roemen in eigen
kracht, ze leven in gestage onrust, omdat hun
kracht zoo spoedig bezwijkt en de weten
schap telkens dwaalt, en de zonde steeds
bedriegt.
Met welk een mededoogen heeft de Hei
land neergezien op: deze arme, rustelooze
wereld met z'n zee van zondaren, die al door
voortgedreven en opgezweept wordt door
de hartstocht der zonde en de gevolgen der
ongerechtigheid.
Hij is de groote Rustaanbrenger, die ge
komen is opt te roepen zondaars, goddeloo
zen tot bekeering.
God de Heere heeft de weggedreven
mensch achtervolgd met zijn genade, met
zijn beloften, Hij heeft gezien hun wegen,
hun ellende, hun moeite', hun onrust en ge
zegd Ik zal hen genezen, Ik zal ze geleiden
en hen vertroosten. Maar wie aan die eenige
aanbieding van rust en vrede geen aandacht
schenkt en die beloften Gods niet in 't ge
loof omhelst, voor dien goddelooze is geen
rust en is het sterven een gaan paar de
plaats, waar geen rust is dag en nacht tot
in eeuwigheid. Wie geen rust zocht en vond
in 't volbrachte werk van Christus, die de
wet Gods heeft vervuld, moiet in de onrust
der wetsverbreking voortleven.
Er blijft echter een ruste over voor 't
volk van God, en van die rust wordt in dit
leven reeds de voorsmaak genoten. De eeuwi
ge Sabbath wordt hier op aarde reeds aan
gevangen.
De heerlijke jubel der verlossing in begin
sel gehoord
Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar woord;
Ik heb 't zelf uit Zijmen mond gehOjOrd,
'k Vertrouw op1 God, door geene vrees
gestoord,
Wat sterv'ling zou mij1 schenden
Gods beloften falen niet. Luisteren we er
biddend naar, roemen we er dankend in, dat
God de goddeloozen rechtvaardigen wil. De
goddelooze verlate dan zijn weg en de on-
gerechtige man zijn gedachte en hij bekeere
zich tot den Heere, zoo zal Hijl zich Zijper
ontfermen en tot opzen God, want Hij ver
geeft menigvuldiglijk.
Dan gaan de stormen luwen en de voort
gedreven zee wordt stil, als hij zingen kan
De Heer is mijn Herder,
'k Heb al wat mijl lust
Hij zal mij geleiden
In grazige weiden,
Hijl voert me al zachtkens
Aan waat'ren der rust.
St. L. KONING.
Het hek schijmt toch wel geheel van den
dam, bij sommige predikanten, die voor aan
staan in het Hersteld Verband.
Wc hebben met verwondering gelezen dat
Dr. Van Leeuwen met Böhl's uitlegging van
Exodus accoord gaat, waar deze spreekt over
het M a n n a.
Dr. Van Leeuwen zegt (W. en G. p|. 3)
„Dat Manna kwam, voordat de Israë
lieten uit Egypte trokken, reeds in de
woestijn voor en het wordt er nog ge
vonden. Het is zooals Böhl terecht
(spat. v. D.) opmerkt niet van bbven-
natuurlijiken oorsprong, evenmin als de
kwartels. Nog heden is het z.g'.n. munn
juist in het Noordelijk gedeelte van het
Sinaï-schiereiland in het voorjaar welbe
kend als voedsel en genotmiddel. Het is
het sap, dat tengevolge van den steek
van een bepaald insekt (een schildluis)
na den voorjaarsregen uit den Tarfastruik
zweet. Dat sap. wordt 's nachts een vaste
substantie, kan dan 's morgens verzameld
worden. Het droeg voordat de Israëlieten
in de woestijn kwamen reeds een naam.
Die naam deed denken aan 't Hebreeuw-
sche woordje man, dat „wat" bftee-
kent. Daarom werd het ,,'man" genoemd,
in 't Arameesch met 't lidwoord er ach
ter „manna".
Terecht, zegt Dr. Van Leeuwen.
Maar als dit terecht is, weet ik geen raad
met een groote 'menigte van uitspraken, die
de H. Schrift doet over het manna.
Van de kwakkelen staat er uitdrukkelijk
dat de Heere die door een wind van uit
de zee naar Israël voerde Num. 11 31, en
nergens worden die kwartels h emelsc h
vleesch of engelen-vleesch genaamd.
Maar van het manna lees ik dat het he-
melsch brood was (Ps. 105 40) en niet in
de beteekenis zooals wij erkennen „dat alles
van Boven komt" maar zooals Ps. 78 Hij1
opende de deuren des hemelsen gaf
hun hemelsch korenhet brood der mach
tigen, d.i. (vergel. Noordtzij1 e.a.) der hemel'
bewoners.
„Terecht" zegt Dr. Van Leeuwen wanneer
het gaat over de ontkenning van den boven
natuurlijken oorsprong.
Maar dan is Dr. Van Leeuwen het ook
eens met de steeds door Gereforpreerdep
verworpen accomodatie-theorie. Want Jezus
spreekt in Joh. 6:31: Onze vaders hebben
het manna gegeten in de woestijn gelijk
geschreven is Hij gaf hun het brood uit
den hemel te eten.
Jezus heeft dit dan wel beter geweten,
maar zich aan de onjuiste meening over het
manna aangesloten.
Daar is nog iets.
Ik hoop toch niet dat Dr. Van Leeuwen
bij de lezers van Woord en Geest den indruk
wil vestigen, dat dit een „verworvenheid"
der wetenschap is uit den jongsten tijd
Onze vrijzinnige leeraar in de Aardrijks
kunde vertelde het ons al een' goed'e dertig-
jaar geleden.
Het is inderdaad waar, dat er veel over
eenkomst is tusschen de zoete druppels, die
uit de mannatamarinde in 't voorjaar druipen
en het manna.
De smaak en de kleur en de vindplaats
lijkt nog al.
Maar en we geven Riehm hier het
woord r
„Anderzijds bevat het Bijbclsch bericht
ook heel wat, dat bij dit Tarfa-manna
niet past.
Dat geen enkele heenwijzing naar den
Tarfastruik vermeld wordtis van
minder gewicht.
Belangrijker is dan het wasachtige
TamariskHmanna niet zooals het koren
„gemalen", „gestooten" en tot koeken
in de asch „gebakken" kan worden, want
blijkens de analyse van Mitscherlich be
vat 't geen meelstof, maar bestaat enkel
uit een soort suiker fSchleimzucker) en
kan daarom niet opi a-en duur als voe
dingsmiddel, maar als aangename toe-
spijze genoten worden.
Daarbij komt dan nog, dat ook wan
neer men de heele j a ar 1 ijksch e mian-
naproduktie van het gansche Sinaïtische
schiereiland in den tijd van Mozes met
honderd vermenigvuldigt, mien nog op
verre na niet de hoeveelheid verkrijgt
die opi één enkelen dag ingezameld werd."
Wat moeten die tamarisk-twijgen in Mo
zes' dagen gezweet hebben oin voor een
volk van ongeveer twee millioen zielen da
gelijks een gomer d.i. ongeveer twee liters
per hoofd te produceeren
Gereformeerde uitleggers hebben daaropn
die aloude rationalistische verklaring steeds
afgewezen.
Vreemd is alleen, dat ze nu gepropageerd
wordt in een blad dat nog Gereformeerd
wil heeten.
Dr. Van Leeuwen gaat met Prof. Böhl
ook mee, wanneer hij het „naar Egypte ko
men" van Jacob en zijine zonen niet al
te let te r 1 ijl k opvat. Hij zegt
„In Gen. 46 26 leest men dat alle
zielen die naar Egypte kwamen 66 wa
ren, in vs. 27 echter, dat al de zielen,
die naar Egypte kwamen, 70 waren, 4
meer dus. Hierbij zijn stellig Jakob zelf
meegerekend en Jozef, die reeds in Egypi-
te was, maar ook de twee zonen van
Jozef, Efraïm en Manasse, die hemi in
Egypte geboren werden."
Wanneer Dr. Van Leeuwen uit dit Schrift-
verhaal de conclusie getrokken had We
moeten dit „kopren" van Jakobs zaad blijk
baar verstaan, dat dit een komen was op
twee manieren, Jozef als de wegbereider,
en Jakob en zijp zonen daarna, zoodat ten
slotte ^geheel het heilige geslacht van Abra
ham fn Egypte woont, dan zouden we
dit „niet al te letterlijk" voor lief willen ne
men.
Maar Dr. v. L. exegetiseert zoo, dat ze
tenslotte voor een groot deel niet komen,
en zoo maakt hij het verblijf van „het hei
lige zaad" in Egypte hoogst twijfelachtig
Hij schrijft
„Het naar Egypte komen behoeft dan
ook niet zoo opgevat, dat zij: allen in
Gosen kwamen te wonen, maar kan zoo
opgevat worden, dat er beweging i n
die stammen kwam en dat in Zuid-
Palestina, 't Sinaï-schiereiland en Gosen
zij zich verspreiden."
Neen. Dr. v. L. dat kan naar de Schrift
niet zoo opgevat worden.
Ik moet niets van een volk Israël heb
ben, dat maar voor een deel in Gosen is
geweest, en verder verspreid was, wie weet
al niet waar. Als uw exegese juist is, dan is:
lo. Genesis 15:12 onwaar: Toen zeide
Hiji tot Abram Weet voorzeker dat uw zaad
vreemd zal zijn in een land, dat het hunne
niet is, ert zij zullen hen dienen en z:iji zul
len hen verdrukken vierhonderd jaren.
Dan is 2o. Ex. 12 41 onwaar Al de hei-
ren des Heeren zijn uit Egypteland uitgegaan.
Dan is 3o. Ex. 20 maar voor een zeer
gering deel juist. Ik ben de Heere uw God,
die u uit Egypteland uit het diensthuis uit
geleid heb.
Als het waar is, dat het komen naar Egypte
beteekent een in beweging raken van de
stamPren en hun verspreiding over het Sinaï-
schiereiland, Z.-Palestina en Gosen, waar
blijft Dr. Van Leeuwen dan met de inzetting-
van het Pascha tot een eeuwige inzetting!
voor al het volk Israëls
Met de geestelijke beteekenis der doortocht
door de Ro,ode Zee
„Deze beschouwing, zegt Dr. v. L., heeft
dit voor, dat hetgeen anders onbegrijpelijk
blijft, begrepen kan worden, zooals uit Böhls
Exodus duidelijk blijkt."
Men kan dan zeker ook beter begrijpen
hoe Paulus in 1 Cor. 10 er toe komt om
te zeggen „Ik wil niet dat gij onwetende
zijt, dat onze vaders ALLEN onder de wolk-
waren, en ALLEN door de zee doorgegaan