Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 5 October 1928.
No. 39.
RedactearenDs. P, VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
VERDREVEN.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Een bijna vergeten ideaal.
in.
7/
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pin., en R. J. v. d. VEEN.
/\bonnem«ntsprl|si per kwartaal bg vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 oent.
AdvertentleprIJsi 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adros van de Administratie:
Firma LiTTOOiJ 0LTH0FF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukker» LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Spar\jaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
En Hij' dreef den mensch uit.
Gen. 3 24a.
Een van de meest vernederende ervarin
gen, die de mensch lean opdoen, Is toch ze
ker wel als een onbekwaam, onbruikbaar,
onwaardig lid uit de maatschappij, uit de
samenleving, uit z'n omgeving te worden ver
wijderd, als een onbetrouwbare, oneerlijke
uit z'n dienstbetrekking te worden wegge
zonden of uit z'n ambt ontzet.
Een van de meest pijnlijke, Zoo niet hart
brekende, dingen is, dat men als een bastaard
uit de ouderlijke woning moet worden ver-
stooten, uitgebannen uit den kring van fa
milie en vrienden wegens een levenswandel,
die den naam en de eere van het huis aan
tast.
En hoe droevig, hoe deerniswekkend is
niet 't lot dergenen, die van de Vaderland-
sche ierve verdreven worden om in den
vreemde hun heil te Zoeken.
Maar toch, met hoeveel minachting we
ook mogen neerzien op zulke uitgestootene,
verworpene leden der maatschappij', met hoe
veel leedwezen we die ontadelden, gedegra-
deerden gadeslaan, en met hoeveel deernis
we die verdreven bannelingen bejegenen
mogen, we hebben in die uitgestoótenen, ver
drevenen te zien ons aller beeltenis.
„En de Heere God dreef den mensch uit
den hof van Eden", niet een .maar den)
mensch, Adam en Eva en in hen ailfenj, die
tot het geslacht der menschen beh!ooren zou
den. Wat ontzettend, noodzakelijk gevolg van
de zonde verdreven door God zelf, uit den
lusthof, voor altijd. Hier staat niets minder,
dan dat de mensch, zooals hij] nu leeft, een
balling is, een zwerver buiten 't land zij'ner
geboorte, verdreven van liet ouderlijk huis,
ontzet uit zijn hooge ambtspositie, ontslagen
als een ontrouwe, een onwaardige.
Vernederend, pij'nlijk, deerniswekkend is
het, wat Gods Woord U leert aangaande den
tegenwoiordigen staat van den mensch.
Verdreven door God zelf. Hoe, dat weten
we niet, maar wellicht door de verschijning
van de Cherubijnen, die door hun bliksemen
de gestalte en hun vlammend zwaard den
mensch van den boom1 des levens .hebben
verdreven. Met geweld moest dit geschieden.
De mensch wil wel de zonde, maar zou
zich aan de gevolgen der ongehoorzaamheid
willen .ontrekken.
De gemeenschap^ met God, en wat is er
heerlijker, is alleen te smaken in den weg
der gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Zonde
beteekent verwijdering, scheiding, verbreking,
scheuring. Wie de wet overtreedt, verbreekt
de gemeenschap met den Wetgever, hetzij'
die wetgever optreedt als minister in 't staat
kundige, als patroon in 't maatschappelijke,
als vader en moeder in 't huiselijke leven. Ge
vangenis, ontslag, verstooting is het gevolg.
Zou 't dan bij den hoogsten Wetgever
anders zijn
Onze God is een verterend vuur. Wie is
er onder ons die bij' een verterend vuur wo
nen kan, wie is er onder ons die bi) een»
eeuwige gloed wonen kan
De zonde verdrijft uit Gods gemeenschap',
moet verdrijven uit 't Paradijs. Wie God
verlaat, heeft smart op. smart te vreezen.
Want verdreven te worden uit 't Paradijs
houdt voor den mensch in verlies van le
vensvreugde, verlies van rust, veiligheid en
zekerheid hij moet voortaan 't leven van een
balling leiden. De weg naar den Boom des
levens, de weg van wetsgerechtigheid is voor
goed afgesloten, er is geen toegang meer
naar het Vaderland, en tot het Vaderhart,
als vreemdeling moet de mensch voortaan
rondzwerven, zonder vaste woonplaats, zon
der rust. Toch is er evenwel bi) den mensch
een rusteloos zoeken en jagen om in 't
land der ballingschap geluk en vrede te
genieten. Verdreven uit z'n Vaderland1, wil
hi) in den vreemde zijn thuis vestigen, maar
dit gelukt hem niet.
Al zegt z'n hart „mijn huis blijft eeuwig
staan,.
„Van kind tot kind gedurig overgaan"
Al heeft hij! 't land, waarop zijn trotschheid
roemt,;.
Zijn grootschheid bouwt, naar zijnen Naam
genoemd
't Is alles wind, waar zich zijln hart mee
streelt
De mensch, hoe mild door 't aardsch geluk
bedeeld,
Hoe hoog in eer, in macht en staat verheven,
Vergaat als 't vee, en derft in 't eind het
leven.
Neen, we zijn en blijiven, wat we oolc be
proeven om hier op aarde ons thuis ,ie
gevoelen, verdrevenen, uitgestootenen, uit
ons ambt ontzet. En wie Gods Woord ge
looft, belijdt dit van ganscher harte, glljk
de patriarchen dit deden, dat Ze gasten en
vreemdelingen waren op; aarde.
Verdrevene, balling, vreemdeling, gevoelen
we ons zoo
Zoeken we hier op! aarde, ons thuis niet
vaak, leven we niet rustig en vredig daar
heen, genoegen nemend met onzen staat. Ver
staan we wel wat we met de gemeente zoo
dikwijls zingen
O Heer, mijn ziel en lie ha alm hijgen,
En dorsten naar U in een larnd,
Dat dor en mat van droogte brandt,
Waar niemand lafenis kan krijgen
Is. er wel een 'rusteloos zoeken naar en
een blij' gelooven in dien weg, dien eendgen
weg, die terugvoert naar 't Vaderhuis Im
mers er is een weg Ja, wel een engei, ee:n
nauwe weg, maar toch een ontsloten weg.
Ge kent hem allen, maar wandelt ge er op
De weg des geloofs, de weg van vrede met
God door 't geloof in Christus Jezus. Hi)
is de weg, waarlangs de ongetrooste, de door
onweder voortgedrevene mensch terug wordt
geleid naar 't Vaderhart Gods.
Bij het kruis van den Heere Jezus Christus,
den van God en menschen verlaten) en ver
dreven Zoon des menschen, vindt de uitge-
stooten, verdreven, gevloekte mensch zijn
vrede en zaligheid weer door het„Heden
zult ge met Mij in 't Paradijs zijln".
St. L. KONING.
Het was in de dagen, waarin veel gespro
ken en veel geschreven werd over de ver
eeniging van de Kerken uit de Scheiding met
die der Doleantie, dat een oud man, die reeds
meer dan een halve eeuw onder Gereformeer
den geleefd had, tot mij zeide: Het ideaal, waar
naar velen tegenwoordig grijpen is metter
daad schoon en ik begrijp heel gemakkelijk,
dat het vooral op de jongeren onder ons
een machtige bekoring uitoefent en het zou
dan ook heerlijk zijn, als het gelukte om
alle Gereformeerden in ons land in één
Kerkverband te brengen, maar in ons ouderen
ontvlamt niet rn'eer de geestdrift. Wij heb
ben waarschijnlijk te veel gezien en gehoord
om nog enthousiast te zijn, wijl wi) te
sceptisch zijn om nog aan de verwezenlij
king te kunnen gelooven. Ik kon niet nalaten
om hem daarover met alle zachtmoedigheid
te bestraffen, want ik was van oordeel, dat
zulk een stemming schade aan de beweging-
veroorzaakte, inzonderheid wijl ik wist, dat
hij in zijn kringen een grooten invloed uit
oefende. Hij nam het niet kwalijk, maar ver
klaarde zich nader en zeide Als dit nog
eenmaal gebeuren zal, vrees ik, dat wijl heele
moeielijkc en zware tijden moeten beleven.
Thans hebben wij het te gemakkelijk en te
veel vrijjieid van beweging. Hoewel ik niet
al te veel waarde toekende aan deze in mijn
oog zwartgallige beschouwing, welke uit zan
dig wantrouwen voortkwam, toch is het m'ij
bijgebleven en heb ik er later vele malen
aan gedacht. De vereeniging kwam',i al was
het eerst na veel som's hevige discussie, in
1892 tot stand en wij verheugden ons. Doch
niet allen deelden daarin. Tijidens de Synode
der Christelijke Gereformeerde Kerk in" 1891
te Leeuwarden gehouden, hoorde ik, dat
ds. van Lingen ook in d!e stad1 was en dat
hij en ds. Wisse uit den Haag en anderen
nauwkeurig acht gaven op wat er gesproken
en besloten werd, teneinde daarna te overleg
gen, wat zij doen zouden. Nu was dit op
zich zelf niet verontrustend, maar wijl wis
ten tevens, dat deze mannen de vereeniging
niet gunstig gezind waren en waarschijnlijk
daartegen positie zouden innemen. Ofschoon
wij ingenomen waren m'et de beslissing,
welke de Synode nam', te mjeer, omdat en
kele vooraanstaande mannen uit de Kerken,
met welke verder onderhandeld m'oest wor
den, ons verzekerden, dat nu de vereeniging;
wel tot stand zou komen, wijl de voornaam
ste struikelblokken waren weggenomen. Wi)
gingen de toekomst met moed tegen in de
verwachting, dat alle tweespalt tusschen deze
beide groepen van kerken weldra tot het
verleden zou behooren en wi) zagen als 't
ware reeds deze Kerken een in belijdenis en
kerkregeering gemeenschappelijk optrekken
om verder te arbeiden aan de hereeniging van
allen, die zich onder het oude vaandel schaar
den. Het waren dagen van frisch, opgewekt
kerkelijk leven, maar de kleine schaduwen,
welke wij reeds in Leeuwarden hadden waar
genomen verdwenen niet, maar breidden, zich
uit en voorspelden dan ook niets goeds.
Het doel werd bereikt, maar op de vereenig-
de zitting van beide kerken te Amsterdam
stond het reeds voor ons vast, dat een deel
van het Gereformeerde volk' niet zou berus
ten in deze beslissing- en naast onze Kerken
zou plaats nemen als de Christelijke Gere
formeerde Kerk. Er was een groote breuk
geheeld, maar daar was een nieuwe ontstaan,
welke heel pijnlijk was en liet is sedert
wel gebleken, dat er geen heelen meer aan
is. Wij en zij gevoelen nog wel, dat 'het
niet is, zooals het behoort en daaraan schrijf
ik voor een deel toe, dat er soms zoo hevig
en zoo warm gediscussieerd wordt, als eens
een punt naar voren komt, dat over en weer
de aandacht trekt. Maar intusschen gaat de
tijd voort, en blijkt er al heel weinig van een
begeerte om weer tot elkander te komen.
Het spreekt van zelf, dat liet mij thans niet
te doen is om een onderzoek in te stellen
naar de oorzaken welke deze verwijdering
hebben bewerkt en tot dusver in stand hou
den. Heel de gang der historie doet ,ons
zien, dat het ideaal noch in onze noch in
hunne kringen krachtig trekt. Wij zijn er
aan gewoon en handelen in menig opzicht,
alsof het nu eenmaal niet anders kan. Ik
betreur dit en ik geloof allen met mij, zoo
wel bij hen als bij ons. Wat wij dan zou
den willen In het tegenwoordig stadium
geen herhaling van de debatten, welke meer
malen gevoerd zijn, want over en weer is
duidelijk en voldoende gezegd, wat ter toe
lichting van het eenmaal ingenomen stand
punt gezegd is. Daarmede bedoelen we niet,
dat het met alle discussie in bladen en ver
gaderingen uit moet zijn. Sommigen meenen,
dat bespreking over een of ander piunt, zoo
als dit nog weieens voorkomt, de verwijde
ring erger maakt, doch dit kan ik niet in
zien. Hoewel wij kerkelijk gescheiden leven,
toch ontslaat het ons niet van de roeping om
op elkander toe te zien tot opscherping van
de liefde en van de goede werken. Eer ge
loof ik integendeel, dat zulk een publieke
bespreking goed doet. Dit blijkt dunkt me
wel heel duidelijk, als men vergelijkt de be
zwaren, welke van die zijde tegen ons wor
den ingebracht met die welke vroeger ge
hoord werden. In dit opzicht is er verande
ring gekomen, waarin het uitkomt, dat zulk
een discussie niet ijdel is geweest. Ijzer
scherpt men Im'et ijzer, en als mannen elkander
op een behoorlijke wijze te woord staan,
zal er winst van komen. Zoolang een strijd
niet uitgestreden is, kunnen er wel pauzen
ontstaan, waarin de wapenen voor een wijle
opgeborgen worden, maar er k'oimen weer
OiOgenblikken, waarin er oorzaak is om den
strijd voort te zetten. Daarvoor behoeft men
dan ook niet al te bevreesd te zijn, want het
is een bewijs, dat men niet in de bestaande
werkelijkheid, welke zondig is, berusten kan
en dit is heel goed. Het zou jammer zijn,
indien de ongevoeligheid de overhand mocht
bekomen. Als de strijdlust blaakt, is dit niet
te veroordeelen. Een valschc vrede-, is erger
dan een verwoede strijd. Als er slechts ge
zorgd wordt, dat men eerlijke wapenen bezigt.
Het devies zonder blaam en zonder vreeze
is nog altijd deugdelijk. Wij: moeten ons
echter wachten om niet te forCeeren, want
van kracht blijft het oude woord Niet door
kracht, noch door geweld, maar door Mijn
Geest zal het geschieden. Wij moeten in el
kander blijven afkeuren, wat niet recht en
niet waar is, als dit maar geschiedt in een
geest van liefde en zachtmoedigheid. Van
toenadering tot elkander kunnen we helaas
nog niet spreken en dit wijst er op, dat wij
niet zijn, waar wij behooren te ziijn. En
juist dit naast elkander leven, leidt er on
willekeurig toe, dat wij aan elkander ont
wennen en dat wij elkander niet missen. Mac.
Laren deelt in een van zijn werken mede,
dat een oude vader, wiens dochter de wijde
wereld ingegaan was, dat hij eiken avond
een klein lampje plaatste in een zij'venster,
want zeide hij zij kon eens in den nacht
terugkomen cn als er dan geen licht was,
zou zij het kleine voetpad niet kunnen zien,
dat naar mijn woning leidt. Dit was een
schoone trek in 't leven van dien ouden
man, die in de hoop bleef leven, dat zijn
afgedwaalde dochter nog eens zou terugkee-
ren en hij was bereid om, ha^r al was het
in den nacht .op- te nemen en onderdak te
verschaffen. Zoo iets moet er ook in ons le
ven zijln, zoodat wij altijd bereid z'ijln onze Ge
reformeerde broeders en zusters, die andere
kerkelijke paden dan wij bewandelen, weer
te ontvangen. Het kan wel zijn, dat de schuld
hoofdzakelijk lag bij de dochter en dat de
vader allerlei grieven tegen haar zou kun
nen inbrengen, maar dit verhinderde hem:
niet om naar haar terugkeer te verlangen.
Afgedacht van de vraag, bij wie de meeste
schuld is, moeten wij blijven bidden orm de
hereeniging van allen, die met ons eenzelfde
dierbaar geloof deelachtig zijn. Laat dit
moeielijk zijn, God is Machtig o'mi meer te
doen, dan wij menschen kunnen. Het ver
leden moge ons weinig hoop geven, nochtans
willen wij den weg effenen, welke tot het
voorgestelde doel leiden kan. De ondervin
ding is echter wel geschikt om ons altijd
weer te doen denken aan de woorden, vroe
ger door ons gehoord. Ik wijs daartoe n>g
op iets anders. Er zij'n in de laatste jaren
onderhandelingen geweest tusschen de Chris
telijke Gereformeerde Kerk en de Gerefor
meerde Gemeente tot vereeniging en wij heb
ben met belangstelling uitgezien naar den
uitslag, maar ontmoediging was ons deel.
Er was reden om een gunstige uitkojmst te
verwachten, want beiden hebben meer'mialen
uitgesproken, dat de prediking in de Gere
formeerde Kerken te weinig bevindelijk was
en dat dit o.a. voor hen een bezwaar was
om vereeniging met ons te zoeken en zij1
beroemden er zich opi, dat de bevinding bij
hen tot haar recht kwam. Nu zou men zeg
gen, dan past men elkander, maar de on
derhandelingen werden afgebroken en ieder
ging zijns weegs. Als dit nu niet teleurstel
lend moet genoemd worden, dan weten wij
het niet. Inplaats dat een schisma opgeheven
wordt, komen er andere bij1, en als er nu
maar toenadering kwam onder andere groe
pen, dan zouden wij kunnen zeggen het
zal in de naaste toekomst wel beter worden.
Doch dit is niet zoo. Bij het kerkelijk ver
schil komen er leergeschillen bij en hoewel
nog geen Kerk buiten ons er zich aan waagde
om deze te formiuleeren, toch is het duide
lijk genoeg, dat deze voortwoekeren en de
atmospheer in sommige kerken benauwend
maken. Er wordt gewerkt aan de nauwere
aaneensluiting tusschen Gereformeerden in en
buiten ons vaderland en wij waardeeren het,
maar de breuken in de Gereformeerde muren
van ons land laat men, zooals zij zijn, om'
niet te zeggen, dat zij steeds wijder worden.
Waarlijk het uitzicht is niet helder en er is
geen reden om het bovenstaande te verzach
ten. Hoe smartelijk ook, \yij moeten ons oog
open houden voor de droeve werkelijkheid,
al zullen de gevolgen steeds duidelijker aan
't licht treden. Het Gereformeerde huis is
verdeeld en de leden staan vast tegenover
elkander, en hoe zal het dan bestaan. Gaat
het dan de Gereformeerden niet aan, die over
den weg gaan, terwijl de strijd tegen de
bolwerken van de Christelijke religie steeds
hardnekkiger wordt. Moet de uitgestrekte
hand des Heeren eerst nog zwaarder druk
ken, eer de Gereformeerden tot bezinning ko
men en tot elkander zeggen Kofmjt ga met
ons en doe als wij, Jeruzalem, dat ik be
min, wij treden uwe poorten in.
BOUMA.