Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 42e Jaargang. Vrijdag 14 September 1928. No. 37. RedactearenDs. P, VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. JEZUS EN DE MELAATSCHE. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Een bijna vergeten ideaal. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs! per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,— Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs! 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Pirma UTTOOU OLTHOPF. Middelburg Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. En zie een melaatsche kwam1 en aanbad hem, zeggendeHeere, in dien gij1 wilt, gij! kunt mij' reinigen. En Jezus de hand uitstrekkende, heeit hem aangeraakt, zeggendeik wil, wordt gereinigd. En Jezus zeide tot hem Zie, dat gij dit niemand zegtmaar ga heen, toon u zeiven den priester, en offer de gave, die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. Matth. 8 2—4. Jezus deed vele wonderen. Het verwon dert ons niet. Waarom zou hij, die die; Mensch-Koning was, de macht niet hebben gehad dingen te d'oen, die in ous oiog| won deren zijn. Daarenboven was Hij God en vermocht alle dingen. Wij1 ziju echter zoo gewoon te denjk'en Jezus kon wonderen doen, en deed wonde ren, dat wij licht vergeten te denken wat dit wonderen-doen voor Jezus was. Te wei nig bedenken wij, dat wonderen-doen voor Jezus beduidde 1 ij d e n voor O; n s. Soms k'on Jezus geen wonderen doen van wege het ongeloof. Ook' dit was lijden voor Jezus. Immers dan was er miskenning, ver achting, schouderophalen, spotten met Je zus, met zijn macht. Maar als hij1 wonderen deed1 en hielp, nam hij op zich het lijden van de wereld1. Zicht baar ging dan in vervulling het woord van Jesaia Maar hij heeft onze krankheden op zich genomen, en onze smarten heeft hij gedragen. Een melaatsche werd beschouwd als een van God geplaagdë, werd verstooten uit de gemeenschap. Denkt aan Mirjam, Mozes'zus ter, en aan Koning Uzzia. En bij dezen me laatsche was de ziekte in erge mate uitge broken. Lucas zegt ons (5 12), dat deze me laatsche vol van melaatschheid was. In ver gevorderd stadium dus. Deze melaatsche heeft van Jezus gehoord. Wellicht hoorde hij de bergrede. Jezus sprak van het Koninkrijk der hemeten Uit den he mel werken de krachten1, stroomen de gaven des eeuwigen levens. De melaatsche gelooft dat Jezus macht heeft hem1 te helpen. De sleutelen van het hemelrijk ziet hij! als in Jezus hand. Hij kan herscheppend zijin leven vernieuwen. De aardsche wetenschap' drukt op de ziekte in dit stadium het stempel ongeneeslijk'. Jezus staat dus voor den melaatsche hoo- ger dan alle man van wetenschap. Het staat voor hem vast Jezus kan genezen. Of hier reeds 't zaligmakend geloof zich uitte Wij weten 't niet. Wel dat 't wondergeloof hier groot en sterk was. Aan zijn macht twijfelt hij niet. Jezus kan genezen. Of Hij 'twil, weet hij niet. De melaatsche erkent hiermee zijn onwaar digheid. Hij is onrein, uitgestooiten. Moet 't hem verwonderen indien deze Godsgezant zich met hem niet bemoeien wil. Hield 't •volksgeloof een melaatsche niet voor een van God geslagene Zou 't ook met hem1 niet zoo kunnen zijn Zou Jezus niet juist hierin reden tot weigering kunnen vinden Geen verwijt zou, er dan van zijln lippen ko men. Ootmoedig buigt hij zich in het stof als hij de woorden uitspreektI n d' i e n gij wilt, gijl kunt. Hiji erkent hiermee Je zus' macht, Souvereiniteit, maar ook zijn vrij macht. Stil berustend legt hij zijln lot in Je zus' hand. Toch is ,er ook weer geen koud, geen •on aandoenlijk berusten. Zelfs zouden wijl klin ken zeggen, er was bij' hem ook eigenlijk weer geen twijfel aan Jezus' ontferming en liefde. Hoe zou hij anders zoo tegen de 'wet zich onder de schare gewaagd hebhen Smeekend en vertrouwend werpt hij zijln blik op Jezus. Hier is h'et echte zien op Jezus. Hier is een ziel die hulp verwacht uit den hemel en vandaar alleen. Is deze melaatsche in zijn ootmoed, in zijm stil berusten, in zijn geloof, in zijm smeeken, in zijn hoop op ontferming, uw beeld Hoe uitbeeldend is de taal der Heilige Schrift. Daar staat opeens een melaatsche voor Jezus. De eerste op zijn weg gezonden door den Vader. De melaatschheid is een vreezelijke ziekte. De in Palestina meest voorkomende vorm was, dat gelaat en andere d'eelen van het li chaam met builen en zweren bedekt werden; geheele deelen van het lichaam' afvielen. Of ze besmettelijk was staat niet geheel vast. De afzonderingswetten onder Israël be wijzen dit niet. Zij hadden immers symbo lische beteekenis. Het lichaam' van den me laatsche beeldde af, hoe de zondaar besmet en onrein voor God staat. Uitgestooiten uit de gemeenschap, verworpen, wijl onrein. Zoo staat hier de melaatsche als type van den onreinen, uitgestooten niensch voor Je zus. Denkt u nu even de verhoudingen in. Je zus komt uit den hemel, is heilig, zonder zondebrengt 't Koninkrijk der hemelen op aarde. Die melaatsche heeft geen deel ,aan den hemel en Jezus' Koninkrijk'. Staat er buiten. Zal die melaatsche binnenkomen dan moet er iets gebeuren. Zoodra Jezus zich met hem in gemeen schap stelt, hem aanraakt is hij1 zelf onrein, een, die naar de wet moet uitgestooten. Wij weten niet ten volle te kunnen ver staan wat hier nu ging gebeuren. Wil echter er op letten, dat Jezus hier zichtbaar toonde de ziekten en smarten der wereld op zich te willen nemen. De Vader zendt dezen melaatsche tot Je zus. Brengt voor zijn oog, in zijin nabijheid het meest ontstellend beeld van ziekte en zonde. Hoe zal Jezus hier tegenover staan. Zal hij zich afwenden naar Mozes' wet. Komt er een klacht op zi|n lippen, dat de Vader dezen zendt op> zijn weg Zie wat Jezus doet. Hij1 strekt zijn hand uit en raakt hem aan. Jezus had ook verre van hem kunnen blijven en toch helpen. Door alleen een woord te spreken had hij hem immers kunnen genezen. Het doel zijner zending moet echter in zijn doen openbaar worden. Den Vader verheerlijken, den zondaar za lig maken. Zendt dan de Vader dezen zieke tot hem, Jezus treedt op hem1 toe, strekt zijn hand uit, raakt hem' aan, neemt Zij'n ziekte op zich en geneest hem. Ik wil, wordt ge reinigd, komt van Jezus' lippen. De melaat sche is genezen, volkomen. Jezus helpt, geneest, geneest volkomen, maar terwijl hij dit doet, neemt hij op zich, wat hij wegneemt. Als Man van smarten wandelt hij rond, totdat men van hem1 zegt: Hij is geplaagd en van God geslagen. De melaatsche is genezen. Moet hij nu vertellen wat hier is gebeurd Met de we reld de waarheid der genezing geloioven om wat Jezus deed Jezus wil niet als een wonderdoener pp aller lippen komen. Wel als de Zaligmaker. Ook wilde Jezus doen verstaan, dat hij1 niet gekomen was om wet en profeten te ont binden, maar te vervullen. Zoo; beveelt hij den melaatsche naar de wet zich aan den priester te vertoonen, en tevens om' te offe ren de gave maar de wet. De priester moet getuigenis geven van de 'volkomenheid der genezing van het won der. Niet op Jezus, op den priester moet d'e genezene zich beroepen. Zijn offer moet hij brengen naar Lev. 4 9—20. Wordt van Jezu,s' wonder gesproken, dan •ook van zijn1 wOord. Niet om zijin eere gaat 't Jezus, maar om1 's Vaders eere en 's zon daars heil. i Hij zal op zich blijven nemen de krankhe den der menschen tot hij eindelijk' zelf pries ter en offer wlordt, ami door zijm offerande .volkomen zalig te maken al de zijnen. De genezing van den melaatsche, reinj verklaard naar de wet, beeldt uit Jezus volkomen ver lossingswerk. Jezus leett nog, leeft altijd oin volkomen zalig te maken. Eens komt de dag dat allen, die genezen zijn, gebracht worden tot den Grooten Priester, gebracht worden ook vopr den Vader. Onbevlekt, volkomen genezen, zal dan getuigd worden van alle verlosten. Nie mand zal meer zeggen Ik ben ziek. En 't offer der dankbaarheid' zal Gode worden ge bracht ter eere van het Lam. Kwaamt gij' tot Jezus Kwaamt gijl iii ge zonde dagen, pok als gij! ziek waart. Kwaamt gij' tot Jezus in het geloof Hebt gij. hein gesmeekt onil redding naar ziel en lichaam Mocht gij Jezus' hulp ondervinden Hij is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. Komt dan tot hem in uw ellende en nood'. Hij helpt, wie oprecht tot Hem komt. Neuzen. GROENEVELD. Een ideaal mag ik toch wel noemen de een heid der Christenen. Niemand zal zich moeite getroosten om mij tegen te spreken, als ik er op Iaat volgen, dat er aan de verwezenlijking van dit ideaal weinig te bespeuren valt. Wat aan alles duidelijk is, is de schromelijke ver deeldheid. Het is dan ook een van de steeds terugkeerende beschuldigingen, welke aan hun adres gericht worden, dat hun krachteloosheid voor een groot deel te wijten is aan hun voort durende onderlinge verdeeldheid. Konden we daartegen nu nog maar zeggen, dat het ideaal ons bestendig voor oogen stond, en dat het voortdurend op ons zijn bekorenden invloed uitoefende, waardoor wij er naar jagen om het te grijpen, maar ik vrees, dat onze tegenstan ders de schouders zouden ophalen en smalend zeggenwoorden, altemaal woorden. Met het oog hierop meende ik hierboven te moeten schrijveneen bijna vergeten ideaal. Verder durfde en wilde ik niet gaan. Het is ook niet noodiger ligt toch zoo reeds een krasse aan klacht in en ik gevoel, dat ik wel eenige toe lichting mag geven om duidelijk te maken, wat mij daartoe recht heeft. Heelemaal vergeten is het niet. Hoe zou dit kunnen maar bijna geloof ik wel dat te kunnen verdedigen. Ik zou dit op verschillende wijzen kunnen doen, maar ik wil graag, dat deze en gene het leest. Ik geef allereerst enkele herinneringen. Toen ik nog jong was, heb ik meermalen menschen ontmoet, die zeiden: wij lijden er onder, dat er zulk een verdeeldheid heerscht onder de belijders der waarheid en die dan ook met alle kracht er tegen op kwamen. Zij stonden sterk, dat ga- voelden allen. Het kwam niet te pas, dat zij, die in het oude evangelie de boodschap des heils be'uisterden verschillende wegen bewan delden. Sommigen hunner konden in kerken, openlucht-meetings en vergaderingen op wel sprekende wijze hun onderwerp behandelen en maakten ook indruk. Zij waren van zichzelf overtuigd, dat zulk een verdeeldheid onnoodig was en zeer zondig vooral ook, omdat er zuike breede kringen in ons volk waren, waarin het Woord Gods geen plaats meer vond. Hoe meer hun oog open was voor de verwoesting, welke het ongeloof in het zedelijke en geestelijke leven had aangericht, des te rusteloozer getuigden zij tegen dezen misstand. Hun woord hadookwej uitwerking. Velen kwamen door hun bezielend woord er toe om den misstand te betreuren en te veroordeelen en de bekoring te gevoelen, welk er van het aangeprezen ideaal uitging. Deze lieden oordeelden ook den weg te kunnen wijzen, waarlangs de verdeeldheid haar einde kon bereiken en de eenheid tot stand komen. Hun voorstelling had voor, dat zij al heel duidelijk was. Zij gaven toe, dat er nu eenmaal Kerken ontstaan waren, welke men niet afbre ken kon. Het hielp niet, dat men er tegen op kwam. Zij waren er nu eenmaal en men moest zich daarbij wel neerleggen, wijl afbreken nu eenmaal niet ging. Eveneens hadden wij als een erfenis uit het verleden verschillende be lijdenissen en of men dit betreurde of toejuichte, het deed er niet toe. Daarom moesten we ons boven al die verscheidenheden verheffen en samen een korte formule vinden, waarin een gereformeerde, een doopsgezinde, ja iedere Christen zich vinden kon. En dit was naar hun gedachte niet moeielijk. Allen vereenigd onder een Banier, waarin men b.v. alleen schreefVrede door het bloed van het Kruis. Alle andere om schrijvingen, welke er indertijd gegeven waren, kon men dan laten voor wat zij waren en ieder kon er over denken, zooals zij verkozen. Het kwam slechts op de hoofdzaak aan en als men dit maar goed inzag, dan kon men samen leven en samenwerken tot uitbreiding van het Konink rijk der hemelen en tot bekeering van zondaren. Er ging inderdaad voor velen een groote be koring uit van deze gedachte en men zeide na een geestdriftvolle redevoeringWat is het toch eenvoudig en zij, die er zoo over dachten kwamen dan ook op verschillende tijden in onderscheiden plaatsen samen om elkander te bemoedigen en aan te vuren teneinde voort te gaan met het propagandeeren van zulke denk beelden en zich bij voorbaat reeds te verheugen in het vooruitzicht, dat er weldra aan verdeeld heid een einde zou komen en een eenheid onder de Christenen tot stand zou komen, welke de wereld tot jaloerschheid zou verwekken. Doch het enthousiasme verminderde en de belang stelling verflauwde. Eerst was dit merkbaar in ruimeren kring. Er waren hier en daar nog wei kleinere groepen, maar het vuur bleef branden, maar zonder dat men zeggen kon, dat het ge heel uitdoofde, toch waren de hoofden en harten er minder vol van. De ontnuchtering trad in en de werkelijkheid bleef ongeveer zooals zij vroeger was. Men zegt van sommige Indianenstammen, die vaak met elkander streden, dat zij soms den strijd bijl begroeven ten teeken, dat voorloopig de strijd uit was. Welnu, de moedige strijders voor de eenheid gaven het althans voor een tijd op. De teleurstelling was groot geweest. Er was wel eenige verandering gekomen. Sommigen waren elkander dichter genaderd, maar het voorgestelde doel was geenszins bereikt en het aantal ijveraars groeide niet meer aan, doch verminderde eerder. Ja er ontstonden zelfs nieuwe onderscheidingen, waaruit het bleek, dat het niet zoo gemakkelijk ging als men zich voorgesteld had. Als men hier en daar kwam en men onderzocht, hoe het er mee stond, dan kreeg men meededeelingnn, welke weinig aan moedigend waren en men keerde met minder moed terug in den eigen kring, waar de be weging ook een kwijnend leven leidde. Was het vreemd, dat de geestdrift ziender- oogen afnam en dat men van lieverlede tot het inzicht kwam dat het op deze wijze niet ging. Het was wel jammer, maar men kan nu een maal geen ijzer met handen breken en men stuitte op muren, welke zoo stevig waren, dat er geen verwrikken aan was. De meesten gaven het dan ook geheel op, al dachten zij met stille heimwee aan den tijd, waarin zij meegestreden hadden in de gelederen, die het ideaal zagen wenken en al waren zij bereid om hun plaats dadelijk weer in te nemen als de roepstem met kracht weerklonk. En als zij gelijkgezinden ontmoetten, dan konden zij nog warm worden, als zij spraken over de heerlijke momenten, welke zij vroeger wel doorleefd hadden en over den ijver, waarmee zij zich weleer ingespannen hadden om er te komen en zij verlangden wel, dat er nog eens zulke tijden zouden aanbreken, maar het was voorbij en de verwachting was ook niet groot meer. Zij teerden nog op wat zij eenmaal ondervonden en het bracht wel eenige verkwikking maar het ware ontbrak. Zelf verkoeld, was het ook niet meer mogelijk anderen warm te maken. Wel bleven zij erken nen, dat het ideaal schoon was geweest, maar het week steeds verder en er ging geen kracht meer van uit. Het was een afgesloten tijdperk dat niet meer terugkeerde en zoo sleten zij hun dagen zonder dat het ooit meer kwam tot een krachtig arbeiden voor wat zij eenmaal als hun taak hadden beschouwd. Of zij hun teleurstel ling ooit meer te boven zijn gekomen kan ik niet zeggen, maar dan zullen zij in elk geval duidelijk ingezien moeten hebben dat het voor gesteld doel te hoog stond o.n door zulke middelen bereikt te worden. Gelukkig kan ik er bij zeggen, dat het er niet bij gebleven is en ik wil daarover nog eens nader schrijven. Bouma.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 1