Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 3 Augustus 1928.
No. 31.
Redactearen: Ds. P.\7AN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT fiET WOORD.
EEN AVONDMAALSGEBED,
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
De zomer op het land.
Openbaarmaking gewenscht.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs! per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,—
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs! 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITT001J OLThOPF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkera LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 28 0.
Vermeerder ons het geloof.
Lucas 17 :5b.
De dagelijksche ondervinding van Gods
volk is, dat het niet uit zichzelf kan bestaan,
maar dat het, wil het bewaard worden en
Gods genade ervaren, van oogenblik tot
oogenblik Gods kracht noodig heeft. David's
bede „sterk, o God wat Gij1 aan pus ge-
(vvrocht hebt", is ook de hunne. Uit Wieii
en door Wien kan de gemeente anders le
ven Aan dien steun is voortdurend behoef
te. Er is zooveel in het leve'n, wat kan be
nauwen, duizend nooden, duizend zorgen
kwellen het angstvallig hart. Op zichzelf zien
de, drukt het verleden zwaar, is het heden
zoo vol teleurstellingen en de toekomst zoo
donker, de geloofsoefening zwak', de liefde
zoo weinig werkend, maar ziende opj God
in Christus, die niet laat varen d;e werkten
Zijner handen, mogen zij' in die worsteling
vertrouwend bidden, of de Heere hen wil
sterken, welke bede Hij zeker zal verhoeren,
omdat Hij' haar over de lippen doet komen.
Ten alle tijde is die bede noodig, want Gods
kind kan er niet buiten en zeker is zij noo
dig, wanneer de Hcere, na een ernstige be
proeving, Zijn volk roept tot den disch van
het Nieuwe Verbond.
Eenmaal baden de discipelen, na Jezus7 op
wekking tot liefdesbetoon „Heere, vermeerder
ons het geloof77. De noodzakelijkheid van
deze vervulling zagen zijl in, want hoewel
zijnde in de leerschool van Christus, ontbrak
het den discipelen aan zooveel, omdat zij
nog weinig inzicht hadden in de ware Chris
telijke levenspraptij'k. Hoewel het waar is,
dat het geloof in zichzelf vertrouwend van
aard is, een werk Gods, toch ontbreekt dik
wijls het rechte inzicht, omdat alles hier ten
deele blijft. Het hart moge naar Christus
uitgaan, Christus moge dierbaar zijn, doch
zijn het telkens weer niet de zonden, die een
scheiding maken tusschen God en onze ziel?
Alles kan zoo tegen ons getuigen, dat wij
als 7t ware in nevelen wandelen. Nu komt
het evangelie wel met de blijde boodschap,
dat Christus is gekomen voor zondaren, voor
degenen, die het leven bijl zichzelf niet kun
nen houden, toch kunnen allerlei vragen1 en
moeilijkheden, waarvan hij1 geen oplossing-
ziet, hem in donkerheid doen wandelen. Wal
de eisch is, hij1 weet het wjel!, maar de uit
komst, de practijk, de oefening Juist, om
dat het dikwijls zoo* met ons is gesteld, is
der discipelen bede noodig, ten alle tijde,
maar zeker voor dat wij: toetreden aan 7s Hee
ren tafel. De geloovigen worden daar ge-
noodigd, degenen, die ondanks alles, noch
tans hun hoop alleen op Christus stellen.
Voorwaarde voor het toegaan, is het geloof.
Door het leven echter komt men voor de
vraag te staan, of er bij! ons geloof aanwezig
is Wordt niet geconstateerd sleur, traag
heid, twijfel, ontrouw:, strijdt dat niet met
de aanwezigheid van het geloof Kan men
zichzelf niets iets toeëigenen, wat men niet
bezit? Is je r* wiel genoeg zondekennis en be
rouw Dit alles kan het ook den geloovige
moeilijk maken en Satan doet er zijn winst
mee, om Gods volk van den eïsch ver te
houden en de geloofsversterking tegen te
staan. Zoo gevoelen we des te meer, de nood
zakelijkheid van de bede „vermeerder ons
geloof77. Want dat alleen Gods kinderen mo
gen naderen, zegt niet, dat zulk een kind
niet meer struikelt, dat het geestelijk altijd
leeft op; de berghoogte des geloofs, dat het
verlangen naar Christus altijd even sterk
wordt gevoeld, dat de verzekering altijd wordt
gevonden. Mocht men alleen zoo naderen,
wie zouden dan mogen komen, wjie zouden
dan mogen aanzitten Er wordt niet naar
een groot geloof gevraagd', maar naar geloof,
hoe klein of zwak het ook moge zijn. Om
dat zwakke geloof te versterken, stelde de
Heere het Heilig Avondmaal in dat wat in
gezonken was, moet weer worden opge
bouwd. Juist omdat de geloovige is een zon
daar, daarom is deze disch noodig. De Heere
weet, vvie Zijn maaksel is en Wil Zijn voik,
niet alleen door Woord, maar opk /door
Sacrament opbouwen. Hoe zwjak' alles zich
dan ook mag openbaren, indien liet leven
slechts naar Christus uitgaat, bij dezulken zal
zijn een vragen naar vermeerdering des ge
loofs, maar is er zulk een vragen, dan vraagt
de Heere pok van Zijn zijde, een toegaan
tot den disch, waardoor Hij wordt verheer
lijkt.
Uit gebed spreekt behoefte, maar ook er
kenning van niet kunnen, een belijdenis
van eigen ellende, want juist dat alles doet
roepen en wanneer er een waarachtig roepen
is, dan kan dit alleen tot God zijn. Wat uit
Hem is, keert tot Hein weder. In de ver
meerdering des geloofs wordt Hij groot ge
maakt. Wat kent de Heere toch onze nooden,
dat Hij ons deze bede doet uitspreken, waar
in de zekerheid van de verhooring ligt. Nog
sterker treedt naar voren het „waarom77 van
de instelling- van het Heilig Avondmaal, ook
vanwege onze zwakheid.
Wij gaan niet aan, om daarmee te betuigen,
dat wij in onszelf volkomen en rechtvaardig
zijn, maar integendeel, aangezien wij' ons
leven buiten ons zelf, in Jezus Christus zoe
ken, zoo bekennen wij daarmee, dat wij mid
den in den dood liggen. Daarom' al is het,
dat wij geen Volkomen geloof hebben en
niet zoo ijverig om den Heere te dienen, als
iwij schuldig zijn, toch, indien we tegen de
zonde wcnschen te strijden en den Heere te
dienen, zal God ons in genade aannemen. Die
het .alleen van den Heere verwacht, al is
alles tegen hem, tot hem komt de uitnoodi-
ging, en wat hij bidt in Christus7 naam, zal
hem .gegeven worden, ook de vermeerdering
des geloofs. Want immers de bede onï zulk
een geloof is reeds van den Heere, en zou
Hij, vdie de zwakheid en ellende laat zien,
ook ,niet schenken genade voor genade Dit
zal Hij doen. In Gods weg gaande, is zegen
te ^vachten. Het zwakke wil Hij sterken. Be
denkt dat allen, wier hart naar Jezus uitgaat.
De Heere noodigt juist dezulken, die be
hoefte hebben aan vermeerdering des ge
loofs, dus ook de kinderen in het geloof en
als ^ij gehoor geven, een rijke ervaring zal
hun deel worden.
Waar God deze versterking voor u noodig
acht geeft dan gehooir als het sacrament in
uw .midden wordt bediend, maar doet dit,
na ,nauw, zeer nauw zelfonderzoek.
Dan ,zai het tot uw heil zijn, tot opbouw
der gemeente, tot eere van 7s Heeren naam.
Zijn (er moeilijkheden, vlucht er mee tot
Christus. Hebt ge Hem nog niet noodig,
zoekt Hem in het heden der genade, opdat
ook .uw levensbede wordt „vermeerder het
geloof77, ppdat we alzoo met elkaar, den dood
des Heeren kunnen verkondigen als broe
ders en zusters van eenzelfde huis, totdat Hij
komt.
M. D. SCHEELE.
Zou het gewaagd zijin omi te zeggen, dat
alle menschen van den zomer houden, hetzij
zij in steden of opi het land wonen, doet er
niet vee! toe. Misschien zijn de eersten er
nog meer mee ingenomen dan de laatsten.
Wij houden in elk geval van den zomer,
welke ons al dadelijk een gevoel van ver
ruiming bezorgt. Wij gevoelen ons gedeel
telijk bevrijd van de beperktheid, waarin
■Wij gedurende den winter leven. De dagen
zijn lang en er is niem'and, die klaagt, dat
hij 7s morgens uren bij het kunstlicht moet
werken. Iemand moet al heel vroeg zijn, wan
neer hij' de zon wil zien opkomen. Er zijn
heel w'at mienschen, die in 7t geheel niet
het licht aandraaien. Zooals men zegthet
daglicht gaat haast niet van den hemel. De
nachten z'ijn dan ook niet donker. De dag
overschrijdt haast elke grens, welke men hem
Zou willen stellen. En dit is zooveel waard
en maakt het leven zoo aantrekkelijk. In den
diepen herfst ziet mien er tegen opi om het
hoofd buiten de deur te steken, want de
wind gaat vaak over in storml en de regen
stort neer en slaat met zijn vlagen ons in 7t
gezicht. De voorzomer was ditm'aal al heel
mooi. Wel blies de wind b'ij'na voortdurend
uit het Westen, maar de lucht was doorgaans
helder en het licht straalde wijd en zijd uit.
Drukkende warmte, welke anders wel eens
een last kan zijn voor mensch en dier heb
ben \yiij' niet gekend. De Wijde velden lok
ken uit om' naar buiten te gaan en de land
paden maken het onze voeten licht om! er
vlug over te gaan. Onwillekeurig blijft men
eens rustig staan om de ontplooiing der
plantenwereld te beschouwen, want het gras
en de bloemen der weiden houden den blik
vast. Bovendien bekoort het veelkleurige
kleed der vruchten, waarmede de landen
bedekt zijn het oog. Wij ademen met wel
gevallen de frissche lucht in, bezwangerd met
de pittige geur van het gerijpte gras en
van den witten klaver. We merken, dat som
mige velden al kaal zijn, want het gras is
gemaaid en voor het grootste deel reeds ge
borgen in de schuren. De oogst was wel niet
geheel naar wensch, want het ondergras
was niet tot vollen wasdom gekomen. Ook
baart het zorg, wijl hier en daar nog al ern
stige broei voorkomt, maar dan is dit eigen
schuld, omdat men te haastig is geweest,
waarvoor men niet als verontschuldiging kan
bijbrengen, dat voortdurende regen bijna niet
toeliet, dat het rijpen kon. Wie dan ook met
verstand te werk is gegaan, heeft de voldoe
ning, dat menig voer opgeborgen is, waarin
geen enkele droppel is gevallen. Het is dan
ook een schoon gezicht, als men de land
lieden zoo ijverig bezig ziet omi het voeder
voor het vee bijeen te vergaderen en onder
een veilig dak te brengen. De rust, welke
in heel de omgeving heerscht, doet ook wel
dadig aan. Behalve ouden van dagen en kin
deren Zijn allen aan 7t werk. Mannen, die
ergens staan te leunen en hun dag in ledig
heid doorbrengen, Zijn er hier niet. Allen
arbeiden en beginnen reeds des morgens
vroeg en sommigen houden vol tot de avond'
daalt. Het moge waar Zijn, dat een mensch
ook te veel kan doen, maat wat wlijj zien,
doet ons zeggen, dat het een groot voor
recht is, wanneer elk een eigen arbeid heeft
en er zich op; toelegt. Op de wegen en de
straten is het zelfs stil. De schoolkinderen
brengen er zoo nu en dan eens eenige afwis
seling in. Men zegt, dat het vele menschen
ontbreekt aan zin vooir schoonheid, miaar ik
mCrk vaak op-, dat menigeen wel een oog
voor een bloeiend aardappelveld en bewon
dering gevoelt, ais hij langs een veld' gaat,
Iwaar het vlas Zijin witten of blauwen bloesem'
toont. Wanklanken hoort men niet. Ik wil
natuurlijk niet zeggen, dat Zij niet voorko
men want dan zou men buiten de wereld
moeten staan, waarop: zooveel zonde en el
lende voorkomen. Maar gerust durf ik zeg
gen, dat een zomer vals deze op' 't land
bronnen van levenslust opent, waaruit mensch
en dier zich leven kunnen. Veel getuigt van
Gods goedertierenheid, welke zoo' duidelijk
verspreid ligt over al de werken Zijlner han
den. Het aantal van hen, die er van genieten
mogen, wordt steeds grooter. Daaraan her
inneren ons de volle autobussen, welke hier
dagelijks voorbij! komen en die op; weg zij'n
naar Ameland, waar de passagiers voor kor-
teren of langeren tijd yerfrissching zoeken
en vinden na den insp'annenden arbeid, wel
ken $jl verricht hebben. Ik geloof, dat de
tijden zooveel beter zijn dan vroeger, maar
ik weet wel, dat over 7t algemleen de meii-
schen tegenwoordig meer leven naar de
spreuk, dat de boog niet altijd gespannen kan
Zijn. Zij brengen meer afwisseling in hun
leven en dit lijkt m|e niet verkeerd toe. De
oude Romeinen zeiden reeds dat de verschei
denheid vermiaakt en nu wil ik niet den na
druk opi het laatste woord leggen, maar het
wil m'ij toch voorkomen, dat een behoorlijke
ontspanning voor ons lichaam als voor onzen
geest geen kwaad kan. Als men sommigen
zou willen gelooven, dan zou mien de mee
ning kunnen krijgen, dat het miet ons volk
geheel den verkeerden weg uitgaat. Vroeger
zoo heet het dan, werkten de menschen,
doch tegenwoordig, 'leeft men alleen maar
om verschillende genoegens na te jagen.
Nu zal ik allerminst ontkennen, dat het zin
genot niet te veel geprikkeld wordt, miaar ik
jkan alleen (oordeelen over de omgeving,
(waarin ik leef, en dan durf ik wel te zeggen,
dat hier woont een ijverige bevolking, waar
van ieder jong en oud zijin best doet ojml met
eere door het leven te komien. De politieke
hartstochten hebben in den zomer ook' ge
legenheid om tot rust te komen, vooral nu er
geen verkiezingen in 7t zicht zijn. In zulk een
tijd zou mien haast kunnen denken, dat de
klassestrijd veel van zij'n scherpte heeft ver
loren, want mien merkt er hier thans niet
veel van. We mogen ons echter niet vleien,
dat hij niet weer ontbranden zal. Het is
slechts een verademing, een piauze iwelke
straks weer plaats miaken zal Voor bitteren
strijd, miaar .wij! vvaardeeren het toch, dat er
zulke rustige jijden nog komien. Wij' weten
het wel, dat de zaden des ongeloofs nnet
kwistige handen gestrooid' zich ontwikkelen
Zullen, miaar ,er staat tegenover, dat het
zuurdeesemi van het Koninkrijk der hemelen
pok doorwerkt ven dat we zoo tegengaan den
hardnekkigen strijd van de waarheid en de
leugen. Elke -tijd heeft zijin eigen besteiml-
ming en brengt een deel van het door God
zelf vastgestelde programi tot uitvoering. Wij
m'ogen dit pooit vergeten, pjok niet in zulk
een rustigen zomer, waarin dag na dag ge
tuigt van Gods lankmoedigheid, welke de
mienschen tot bekeering behoort te brengen.
Soms kunnen we weieens uitzien naar dagen,
'waarin de eeuwenlange worsteling' zich dui
delijker en krachtiger doet gelden, m'aar wij
behoeven ons ook in dit opzicht niet te haas
ten, wetende, dat onze tijden in Gods hand
zijn en Hij, die in den hemel woont doet op
aarde, wat Hem behaagt. Vóór één ding
echter moeten w'ij ons wachten voor gees
telijke traagheid en vadsigheid, te meer, wiijl
(wij weten, dat de oogst der wereld aanstaan
de is. Daarom' is het een vraag van over-
(wegend belang, welke vrucht pnze lente,
onze zomer en onze herfst des levens draagt
en of het vruchten zij'n, welke verzameld
zullen worden in de voorraadschuren onzes
Gods. Laten we ons "derhalve benaarstigen
om onze roeping en verkiezing vast te ma
ken. Het ziet er treurig uit, als w'ij met Is
raël moeten klagen De zomer is voorbijge
gaan en nog zij'n wij niet verlost.
BOUMA.
Op de inmiddels gesloten Generale Synode
der Chr. Gerei. Kerken k'wam onder meer ter
sprake 8,een gravamen ingediend tegen de
bekende zinsnede van Art. 36 „Om uit te
roeien .enz.77
Het (is van algemeene bekendheid dat de
Generale Synode der Geref. Kerken te Utrecht
1905 verklaard heeft (Art. 151 Acta) dat bet
gravamen der bezwaarde broederen tegen de
bekende zinsnede gegrond was.
Zij deed dit met alle stemmen opj drie na.
Welke ^bezwaarde broederen waren dit
Niet de eerste de besten Het waren de pro
fessoren Noordtzij, Wielenga, Lindeboom,
Biesterveld en Bavinck van Kampen en de
professoren Rutgers en A. Kuyper van Am
sterdam benevens Ds. J. H. Donner.
Hun gravamen (bezwaar) luidde, dat de
bewuste vzinsnede niet is conform den
W o o rd e G o d s.
„Huns inziens is het een onbe
twistbar e waarheid, dat wiij1 onder
de woorden der Gonfessie niets anders
verstaan mogen, dan wat onze vaderen
zei ven blijkens het stellige ge
tuigenis der geschiedenis met
het bezigen dezer woorden bedoeld heb
ben.
Daarom legt deze zinsnede b iji e e r-
1 ij k e en o p r e c h t e uitlegging aan de
wereldlijke overheid den plicht op om
afgoderij en valschen godsdienst des
noods met het zwaard uit te
roeien.77
Zie ik nu daartegenover de conclusiën van
de Synode der Chr. Geref. Kerk in 1928 dan
lees jk dat uit de geschiedenis aan
getoond wordt dat dit alles juist niet
zoo ;is. Het bedoeld perscommuniqué luidt
aldus
„Er is hier geen sprake van bet uit
roeien van menschen, maar van afgoderij
en valschen godsdienst. Dit wordt aan
getoond uit de geschiedenis. De vólgende
conclusiën worden aangenomen
a. Er is hier geen sprake van uit
roeien met het zwaard.
b. De gewraakte zinsnede is niet los