DADERS DES WOORDS.
Nog eens het „misverstand".
Petrus Dathenus.
Voor de Kinderen.
LIEF en LEED.
Walchersche Brieven.
UIT DE PERS.
Bezwaarden.
Van den voorzitter en van den secretaris
der Gewestelijke organisatie Zeeland van Pa
trimonium ontvingen we een schrijven naar
aanleiding van ons artikeltje „Misverstand".
Beide betoogen daarin, dat er eigenlijk van
een misverstand geen sprake is geweest.
We nemen gaarne aan, dat deze broeders het
zoo zien. Evenwel blijven we van oordeel,
ook nadat we nog meer nadere inlichtingen
inwonnen bij den praeses van den betrokken
kerkeraad, dat hier toch wel eenig misver
stand in 't spel is geweest.
Ook daarom maken we bezwaar het eer
ste schrijven, dat als „Ingezonden" bedoeld
was, te plaatsen. Daarin werd bovendien
weer de naam van die kerk genoemd. Reeds
om die reden, kon het niet voor plaatsing jn
aanmerking komen, omdat wij' juist dat zoo-
met-name-noemen verkeerd achten.
Maar met voldoening willen we daaruit
overnemen de erkentenis dat het wensche-
l'ijker \yare gewieest, dat die meedeeling niet
was gepubliceerd geiwlorden.
(Slot
DATHEEN HERROEPT.
Wanneer we in een laatste artikel over
Datheen het belangrijkste uit zijn saamspre-
king .met de afgevaardigden der Haagsche
Synode van 1586 gaan meedeelen, dan meen
den we hierboven te mogen zetten, als een
korte saamvatting daarvan „Datheen her
roept". Als we de zaak goed begrijpen,
dan heeft Datheen toen het standpunt, dat
hij vroeger inzake den religievrede innam,
als onjuist verworpen.
Voor die stelling willen w'e de bewijteen
bijbrengen uit het boek van Dr. Ruys, dien
men zeker niet van vooringenomenheid te
gen Datheen Jmn beschuldigen.
Het was een delicate opdracht, die de Sy
node van Den Haag gaf om met Datheen te
gaan spreken over de geruchten, die er gin
gen over zijn afdwaling, en om hem zoo
noodig tot schuldbelijdenis te brengen en in
dien weg te behouden. De Synode deed bij
de benoeming der deputaten, daarvoor blijk
baar een gelukkige keuze. Datheen zelf ver
klaarde, dat hiji geen andere personen had
kupnen wenschen om deze zaak met hem
te behandelen. En met dat oordeel kunnen
we instemmen. De afgevaardigden hebben
die zaak behandeld met de grootste liefde,
maar ook met zeer groote getrouwheid. En
ook dat laatste was noodig.
Bij de bespreking bleek dat de geruchten
over Datheens afdwaling niet geheel onge
grond waren. Gerebulus begon, namens de
anderen, Datheen op die geruchten te wijzen
en hoe de Synode daarin aanleiding gevonden
had een deputatie te sturen om te informee-
ren wat daarvan nu waar was. Groote liefde
voor den persoon van Datheen en groote
waardeering voor Zijn arbeid daartoe. Hij
vroeg nu Datheen openhartig te zeggen hoe
de zaken stonden. Datheen verklaarde daar
op dat hij erkentelijk was voor de zorg der
Synode en verblijd over de komst der broe
ders en hiji wilde dan ook wiel de vragen
ope n h a r tig be a ntwo o rd e n
Toen bleek echter ook, dat Datheen maar
niet aanstonds tot een .volledige bekentenis
overging maar als het ware daartoe geperst
moest worden. Hij stelde aanvankelijk de
zaak' onschuldiger voor dan ze was. Erken
nen .wilde hij dat hij met dien Chunradus
gesproken had. Maar dat ging over enkele
natuurverbbrgenheden en geneeskundige
vraagstukken. Ook hadden zij over theolo
gische vraagstukken gesproken en toen had
Datheen zich ook het „Wonderboek" laten
brengen, maar nadat hij er enkele bladzijden
in gelezen had, had hij er al genoeg van.
Dat hij zijn ambt had opgegeven en genees
heer geworden wias. was waar. Maar dat vond
eensdeels zijn verklaring in de bejegening,
die hij de laatste jaren ondervonden had, an
derdeels daarin, dat hij zich te zwak voelde
om nog het ambt te bedienen. Hij wenschte
echter door Gods genade te volharden bij
die geloofsbelijdenis, die hij zooveel jaren
geleerd had.
Met deze belijdenis konden de broeders
echter niet tevreden zijn.: Was het hun een
LI.
Toen had Mevrouw Stevens de handen in
de zij gezet en was van w'al gestoken
„Of zij trouw naar de kerk gingen Maar
daar kon mijnheer gerust op1 rijn. Altijd al
lemaal twee keer. Zelfs de jongste, die nog
maar twee jaar is, moet ook mee. „Maar dat
is niet alles", voegde rij er nog bij, „Wij!"
doen veel meer, mijn man en ik, voor de uit
breiding van Gods Koninkrijk. Ik ben be
stuurslid van de Christen Vrouwenvereeniginig
en doe veel aan propaganda. Elke week ben
ik minstens een middag en avond voor dat
heerlijk werk kwijt.
En m'n man is ouderling, en bestuurslid
van Patrimonium, en van de Kiesvereeniging
en ik weet niet, waar allemaal van. Boven
dien vraagt z'n gewone wierk veel tijd van
hem, want U begrijpt wiel, mijnheer, dat er
heel wat komt kijken om zoo'n groot gezin
fatsoenlijk te kleeden en te voeden. Maar
nauwelijks komt manlief van z'n dagelijlkschen
arbeid thuis, of hij eet inderhaast iets, ver
kleedt zich en gaat de deur uit. Nooit voor
z'n pleizier. Kan U begrijpen. Altijd voor de
uitbreiding van Gods Koninkrijk. En dan komt
hij 's avonds meestal laat thuis.
Hij beroemde zich er laatst op, dat Wij ge
durende de veertien jaar, dat we getrodwd
zijn, nog geen veertien avonden thuis was
geweest.
oorzaak van blijdschap te vernemen dat hlij
de ketterijen van Chunradus verwierp! en
bij de Geref. belijdenis wenschte te vol
harden, ze vonden biji Datheen zoo weinig
besef van schuld. Zij hadden toch de be
wijsstukken bij zich, dat Datheen in zijln af
wijking veel verder w!as gegaan dan hij het
nu deed voorkomen. Eerst nadat ze nog eens
bij hem er op aangedrongen hadden zich
toch volledig uit te spreken en nadat ze Wem
eindelijk den brief hadden getoond, dien hij
eigenhandig van Chunradus had geschreven
en waaruit zijln afwijkend gevoelen duidelijk
bleek, kwam het bij hem tot een volledige
bekentenis.
En gelukkig kwam hiji er toen ook toe.
Toen beleed hiji onder een vloed van tranen
hoe zijln geloof tijdelijk was ingezonken ge
weest en hoe in de verbittering zijner ziel
eenige twijfel in hem w'as opgerezen. Maar
in die levenscrisis, had hij-, ernstig! krank ge
worden zijnde en worstelende met den dood,
al den twijfel, die in hem was van zichl mo
gen werpen tegelijk met alle gramstorigheid
en wrevel had hij door gebed en berouw
alle schuld bij God afgebeden en de verzoe
ning ,weer gevonden. Het was nu zijn ern
stig voornemen nooit meer van de ware leer
af te wijken en Zijln gebed was, dat God
henx tot zijn laatste ademtocht daartoe wilde
bewaren.
Door dit getrouwe nadere aandringen bij
Datheen dat tot Zoo heerlijke uitkomst leid
de, hebben we nu ook eenig licht hoe toen
Datheens gedachten: waren in betrekking tot
het punt, dat ons in deze artikelen bepaal
delijk bezig hield, Zijin afwijken van den re
ligievrede. En voor hetgene, dat dienaangaan
de uit die saamspreking valt mee te deel en
vragen we dan. de bijzondere aandacht.
Toen Datheen, naar het oordeel der broe
ders, niet aanstonds volledigi was in zijn
schuldbelijden, vroegen zij ,om hem tot meer
openhartigheid te bewegen, w!at hij bedoeld
had, wanneer hiji met Chunradus gesproken
had over de noodzakelijkheid van het af-
leeren van dingen „quae alios secundum lit-
teram autea docuisset" (die hij anderen naar
de letter vroeger had onderwezen).
In antwoord daarop erkende toen Datheen,
dat hiji wel eens wiat te vurig w|as geweest
in het aanraden van oorlogen, hetgeen
toch niet het juiste middel was,
o m de vo ortpri anti n g van de 11
g O. d s die s t t e b' ev 0 r d e r e n. De apos
telen en de martelaren waren immers anders
opgetreden Het berouwde hem dan ook,
dat hij teveel aan uiterlijke ceremoniën was
gehecht geweest en daardoor het voornaam
ste wel eens nagelaten had bij het volk' aan
te dringen opi bekeering des harten.
Nog nader verklaarde Datheen, dat hij
vroeger door een al t e letter 1 ijk' e i n-
t e r p r e t a t i e van hetgeen de Schrift over
de oorlogen van Abraham, Gideon, Josua en
David meedeelde, ge in eend had' de b u r-
geroorlogen te kunnen verontschul
dig e n,
We zien hierin een m e r k wi aardige
bekentenis van Datheen. In zijn afwlji-
zen van den religievrede meende hij, dat
oorlog het juiste middel was om den
waren godsdienst te bevorderen. Nu erkent
hij, dat oorlog niet het juiste middel daar
toe was, en dat de apostelen' en de martela
ren anders waren opgetreden. Had hij zich'
vroeger beroepen op Abraham, Gideon, Jo
sua en David om zijn houding te verdedigen,
nu erkent hij' daarin te hebben1 gedwaald.
Van die bekentenis van Datheen kunnen
we met dankbaarheid kennis nemen. Er blijkt
wel uit dat Datheen toeni prij's gafhet stand
punt, dat nu nog in zijn naam' wordt aange
prezen als het juiste. Er blijkt wel uit, hoe
ongeoorloofd het is een school naar Zijn
naam te noemen, om te propageeren1 gedach
ten, die hij als onjuist leerde verwerpen..
Dan zouden Joden ook' wel een school
naar Paulus kunnen noemen.
Wil men nog in dezen tijd propaganda
maken voor denkbeelden, wier onhoudbaar
heid gebleken is, dan moet men zelf weten
of men de dwaasheid en1 onverantwoorde
lijkheid daarvan aandurft, maar dan mag men
daarmee niet verbinden den naam van Da
theen.
Wie nog zijn psalmen zingt en hem eert,
moet hem dan eeren niet in zijln door hem
zelf erkende dwaling, maar in wtat hij!, in
een diepen en smartelijken weg, als de waar
heid leerde kennen en belijden. HEIJ.
Ze wilde nog meer vertellen over het vele
werk, dat haar man deed vdor school, kerk
en maatschappij, maar een vreeselijk lawaai
op de trap verhinderde haar aan dit voorne
men uitvoering te geven.
„De kinderen komen uit school" verklaar
de ze lachend. En metéén kwamen haar tel
gen de kamer binnengestapt of eigenlijk bin
nengerold. Want de voorsten werden door
hen,.<fdie volgden zoo voortgeduwd, dat ze
hun evenwicht verloren en op! de teenen van
hun moeder en de bezoekers terecht kwamen.
„Stilte, kinderen gebood mama, „ga eens
netjes groeten". Maar dit gebod werd blijk
baar niet gehoord, althans niet opgevolgd.
Alle zes stonden ze nu overeind, de jongens
de piet opi het hoofd, de bezoekers met open
mond aan te gapen.
Eindelijk vroeg Dirk, de oudste, met een
vinger naar Ribbens wijzend „Wie is die
man
„Dat is mijnheer Ribbens", verklaarde moe
der, „en dat is z'n zoon Jan. Die komt hier
met September bij1 ons wonen."
De oogen, die tot nog toe beurtelings den
vader en den Zoon hadden aangestaard, ves
tigden zich thans alle op: Jan.
„Heb je een cigar et voor me", brak
ten slotte Dirk het stilzwijgen af.
„Foei, stoute jongen", viel z'n moeder nu
in. „Foei, je rookt toch nog niet, je weet
toch wel, dat je van vader' niet rooken
miöogt
„Ik doe het lekker toch", stak Dirk bru
taal z'n tong uit.
Amice,
'k Heb het al weer gehoord Waar, dat
komt er niet op. aan.
Iemand vertelde van zijn ervaring opi 't
Belgische slagveld.
Aalmoezenier was hij in den oorlog ge
weest. Wanneer de kanonnen zWiegen, ging
hij de rijen langsde rijen der gevallen
soldaten.
Wat dood was, bleef liggen.
Maar hier en daar lag er een, die nog
ademde.
De aalmoezenier buigt zich over een ge
wonde heen-
Vriend, je gaat sterven. Ken je Jezus
Ja, is 't zwakke antwoord, ik ken Hem...
O, dan is 't voor eeuwig goed, zegt de
aalmoezenier en gaat verder.
Een ander 't Duurt even tot hiji bij is
Zeg, je bent op den rand van de eeuwigheid.
Ken je Jezus, den Zaligmaker
Geef me liever een slok whiskey
Wrevelig keert zich de gewonde af en zegt
niets meer.
Nummer drie De Roode Kruissoldaat, die
hem' reeds op de baar getild heeft zegt
Buiten kennisniets meer uit te halen.
Aalmoezenier probeert nog maar eens
„Vriend, ken je Jezus Die naam wekt hem
uit zijn bewusteloosheid. Het is een Duit-
schcr Ja, ich kenne ihm Ja ik hem Hein
Het was stil in de zaal waar de aalmoeze
nier dit verhaal deed.
Waarom kwam er bij O, mijne Hoorders,
in die oogenblikken vraag je nietBen je
Gereformeerd, of ben je Hervormd of Evan
gelisch
Bederft dat niet den indruk Of zooal bij
sommigen niet den indruk, dan toch biji al
len de logica
Het js toch zoo jammer, dat je met som
mige menschen eerst een ernstig gesprek
kunt voeren, waarin je voelt „We zijln het
in de groote waarheden van harte met el
kander eens", maar je dan .aan het slot
de opmerking te hooren krijgtNietwaar,
het zal aan de hemelpoort niet gevraagd wor
den, van welke kerk je lid geweest ben.
Ik weet niet wat er aan de hemelpoort ge
vraagd w°rdt.
En ik geef ook wel zeer gaarne toe dat ik
aan die gewonde soldaten ook niet gevraagd
zou hebben Ben je Gereformeerd of ben
je Roomsch, of ben je Evangelisch?
Maar wat ik betwist is stellig dit, dat de
aalmoezenier de vraag„Kent ge Jezus
opi dezelfde manier bedoelt als ieder ander
van w^lke Kerk hij ook is.
Hij bedoelde ik ben er van overtuigdKent
gij den Christus, als den Verlosser, Jezus als
uw Borg
En ik denk, dat als zulk een gewonde, van
Jezus gesproken had als van het groote voor
beeld alleen, de aalmoezenier toch in groote
liefde zich nog wat langer met den soldaat
bemoeid had, en hem Jezus nog wat „be-
scheidenlijker" dat is met grootere nauwkeu
righeid hacl gepredikt.
Ik ben nog o Zoo blij!, dat ik in onzen tijd
op' vele manieren Jezus gepredikt zie onder
een bcdeksel. Immers als Hij maar gekend
wordt, daarop; komt het aan.
Maar dat is nu voor niemand een aanwij
zing dat wij het bedeksel maar moeten laten
liggen.
Want dan wijst de geheele geschiedenis dei-
Kerk, en wat nog meer is, dan wijzen alle
brieven in het Nieuwe Testament aan, hoe
noodzakelijk het is rechte kennis, schriftuur
lijke kennis van Jezus te hebben.
In de laatste oogenblikken van een ster-
wende vraagt men niet „ben je Gerefor
meerd maar „Ken je Jezus
Is dat nu een bewijs, dat het er niet toe
doet, bij welke Kerk je behoort
Ik zie dan ook niet in waarom Petrus, die
aan de menschen toch evenals Paulus ook
deze hoofdvraag stelde, in het aangezicht te
bestraffen was om zijln Judaïsme.
Als ik het goed zie, was hét toch eigenlijk
de Kerk, die in den persoon van den aalmoe
zenier zich tot de stervenden overboog met
de levensvraag.
Komt het nu bij den drank er niet opi aan,
in welken beker men hem reikt. Zijn er
ook geen bekers, waarin de drank bederft
Wanneer ik de vraag hoor stellen Kent gij
Jezus mag ik dan ijiet, al ben ik ruim van
hart .de wedervraag doen Welken bedoelt
„Het is moeilijk, mij'nheer", wendde Me
vrouw Stevens zich tegen Ribbens, „het is
moeilijk' kinderen op te voeden." „En, door
dat m'n man altijd van huis is, sta ik' er
heel alleen voor", voegde ze er verontschul
digend aan toe.
En na een poosje, gedurende hetwelk de
meisjes stonden te gichelen en de jongens
elkaar in de kuiten knepen „Ik zou den Hee-
ren (dat waren Ribbens en Jan) gaarne een
kopje koffie inschenken, maar ik merk, dat
ik geen korreltje suiker in huis Web.
„Toe, Dirk," vroeg ze bijna smeekend,
„haal jij even een pond suiker voor me bij'
den kruidenier op den hoek."
„Doe het zelf maar", meende deze veel
belovende spruit, waarop hiji de Wanden in
den zak stak en voor Wet raam' ging staan'
fluiten.
„Hè, Dirk, ik vind je niets aardig", meen
de moeder en zicW toen tot één van de jon
gere kinderen wendend, wlaarvan ze Woopte,
dat Wet minder neiging zou Webben oppositie
te voeren
„Toe, Riek, doe jij het maar. Als je liet
gedaan hebt, krijg je een suikerballetje van
me."
„Eerst het balletje", stelde Riek tot voor
waarde. Moeder gaf toe en Riek, na nog
de tong uitgestoken te hebben tegen Jan,
maakte aanstalten het verlangde te Walen.
Vader Ribbens was dus besloten, dat z'n
zoion bij den Heer Stevens in den kost Zou
komen. Moeder Ribbens had heel veel vragen
gij' Toch wel dien der Schrift En wat
voor „kennen" bedoelt gij Toch wel het
kennen van Hem als den Verzoener van mijn
zware schuld
Is dan voor deze prediking van den ©eni
gen Middelaar, en van dit zaligmakend ken
nen, de Kerk bijzaak Daarom ligt in die
laatste vraag „Kent ge Jezus" feitelijk wel
degelijk het heele stuk van de Kerk begre
pen. Dat was de oorzaak wlaarom' ik zei
dat de logica in ieder geval in liet gedrang
kwam in het overigens Zoo wiarme verhaal
van den aalmoezenier. v. D.
De Gcldersche Kerkbode gaf voor een paar
w_eken onderstaand artikel van Prof. Fabius.
dat ook onder ons zijin nut kan doen.
Sedert de in 1926 te Assen gehouden Sy
node van de Gereformeerden Kerken, hoort
men vaak van „bezwaarden".
Te verwonderen is dit niet.
Veeleer moet men verwachten, dat elke,
eenigszins belangrijke beslissing van de Ker
ken in Synode ten gevolge Zal hebben, dat
daardoor een grooter of kleiner aantal leden
zich bezwaard zal gevoelen.
Zoo was het nu de Synode van Dordrecht
in 1618-19. De toenmaals bezwaarden heetten
Remonstranten, en hebben zicli afgescheiden
in een nog bestaand kerkelijk' instituut.
Ook de vereeniging van de Kerken uit de
Doleantie en die uit de Afscheiding opi de
Synode van 1892 heeft bezwaarden voor den
dag zien komen, die zich eveneens in een
zelfstandig kerkelijk instituut (de Chr. Geref.
Kerk) vereenigd hebben.
Hetzelfde doet zich thans voor im de Ker
ken van „Hersteld Kerkverband".
Ja, men vergeet te vaak, dat in de Gere
formeerde Kerken altijd „bezwaarden" zijn,
al komt dit minder naar buiten in zekeren
zin latent-, slapend-bezwaarden.
De seen is bezwaard over den1 predikant.
Hij preekt te voorwerpelijk, of wiel te on
derwerp elijk te dogmatisch, of te wleinig
dogmatisch of te weinig „sociaal". Ook is
er nog het bezwaar, dat de predikant te wei
nig! bezoeken aflegtenz.
Een ander is bezwaard, omdat hij1 nooit
in den1 kerkeraad werd benoemd'.
Een derde, wijl den vrouwen geen stem
recht is gegeven.
Een vierde, omdat er te weinig vrije ge
zangen zijn.
Een vijfde, wegens het uur, wiaaropi de
godsdienstoefeningen aanvangen. En-zoo-
vioiort.
Nu kan en moet natuurlijk liefde voor de
Kerk die bezwaren binnen beperkte gren
zen houden, zoodat wie die bezwaren koeste
ren, toch niet er aan denken, deswege bet
kerkverband te verbreken.
Maar als die liefde verflauwd is, groeien
dergelijke bezwaren. Zij wiegen allengs steeds
meer. E11 komt er dan een ingrijpende beslis
sing van de Kerken in Synode, waardoor som
migen zich aan de gemeenschap! der Kerken
onttrekken, en zich zelstandig organiseeren,
dan zullen wellicht velen van de reeds vroe
ger latent-bezwaarden, zich ook niet bij
de kerkelijke uitspraak kunnen neerleggen,
en de Kerk verlaten.
Al staat die kerkelijke beslissing in weinig
of gee.11 verband met hetgeen, waaronder zij
te voren zich bezwaard gevoelden.
Toch is dat handelen te verklaren, zonder
dat men behoeft te denken aan bewuste on
oprechtheid.
De kerkelijke gemoedsstemming derzulken
was echter zoo verruigd, dat een bezlwlaar
van geheel anderen aard dan wat hen te vo
ren drukte, aanstonds in de gleuven glijdt, en
daar spoedig ontkiemt.
Het ^aantal der door de Synode van As
sen wezenlijk bezwaarden dient dan ook m'et
het cijfer van de zoodanigen verminderd te
worden.
Voorts moet hierop' gelet worden, dat het
aantal bezwaarden naar evenredigheid het
grootst is, waar een Dienaar des Woords
van zijn ambt werd ontzet.
Uiteraard zijn daar velen aan hunnen pre
dikant gehecht. Zij hadden nooit jets1 van
bedenkelijke ketterijen bij1 hem' bemerkt. Zij
laten hem dan ook niet los. Een gevoiel van
trouw bindt hen aan hem'.
gesteld, toen haar man en kind terugkwamen
en de antwoiorden die gegeven wlaren bevre
digden haar maar half. Ja, natuurlijk, ze
vond het heel moioi, dat de Heer Stevens
ouderling was, dat wiaarborgde haar zeker
een positief Christelijke omgeving voor haar
kind ze vond het ook mooi, dat "hij opi alle
terrein des levens werkte om God tot Zijn
eere te doen komen dat kon niet anders
dan een gunstigen invloed opi Jan uitoefenen.
Maar, dat die man alle, letterlijke alle
avonden uit z'n gezin was, zoodat de heele
opvoeding op de vrouw rustte, scheen haar
toch geen ideaal. Ze had altijd gedacht, d'at
de vrouw voor den man een hulpe moiest
zijn, ook op 't gebied der opvoeding, maar
dat de vrouw de leiding zou hebben en de
man toezien en goedkeuren, neen, dat Wou
er bij1 haar niet in. En dat die vrouw, terwijl
ze toch zes kinderen h'ad, ook nog tijd kon
vinden voor vergaderingen, daar kon ze met
haar verstand niet bij'. Ze was maar half
ingenomen met de familie Stevens ien Ze be
greep! niet, waar die menschen den1 tijd van
daan moesten halen, om zich nog miet haar
kind te bemoeien. Maar de Zaak w'as nu een
maal beklonken, dus zat er niets anders opi,
dan af te wachten. Men kon altijd nog ver
anderen, als het niet goed ging.Jan zelf zou
Ook wel heel wlat m'oois hebben willen ge
ven, indien hiji weer bij de familie Mulder
had kunnen komen, maar dat ging nu een
maal niet.
(Wordt vervolgld)