Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 1 Juni 1928.
No. 22.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
UIT fiET WOORD.
NA PINKSTEREN.
De gemeente des Heeren heeft weer
haar Pinksterfeest mogen vieren.
In de gansche christenheid, bijna
onder elk volk en in alle taal zijn de
groote werken Gods verkondigd. De
verhoogde Koning in den hemel deed
weer zijn woord in vervulling gaan
Alle einden der aarde zullen het ge
denken en zich tot den Heere bekeeren,
en alle geslachten der heidenen zullen
voor uw aangezicht aanbidden, want
het koninkrijk is des Heeren en Hij
heerscht onder de heidenen.
Het Evangelie van de liefde Gods,
die zijn Eeniggeborene voor zondaren
heeft overgegeven de genade van den
Heere Jezus Christus, die gestorven is
en opgestaan om de Zijnen te verzoenen
en te rechtvaardigenen de gemeen
schap des H. Geestes, die nederdalen
wil om in het onheilige hart van god-
delooze en gruwelijke zondaren te wo
nen, dat alles is op het Pinkster
feest gepredikt geworden, opdat de
gansche wereld het weten zou, dat God
geen lust heeft in den dood des god-
deloozen, maar daarin dat hij zich be-
keere en leve voor zijn aangezicht.
Daarover zijn verblijd geweest allen,
die God zoeken. De liefhebbers des
heils hebben gezegdGod zij groot
gemaaktWant God heeft Zijn Geest
gegeven, opdat het werk des Vaders
en des Zoons door dien Geest zou
worden toegepast en toegeëigend aan
de harten van zondaren. Opdat zij, die
gelooven, rijk zouden worden in het
smaken zijner zaligheden. Opdat zijn
volk zou worden toegerust en bekwaam
gemaakt om te leven tot grootmaking
van zijn driemaal heiligen Naam.
Onzerzijds worden wij nu opgewekt
om met den H. Geest vervuld te worden.
Toen de mensch nog in het Paradijs
leefde en in heilige onschuld ging, was
zijn hart vol van God. Maar hij heeft
zijn rijken God uitgeruild voor het
schepsel en 't leven in de zonde. Daar
om is hij wel vol van de dingen, die
beneden zijn, maar wat boven is, is
voor hem verborgen en onbekend. En
dit is nu het werk Gods bij alle uit
verkorenen, dat zij door Christus den
H. Geest ontvangen, door Wiens kracht
zij levend gemaakt worden om met hun
gansche hart weer God te dienen. Elk
waar geloovige belijdt, dat de H. Geest
hem van den Vader door Christus ge
geven is, „opdat Hij mij door een op
recht geloof Christus en al zijne wel
daden deelachtig make, mij trooste en
bij mij eeuwiglijk blijve".
De kracht des H. Geestes kan echter
door ons niet blijmoedig en zalig er
varen worden, tenzij het nu ook onze
hartelijke begeerte en bede is om met
dien H. Geest meer en meer vervuld
te worden.
Het is niet genoeg, dat die H. Geest
ons nu en dan eens aanrake, bij gele
genheid eens tot ons spreke. Neen,
Hij moet ons vervullen. Hij moet in
ons wonen, in ons leven, in ons werken,
in ons heerschappij voeren. Van Hem
moet ons licht, onze leiding, onze sterkte
zijn, opdat wij ten allen tijde bekrach
tigd zijn tot alles, waartoe wij van God
geroepen worden.
Ontledigd van alles, wat met dien
H. Geest niet samenwonen kan, moet
ge uw hart voor Hem openen, opdat
Hij u met zich zeiven vervulle. Niet
wie vervuld is met het aardsche, maar
wie daarvan bevrijd en ook van zich
zelf ontledigd wordthij, die zijn beeld
vindt in het ledig vat, dat, in het water
gedompeld, van water vol wordt, en
zóó voor zich de volheid des Geestes
begeert in wiens gemeenschap hij ge
steld is, die geeft Gode eer en zingt
blijmoedig voor God zijn levenspsalm
Vervuld met den Geest, o, dan weet
ge u een woonstede Gods en een tem
pel des Allerhoogsten. De troostvolle
gemeenschap des Geestes, die ge da
gelijks ondervindt, is u een onbedrie-
gelijk teeken van uwe verzoening met
Godeen onderpand, dat God om
Christus wil uw getrouwe God en ge
nadige Vader is. Hieraan kennen wij,
dat wij in Hem blijven, en Hij in ons,
omdat Hij ons van zijnen Geest gege
ven heeft.
Geen wijsheid zal u dan ontbreken.
De H. Geest zal het heerlijk woord van
God voor u ontsluiten. En dan verstaat
ge niet alleen den letterlijken, maar
ook den geestelijken zin, zoodat ge ziet
de wonderen van Gods wet. Bij het
licht van die Goddelijke lamp leert ge
dan 't leven bezien, de menschen be-
oordeelen, de dingen onderscheiden.
De natuurlijke mensch wandelt met
gesloten oogen hij begrijpt het leven
nietonophoudelijk vindt gij aanstoot
en ergert zich. Maar de mensch die
met Gods Geest vervuld is, wandelt in
het licht. Hij heeft ontvangen verlichte
oogen des verstands, opdat hij weten
mag welke zij de hoop van zijne roe
ping en welke de rijkdom zij der heer
lijkheid van zijne erfenis met de heiligen.
Vervuld met den H. Geest wordt ge
ook bekwaam gemaakt om den Heere
te leven. Hij is de Heilige Geest, die
geen gemeenschap wil met de zonde.
Hij leert Gods kind de zonde te haten
en boezemt hem voor haar een afkeer
in. O, als die Geest afgebeden wordt,
in welk een ander teeken komt dan het
leven te staan. Dan keert ge u tegen
Satan en zonde, om uw God te dienen
en te verheerlijken, om te zoeken en te
grijpen en te bevorderen alle dingen
waaraan Hij lust heeft en waarin uit
blinkt de eere van zijn Naam.
Ja, als het u een bede geworden is
om met den H. Geest vervuld te wor
den, dan zal het u in dit aardsche leven
ook niet aan vrede en troost en blijd
schap ontbreken. Want Hij is de goede
Geest des Heeren, die Gods volk in
een eften land leidt. Hij droogt de tra
nen. Hij verzoent met het leed. Hij leert
Gods sterkte aangrijpen. Hij gordt u
aan met blijdschap en zielsverheuging
wanneer ge het pad van Gods geboden
loopt Hij verzekert u van het kindschap
en leert u met vertrouwen roepen
Abba, Vader
Gelukkig hij, die de eerstelingen des
Geestes in zich bespeuren mag en er
naar staat om met den Geest vervuld
te worden.
Ach, er zijn zoovelen, wier hart met
iets geheel anders vervuld is, die hun
lust alleen zoeken in de begeerlijkheid
der oogen, in de begeerlijkheid des
vleesches en in de grootschheid des
levens. Daarom is hun innerlijk leven
zoo arm en ledig. Ze gaan met een
beschaamd gelaat door het leven, maar
hun ziele schreit dikwijls in hun bin
nenste. Ze hebben geen troost, geen
vrede, geen blijdschap, geen hope. Vol
met wereld en zonde, zijn ze zoo na
meloos ledig. En ze huiveren bij de
gedachte, dat ze zoo eenmaal sterven
en voor God verschijnen moeten. De
zondaar bekeere zich tot den Heere.
En wedersta niemand den H. Geest,
die door het Woord getuigenis geeft
in het geweten. Die het zoo menigmaal
deed. En die het ook nu doet.
Groot is de genade, als wij den H
Geest ontvingen en om zijn volheid
biddende gemaakt ziin De Geest des
Heeren wil zoo gaarne wonen bij hen,
die naar Hem vragen, opdat ze met
zijn heil vervuld worden. Bemoedige
dit alle bekommerde ziel. En doe het
al Gods volk meer ijverig vragen
Och, schonkt Gij mij de hulp van
[uwen Geest
Mocht die mij op mijn paan ten
[Leidsman strekken
'k Hield dan uw wet, dan leefde
[ik onbevreesd
Dan zou geen schaamt' mijn
[aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend
[waar geweest,
Hoe uw geboon mij tot uw liefde
[wekken
Van der Veen.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Zeeuwsche Predikanten Conferentie.
Onmisbaar voor het welzijn onzer Kerken
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs! per kwartaal bg vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrgdag-
Afzonderljjke nummers 8 oent. P@rSV6reeni<ging ZeCUWSChe Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukker» LITTOOIJ OLTHOFF
Advertentieprijs! 15 oent per regelbg jaarabonnement van Adres van de Adminietratie Sparyaardstraat, Middelburg.
minstens: 500 regels belangrijke reduotie. Plrma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 28 0.
"Wordt vervuld met den Geest.
Eph. 518.
Om tweeërlei reden plegen de conferenties
onzer Zeeuwsche predikanten in den regel
goed bezocht te worden.
De eerste attractie zijn natuurlijk de onder
werpen, die er aan de orde komen met de
daarop volgende bespreking.
De tweede aantrekkelijkheid is dat de pre
dikanten op de conferenties zoo van de on
derlinge verstandhouding waaraan hier in
Zeeland voor zoover ik weet zoo goed als
niets ontbreekt, kunnen genieten.
De predikanten die dit jaar in Zeeland voor
het eerst die conferenties kunnen meemaken
zou ik dan ook ernstig aanraden:Verzuimt
deze gelegenheid niet, broeders
Oudere wekken we niet op', die komen van
zelf wel, tenzij een dringende omstandigheid
het tot hun leedwezen belet.
We hadden eerst nog hoop> de stellingen
althans van één der referenten te kunnen pu-
bliceeren, maar ze waren nog niet binnen
op 't moment waarop we dit schrijven.
Ds. Sietsma hoopt te refereeren over Otto
Södèrblom, een greep uit het godsdienstig-
wetenschappelijk relativisme.
En Ds. Douma over De Theodicee.
Beide actueele onderwerpen, die een gang
naar Goes op Dinsdag a.s. nuttig en aange
naam maken.
Alle belangstellenden zijn welkom.
Voorts Zij den in dit Synode jaar aangeko
men predikanten aanbevolen de exegese na
te gaan van Art. 26 der Acta Partic. Synode
van Zeeland 1928, speciaal van de woorden
„dezelfde voorwaarden." v. D.
(Slot.)
Nog op een andere uitlating van Ds. J. C.
Aalders m'octen wij! ten slotte de aandacht
vestigen. Het is op1 blz. 141 waar hij! zegt
„Tenslotte gaat het in ons geding te
genover Assen ook om de waarde der
belijdenisschriften in verhand niet dien af
stand, die er ligit tusschen de XVIe en
de XXe eeuw."
En op blz. 142
„Zullen wij metterdaad in theologisch
opzicht iets leveren, dan lijkt tnij noo-
dig tegenover het al te eenzijdig Calvi-
niseeren der theologie, dat in de Kerken
onzer herkomst mode werd, ons eerlijk
en onbevooroordeeld ook weer over te
geven aan de groote gedachten van' dien
zoo oorsp'ronkelijken geest Dr. Maarten
Luther."
Het is Ds. Aalders sedert 1916 steeds dui
delijker geworden, dat hernieuwde aansluiting
aan onzen tijd alleen door vernieuwde oriën
teering aan de Reformatoren der XVIe eeuw
mogelijk zal wezen.
„Hernieuwde oriënteering aan de Re
formatoren zeg ik en dus niet aan
het C a 1 v i n i s m'e als stelsel
maar aan Johannes Calvijin als
pi e r s o o n en aan zijln grooten voor
ganger en evenknie Maarten Luther. Het
centrum hunner beschouwing is zakelijk
het herstel van de persoonlijke verhou
ding tot God, maar vandaar uit herstel
der verhouding tot geheel het leven."
Ik denk, neen ik weet wiel zeker dat Jor
hannes Calvijn een dergelijk gebruik van zijln
persoon zou afwijzen.
Calvijns persoonlijke vroomheid, Zijn reli
gieus enthousiasme om door de chaos van
zijn tijd door te breken tot vastheid, vrede
en licht heeft natuurlijk' groote waarde1wie
hebben zijn Institutie en zijln voorlichting er
te liever om wijl wüji er in voelen de klop:-
ping van een aan 13e zaak Gods toegewijd
hart. Maar er zijn vrome menschen genpeg
geweest, die met evenveel enthousiasme de
zaak Gods meenden te bevorderen en toch
door de Kerk als ketters niet konden worden
gehandhaafd.
Ds. Aalders spreekt telkens van oriëntee-
ren. Maar wanneer dit nog de oude beteeke-
nis mag blijven hebben, van' richting nemen,
en de koers laten bepalen, dan voel ik in
zijn zich willen oriënteeren naar den persoon
en niet naar de leer van Calvijin een zoo, sterk
individualistisch beginsel, dat zeker Calvijn
de eerste zou zijn met te zeggen Niet al-
zoo Want bij Calvijn ging de leer, het dog
ma, het „stelsel" d.w.z. de eenheid van de
groote Godsgedachten voor en boven alles.
De meest innige vroomheid van eeiimenseb
biedt geen waarborg dat de woorden van
zulk een mensch nu ook waarlijk de zuivere
leer zijn.
Er zijn ketters geweest, die vromer waren
dan hun rechtzinnige tegenstanders, maar die
met hunne vrome en geestdriftige prediking
zonder twijfel het woord van God hebben
verdonkerd en terecht door misschien minder
persoonlijk-vrome apologeten bestreden zijn
als gevaar voor de Kerk.
Maar Calvijn heeft wat Ds. Aalders „stel
sel" belieft te noemen, heel anders genoemd.
Laat Ds. Aalders toch eens de voorrede
van de Institutie lezen. In zijn brief aan den
koning spreekt Calvijn juist over die betrek
king tusschen zijn persoon en zijln
„s t e 1 s e 1", zooals Ds. A. het althans noemt.
Zijn persoon
„Gij moogt u van dit werk niet afkee-
ren door te zien opi onze nietigheid. Ze
ker wij erkennen gaarne dat wijl arme
en verachte lieden zijn, dat wil zeggeni,
dat wiij voor God ellendige zonda
ren en tegenover de menschen verachte
en verworpen lieden zijnzoodat ons
niets overblijft waarover we ons bij God
zouden kunnen beroemen dan alleen zijlne
barmhartigheid
Doch zijn „stelsel"
„Maar dit neemt niet weg, dat onze
leer verheven en o n Oi ve r w i ni n le-
1 ij! k boven alle roem en macht der we
reld blijft staan. Want zij is niet de onze
maar des levenden Gods en van Zijn
Christus