Zonder grondslag Petrus Dathenus. Voor de Kinderen. LIEF en LEED. Patrimonium. ons vervullen en wij zullen Abraham ver staan, als hi| zegtHoewel ik stof en asch ben, nochtans heb ik mij1 onderwonden tot U te spreken. Het wordt dan een vanzelfheid om ons klein te gevoelen voor God en de kreet wringt zich uit onzen borst los Ga niet met mij! in 't gericht. Overschatting van ons zelf kan grof zij!n, zoodat ieder, die met ons in aanraking komt het merkt, maar zij kan ook zoo fijn en geslepen zijn, dat zij zelfs aan scherpe o,ogen ontglipt. In dien zin nu moeten wijl nooit denken, dat sommigen er heel schuldig aan zijin, of dat zijl in dezen of genen kring bizonder veel voorkomt. Het sta ons voor oogen, hoe Jezus, dien man geteekend heeft, die tot zijn naaste zeide Sta mij toe, dat ik den splinter uit Uw oog verwijder, terwijl hiji niet eens den balk be speurde, die in zijin eigen oog was. Over Ni- codemus zelf wil ik nog nader schrijven. Er is nog wel een en ander over hem te zeggen, dat onze aandacht naar wijl mee- nen verdient. Gij weet, dat hij des nachts tot Jezus kwam en dit heeft aanleiding ge geven om te spreken van Nicodemus en Christenen, met wie men dan hen bedoelt, die uit vreeze voor menschen niet openlijk voor Jezus durven uit te komen, maar ik geloof, dat deze meening op> een onjuist oordeel berust, doch daarop kan ik gevoege lijk terugkomen om mijn gedachte duidelijker te zeggen. BOUMA. Op een andere plaats in ons blad bespraken wij het gevaar van het loslaten van de belij denis. Het is niet geheel een fout van den jong- sten tijd. Ik las dezer dagen een stuk van wijlen Ds. Sikkel in Hollandia 1914, dat ik hier een aparte plaats geef „We leven in een allermerkwaardigsten tijd. Want we leven in een allergevaarl'ijk- sten tijd. De fundamenten des levens worden pmgestooten. De fundamenten zijn omgestopten. Er bestaan voor velen geen fundamen ten meer. Er worden door velen geen fundamen ten meer gezocht. Er wordt door de meesten aan geen fundamenten meer gedacht Dit is zoo tot achter in de wereld. Er zijn Heidenen genoeg. Maar een vast bewust Heidendom met een vast bewuste Heidensche leer, die opi het we reldleven instuurt, is er schier niet. China zelfs twijfelt aan zijn Confuci anisme. Japan is de kracht van zijn ouden gods dienst kwijt. Uit het Mohammedanisme gaat pu bliek de klacht in de wereld uit, dat er eigenlijk geen Islam meer is. Er zijn Mo hammedanen genoeg maar het Mohamu medanisme als bewuste leer, die naar 'het leven der wereld grijpt en het stuurt, is er schier niet meer. En in de Christelijke wereld Er is daar voor millioenen geen vast staande Christelijke waarheid meer, die voor "het menschelijke leven voor het leven der menschheid en der wereld, en zelfs voor het bestaan der wereld, voor haar oorsprong en haar doel, voor de beteekenis en verklaring van haar histo rie, voor haar roeping, haar levensgang en haar einde geldt Moeten we er bij voegen thans in 1928 En in de Gereformeerde wereld. Er beginnen zich kenteekenen te vertoornen, dat pok in haar aan de fundamenten niet meer wordt gedacht. Naar geen fundamenten meer wordt gezochtDe fundamenten worden omgestoo- ten. Voor die wereld een allergevaarlijkste tijd! Laten de Kerken dier Geref. belijders op haar hoede zijn v. D. DADERS DES WOORDS. W'e betoogden in ons vorig artikel dat aan Datheen als een groote fout moet aan gerekend worden, dat hij niet verscheen op XLVII. Dragen kon Teun den jongen niet, daarvoor waren ze veel te ver van huis. Goede raad was duur. Hij! peinsde een oogenblik, toen zei hij bij zichzelf Daar in de verte moet Jaspers wonen. Daar moeten we heen. Er zit niet anders op'. Hij nam den knaap onder z'n eenen arm en zoo ging het langzaam voor waarts. Eindelijk bereikte hij de woning van boer Jaspers. Toen de bewoners hoorden, wat er gebeurd was, kwam Weldra iedereen toesnellen om te helpen en Teun gaf daarbij leiding „Kleed den jongen vlug uit", zei hij, toen ze in de huiskamer waren, „en haal een paar wollen dekens. Ziezoo, wik kel hem nu in de dekens en leg hem op> bed." „Jongens," vervolgde hij, tegen de twee vol wassen zoons van "den boer, „jullie hebben fietsen, niewaar En zonder antwoord af te wachten „Jij', Barend, rijd zoo vlug als je kunt om den dokter. En jij', Gerard, fietst naar Ribbens en vertel, dat de jongen veilig en wel hier op bed ligt." Eenige dagen later liep> Jan weer op straat. „Z'n sterke body heeft hem er doorgered", zei de ietwat ruwe dokter. Maar Ribbens en z'n vrouw hadden op de knieën den Heere gedankt, dat Hij' hun jon gen in het leven gespaard had. de Synode te Middelburg, ofschoon hiji daar toe zeer dringend was genoodigd. Wat betreft het niet-dulden van den Room- schen godsdienst was hij de palstaander. Wa ren er onderscheidene van de Geref. theolo gen die tegen den religievrede geen bezwaar maakten ondanks art. 36 der Ned. Geloofs belijdenis, hij meende dat wel te moeten doen. Dit is hem niet als een grief aan te rekenen. Maar wel dat, wanneer hij' wilde fungeeren als de banierdrager van de „aloude waarheid", Dr. Ruys noemt hem bl. 154 een volkomen eerlijk kampvechter voor de hem heilige beginselen hij' niet verscheen op de Kerkvergadering in Middelburg, om daar dan die waarheid te verdedigen. En te genover dat onverantwoordelijk wegblijven van Datheen steekt dan wel gunstig af het doen van den Prins al was deze dan ook door Datheen van adheïsme beschuldigd die zich bereid verklaarde op de Synode te verschijnen en er bij haar op aandrong alleen de eer der kerk te bedoelen. En nog erger maakt Datheen het dan, als hij na die Synode, waarop hij niet had wil len verschijnen in 1583 weer naar Gent komt, om daar de actie tegen de staatkunde van den Prins voort te zetten en daardoor mee oorzaak wordt dat Gent in 1584 in handen komt van de Spanjaarden. Ook Gent had den religievrede aangeno men. Toen de Prins daar persoonlijk was ver schenen in het laatst van 1578 om er te blijven tot Jan. 1579, had hij de opgewonden bevolking tot bedaren weten te brengen en over te halen tot aanvaarding van de door hem gestelde overeenkomst en 27 Dec. 1578 was de godsdienstvrede er plechtig geprocla meerd. Datheen was toen echter ni,et in die stad. Dadelijk na de komst van den Prins had hij haastig de vlucht genomen. Nauwelijks even wel is de Prins de stad weer uit of Datheen komt er weer in en poogt het werk van den Prins weer teniet te doen. De Prins geeft den strijld ook niet op. Een aanzienlijk deel van de burgerij verzocht hem weer naar Gent te komen. Hembyre en Datheen doen al hun best dat te voorkomen, wat hun niet gelukte. 18 Aug. 1579 komt de Prins weer in de stad. Maar den 13den Aug. heeft Datheen de stad dan alweer verlaten en was hiji via Keu len teruggekeerd naar de Paltz. Hembyre volgde hem spoedig daarheen. Dr. Ruys poogt dit doen en laten van Da theen, van „zooi zie je me en zoo zie je me niet" zoo zie je me als er geen gevaar is, zoo zie je me niet, als er wel gevaar is, zooal niet te verdedigen dan toch te vergoe lijken. Hij vermeldt dat velen in de overhaaste vlucht van Datheen een bëwijls gezien heb ben, dat zijn geweten tegenover den Prins niet zuiver was. Men redeneert dan zoo', dat, als Datheen zich tegenover Oranje niets te verwijten had gehad, hij dan niet bevreesd had behoeven te zijn om dezen te ontmoeten. Over de vraag of Datheen zich al dan niet van schuld b'ewust was wil Dr. Ruys geen uitspraak doen, maar merkt op1, dat de reden van Datheens tijdelijk vertrek toch ook best daarin kan hebben bestaan, dat hij alle persoonl ij k e onaangenaamheden met den Prins vermijden wilde en dus om mo gelijke conflicten te voorkomen, een ontmoe ting minder gewenscht achtte. Bij alle respect, dat ook wiji voor Datheen hebben, lijkt ons dit al te vergoelijkend. Wan neer Datheen vreesde voor persoonlijke on aangenaamheden, kon dat niet wezen omdat hij er zoo tegen op zag den Prins persoonlijk onaangenaam te zijin. Hij had op den kansel zelfs heel wat dingen gezegd, die den Prins zeer onaangenaam moesten zijin. Daar zag hij niet tegen op. Dus kon hij alleen vreezen dat de ontmoeting met den Prins voor hem persoonlijk wel eens onaangenaam zou kun nen worden. Maar dat had hij dan voor de goede zaak, die hij immers meende voor te staan over moeten hebben. Dat is toch al het minste, dat een „volkomen eerlijk kampvechter voor heilige beginselen" moet kunnen verdragen. Datheen, de kampvechter, verliet echter de kampplaats in Gent, zooals hij ook niet verkoos te komen opi de kamp plaats op de Synode van Middelburg. En hij1 ging weer naar Gent terug toen het geeft kampplaats meer was, nadat de Prins was vertrokken. Wie echter niet op de kamp plaats verschijnen wil, boet een niet zoo ge- En de menschen stonden bij groepjes te pra ten over de wonderlijke redding en bewon derden Teun, dat die op het idee gekomen was om z'n hond er op uit te sturen. En Indo werd de lieveling van het heele dorp. Er heerschte vreugde in het huis van Rib bens. Dat zag je zoo, als 'je binnenkwam1. Op tafel stonden een schaal met heerlijke ge bakjes en verschillende glazen geheel of ge deeltelijk gevuld met limonade. En omi die tafel zaten menschen met zeer verheugde ge zichten Ribbens en z'n vrouw, vrouw Bruine, Jan, Karei, Teun en nog anderen. Ja heusch, Teun was er ook bij. Hij die anders nooit op visite ging, had z'n Zondagsche pak aan getrokken en was met een verheugd gezicht op stap gegaan naar het huis van Ribbens. Er moest dan toch wel wat bijzonders ge beurd zijn, waardoor al die vreugde ver oorzaakt was Ja, er was reden tot verheuging Jan Rib bens was door z'n examen gekomen, zelfs met goede cijfers. Hij had den laatsten tijd ook werkelijk hard gewerkt. Vooral na dien versehrikkelijken nacht, toen Indo hem in 't gras gevonden had, was hij! ernstiger ge worden. Meester had hem, toen hij voor 't eerst weer op school kwam, na schooltijd even laten nablijven. „Jan het is je nog gelukt uit de sloot te komen, maar als je daarin eens niet geslaagd was Als je eens verdronken was, was je dan behouden geweest En toen de jongen verlegen bleef zwijgen ring deel in van de eere een kampvechter te zijn. In 1583 kwam er weer een keer in de ge zindheid van het volk. Hembyre wordt uit de Paltz teruggeroepen. Ook Datheen keert vandaar op veler verzoek terug. Hembyre begint weer zijn zelfzuchtige kuiperijen en Datheen opi dat punt nog even onnóozel als voorheen laat zich door Hembyre ge bruiken. Hembyre begint voor zichzelven meer voordeel te zien in aansluiting bij de Spanjaarden, die toen in de Zuidel. Neder landen terrein wonnen, en gaat met hen on derhandelen. Datheen laat er zich voor vinden om aan die onderhandelingen deel te nemen. We willen op gezag van Dr. Ruys aannemen, dat hij dit deed volkomen ter goeder trouw, om dat hiji meende daarmee den a 1 geniee- n e n vrede te kunnen dienen, verleid dooi de schoone voorspiegelingen van Hembyre. Maar als de ware bedoelingen van dezen schurk eindelijk openbaar worden en hiji op 4 Aug. zijn verraad boet op. het schavot, is de stad niet meer te redden. 19 September 1584 moet de stad de poorten openen voor Panne. Zoo kwam het eind van de reformatorische beweging, die in Gent zoo hoopvol begonnen was. 9000 Protestantsche families verlaten de stad. Gent, dat in die dagen grooter was dan Parijs, wordt grootendeels ontvolkt. De val van Gent was het begin van den val van tal van andere steden. De zaak van het Protestantisme was in de Zuidelijke Nederlanden vernietigd. H. de Wilde schrijft daarvan bl. 318 De Gereformeerden die maar eenigszins daartoe in staat waren, verlieten hun door de Spanjaarden veroverde woonplaats en trokken naar elders het meerendeel naar de Noorde lijke Nederlanden. Zoo verlieten niet minder dan 40.000 ingezetenen de stad Antwerpen de bevolking van Middelburg vermeerderde met 1055 belijdende Gereformeerden uit de Scheldestad. Uit Gent vertrokken eveneens 9000 Gereformeerde ^gezinnen eveneens naar Holland. Met ontroering leest men in de ver halen uit deze droevige tijden, hoe de pre dikanten aan den vooravond van den uit tocht naar den vreemde plechtig afscheid ne men van hun gemeente en haar toespreken, hoe aangrijfpend de geloovigen werden ver maand biji de belijdenis te volharden, hoe on der tranen en zuchten de groote schare, die straks aan Spanje en aan de Roomsche Kerk worden overgeleverd of in den vreemde zullen gaan bepaald worden bij1 het lijden en de vervolging, die allen te wachten staan. Bijtna alle predikanten dertien uit Antwerpen, twaalf uit Brussel, acht uit Gent, zes uit Brugge enz. togen naar Holland en Zee land. De Calvinistische hoogleeraar Lydius te Franeker, oud-predikant van Brugge verklaar de van Datheen en zijin volgelingen „deze lieden hebben ons Vlaanderen en Brabant doen verliezen." Het valt niet te ontkennen hoezeer men dat moge betreuren dat er om al deze dingen een smet valt op- Datheen. En hoe anders is het getuigenis dat van den door Datheen zoo verguisden Prins werd gegeven. De Gereformeerden te Gent gaven van hem, toen hij 10 Juli 1584 ver moord was het getuigenis Zijin goedgunstig heid en getrouwheid jegens deze lande is be kend tot den laatsten adem van zijfa leven en het is overal bekend, dat alle de verliezen over ons gekomen zijn, omdat men zijn raad niet heeft geloofd. Deze dingen kunnen ter ernstige overwe ging worden aangeboden aan allen, die nu nog en nu is dat nog zooveel erger, e|n ergerlijker in den weg van Datheen heil venvachten voor land en volk. Het schip hier op het strand mag wel zijn een baken in zee. HEIJ. Het weekblad Patrimonium kwam de vo rige week uit met een heel mooi numlmler van wel 8 bladzijden. Het tweede blad daar van leent zich uitstekend om propaganda te maken voor den Bond, die denzelfden naam draagt, en wiens werk nog veel te weinig wordt gekend en gewaardeerd. Wanneer we zeggen, dat hij nog te wei- n i g gekend wordt, drukken we ons, voor wat betreft sommige Gereformeerden, nog „Je bent oud genoeg, Jan, om te weten, dat je een zondaar bent en dat er geen be houdenis is zonder Christus. Had je in dien versehrikkelijken nacht kunnen sterven, m'n jongen En zonder antwoord af Je wachten „Gelukkig, dat je nog bent in het heden der genade. Vraag aan den Heere Jezus om vergeving van zonden en een vast geloof. En bid tot God om Ziju heiligen Geest, op dat je weerstand kunt bieden aan het kwade." Ja, Jan had werkelijk flink aangepakt en de ouders waren overgelukkig over het suc ces van hun eenigst kind. „Kom, mijn jongen", noodigde vader, „neem gerust nog een gebakje, je hebt het wel verdiend." „Vader, laat hem toch op z'n maag pas sen", waarschuwde moeder. En Jan glom van geluk. Wat was het toch heerlijk, vond liij, als men goed z'n best ge daan had. Eenige maanden geleden nog, toen hij die akelige drie op' z'n rapport had staan, had hij niets dan lange, booze of bedroefde gezichten gezien. En nu leek de heele wereld hem één zon van geluk. „Daar komt de meester aan riep vader in extase. „Hoe leuk van hem om ons te komen feliciteeren. Toch een goed man". En reeds haastte hij zich naar de deur om z'n gast zelf te kunnen opendoen. Meester kwam binnen, feliciteerde vader, moeder, Jan en zelfs Karei met den gelukki gen uitslag. Hij klopte den jongen student op den schouder en voegde hem toe„Je Ite zacht uit. Het schijftt wel dat sommige Gereformeerden heelemaal niets van Patrimonium weten, en daarom meenen een Gode welgevallig werk te doen met den ar beid van Patrimonium tegen- te staan. In het hoofdblad vonden we in dat num mer een verslag van de gewestelij(ke or ganisatie Zeeland. Kon dat verslag over 't geheel niet gezet in opgewekten toon, daarin deed een bepaalde meedeeling ons zeer pij'n- lijk aan, n.l. van tegenwerking van eeft ker- keraad van een Gereformeerde Kerk. Die kerk wordt daar met name genoemd. We willen dien naam hier niet overschrij ven. Toen we dat lazen hebben we tot ons zelf gezegd daar moet een misverstand ge weest zijn. Het lijkt ons toch onbegrijpelijk wijl ook zeer onverantwoordelijk dat een kerkeraad van een Gereformeerde Kerk, die ook maar iets weet van het doel van Patrimonium den moed zou hebben de pro paganda voor dezen Bond tegen te werken. Als dan ook een kerkeraad zich aan zulk een tegenwerking schuldig maakte moet dat ge schied zijn öf uit misverstand óf door totale onkunde met het streven van Patrimonium'. Maar als er zoo'n totale onkunde zou zijin, dan zou die onkunde ook een schuldige onkunde zijn. Daar is de laatste jaren genoeg geschreven in allerlei bladen, die ook in Zee land gelezen worden, dat, wie wilde, ook wel op de hoogte kan zijn van wat Patrimo nium beoogt. Patrimonium is waarlijk niet een vereeni- ging, waarvoor men zich als Christen zou moeten schamen. Eer moet m'enig Christen zich schamen, dat hij niet doet naar de roe ping, waarmee hij van Christus' wege ge roepen wordt, biji welke roeping hij ook mee door den arbeid van Patrimonium is bepaald. Het is waarlijk noodig dat de Gerefor meerden ook in Zeeland beter en dieper leere verstaan, dat God een wet gaf in tweej tafelen. Naast de eerste tafel, die eischt God lief te hebben boven alles, is er een tweede, met de eerste op 't nauwst verbonden, die eischt den naaste lief te hebben als onszelf. En die heele wet is noodig tot de kennis der ellende. Op de vraag van Zondag 2 waaruit kent Gij uw ellende? is het antwoord niet uit de eerste tafel der wet, maar uit de wet Gods. De ellende van den mensch is allereerst, dat hij niet goed staat voior God, maar dan ook, dat hij1 daarom niet goed staat tegenover den naaste. En de verlossing uit de ellende moet dan opk gezocht niet al leen om meer te komen in de rechte ver houding tot God, maar opk in die tot den naaste. Het mag niet aangenaam zijin voor het vleesch dat de eisch ook van de tweede tafel der wet Gods onze ellende doet kennen, toch is die ellende kennis ook noodig. En dan kan niet worden tegengesproken, dat de ar beid van Patrimonium, dienst gedaan heeft om deze ellende te ontdekken. Wie nu aan zijne ellende ontdekt wil worden, kan daar niet anders dan dankbaar voor zijn. En wie Patrimonium meent te móeten tegen staan pnderzoeke zich wel of achter dien tegenzin tegen Patrimonium niet schuilt de onwil om aan de ELLENDE ontdekt te worden. En hij doe dat te meer als hij dien tegenzin nog wil bedekken met een vroom kleed. Dat Patrimonium zich misschien wel eens vergist heeft in de uitlegging van die tweede tafel, is heel goed mogelijk. Maar mag een prediker verworpen worden wan neer zijin uitlegging eens zou falen Men vrage wat er in zijn woord overeenkomt met Gods Woord, en men neme dat dan ter harte, want daarnaar zullen we geoordeeld worden. Lees maar wat er staat in den Catechismus Zondag 31 over de Sleutels des hemelrij'ks. En niet minder dan tot ontdekking van de ellende is de ken nis ook van de tweede tafel noodig tot be stemming van het leven der dankbaarheid. En wie nu waarlijk begeert daarnaar te le ven, zal ook gaarne aanvaarden de voorlich ting die hem hierin dienen kan. Maar die zal dan ook Patrimonium niet tegenwerken. Een ieder, die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid 2 Tim'. 2 :19 en on gerechtigheid is óók wat in strijld is met de tweede tafel der wet. Het zou een zegen zijin, wanneer de arbeid van Patrimonium, ook mee door het blad van dien naam, beter gekend werd en zulke din gen, als in dat verslag worden gemeld, onder ons niet meer zouden kunnen genoemd wor den. hebt het flink gedaan hoor, je hebt goed je best gedaan. Denk er om, vanavond voor je gaat slapen God danken, hoorWant Hij heeft je geholpen. Niet op je zelf vertrou wen, hoor „Het zal stilletjes in huis zijin, Ribbens, als je zoon weg is", meende meester. „Ja, meester", antwoordde vader, „dat is wel zoo, maar met de vacantie komt hij1 thuis. En dan is de vreugde dubbel groot, omdat we hem zoo lang gemist hebben." „Toch kan ik er erg tegen opzien, dat hij weg moet", opperde moeder. „En meester, wil ik U nog eens wat nieuws vertellen begon Ribbens na een poosje „Karei, Jan z'n vriendje, blijft nog een jaar op school. Dan komt hij bij mij in de zaak. Hij zal wel eens moeten helpen in de bak kerij, maar in hoofdzaak zal hij schrijfwerk moeten doen en m'n boeken bijhouden." „Dat is prettig voor Karei", zei meester. „En dan zal ik hem dit jaar nog eens wat extra helpen in rekenen en al vast een beetje boekhouden leeren. Schrijven doet hij nu al keurig." En Karei werd rood van vreugde, toen hij over z'n heerlijke vooruitzichten hoorde spre ken. „En als ik dan thuis kom met de vacanties, zijn we lekker altijd bij elkaar, hè Karei", merkte Jan op, terwijl hij z'n vriendje van blijdschap bijna van z'n stoel trok'. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 2