Onmisbaar voor het welzijn der Kerken. Voor de Kinderen. LÏEF en LEED. ei i*h inn 't\ i; 11 i i m i 1 DADERS DES W00RDS. De Grondslag der Vrije Universiteit. langen op. Onder de vele dingen, welke op mij ingewerkt hebben, herinner ik mij nog, dat ik eens op eene vrij vreemde plaats de vereeniging bezocht. Ik merkte dadelijk uit alles, dat ik van harte welkom was en in de pauze kwamen verschillende naar mijl toe om mij te vragen, van waar ik kwami en hoe het daar ging. Na de vergadering ging ik met hen mee en zij brachten mij naar de woning van een mijlner kennissen. Ik gevoelde mij op1 mijn gemak en later, als we de gelegenheid hadden, zochten we el kander op. Daar was een band, die allen vereenigde. Natuurlijk was niet alles mooi en goed, wat zoo'n vereeniging te zien gaf, maar de leden gevoelden toch voor elkander en wilden als 't noodig was elkander hel pen. Het is wel duidelijk, dat ik niet gaarne terug wilde naar het vroegere, maar ik zou met voorbeelden kunnen staven, waaruit hel der uitkwam, dat juist door de samenleving menigen jongeling teruggebracht is van een dwaalweg, waarop' hij reeds wlandelde. Hoe duidelijker het sta voor het bewustzijn van onze vereenigingen, welk een krachtige stoot de Bond gegeven heeft aan de ontwikkeling van hun nog altijd bloeiende organisatie hoe ;a£fngenamer het mij zal zijn, maar het is toch ook niet verkeerd om de gedachtenis te bewaren aan het vele goede, aat de vereeni gingen vóór dien tijd als middel in Gods hand voor het jonge Christelijke Nederland gebracht hebben. De geschiedenis van den Bond is er om allen er van te overtuigen, welk een gezegende plaats hij inneemt. BOUMA. ii. In zijn artikel in het genoemde confessio- neele Tijdschrift Onder Eigen Vaan- d e 1 betoogt Ds. Aalders, dat de visie van Kuyper en Bavinck, dat is dus het zich stel len tegenover Modernen en Ethischen eener- zijds en de volkstheologie der oude schrijvers anderzijds, nuttig is geweest, maar dat ze haar t ij d heeft gehad en er een nieuwe oriënteering noiodig is. In het Assensch leergeschil is te zien „een symptoom van een in de Gere formeerde Kerken zich b'aanbre- t kende nieuwe stroo.ming". Ze is „een der crisis verschijnselen die onze da gen stempelen tot een overgangsperiode en noodwendigerwijze uitdrijven tot herbezin ning op ons richtingsverschil" (blz. 130). De oorlog heeft het opkomen van die nieu we strooming in de Geref. Kerken veelszins verhaast (blz. 136) maar ze was er ook vóór den oorlog. Ze begon zich af te teekenen als geestesrichting. Dat heeft zegt Ds. Aalders niet alleen hij, maar dat hebben ook de schrijvers van „Ons aller moeder" gezegd „Uiterst voorzichtig betoogen de vijf heeren in .„Ons aller moeder" dat de KerkGereformeerd is, alléén ge bonden aan Gods Woord en daarom v r iji. Zelfs leervrij. „Wij dulden in ons midden iedere stroo ming van kerkelijk leven en iedere scha keering van leer, die den vastgestelden grondslag onaangetast laatIn de laat ste jaren teekent zich een nieuw verschil in geestesrichting af,Het is zeer moeilijk deze variatie duidelijk te om schrijven, bij aldien zoovele verschillen de factoren gelijktijdig inwerken tot het ontstaan van een zich onderscheidende strooming in het kerkelijk leven en he laas, zich ook tot deze richting rekenen sommigen, die duidelijk toonen noch onze Kerk noch onze beginselen lief te hebben." En ook Mr. Knibbe zegt Ds. Aalders spreekt over het bestaan eener strooming in de Ker ken, zooals er steeds stroomingen geweest zijn, die gelijkwaardig in onze Kerken heb ben geleefd. De smaad der Kerken is dan, dat zij zelf, door wantrouwen gedreven een strooming, die volle bestaansrecht heeft en onmisbaar is voor het welzijn onzer Ker ken niet goed meer vertrouwen. Tot zoover Ds. Aalders. Of echter zoowel de vijf schrijvers van Ons aller Moeder als Mr. Knibbe met die stroo ming en richting in de Kerken waarvan ziji XLVI. Eindelijk kwam hij voor een heel breed water. In gewone omstandigheden zou hij1 het leuk gevonden hebben juist daarover te springen. Maar nu huiverde hij. En toch hij moest. En weer plaste de stok in het water en weer duwde hij' dien in den slijkerigen bodem. Al z'n krachten verzame lend nam hij een flinken aanloop, maar toen hij boven het water was, gleden z'n moede handen uit en hij viel in het diepe water. Gelukkig kon hij zwemmen en daardoor ge lukte het hem den wal te bereiken en op den kant van de sloot te klimmen. Toen kon hij niet verderhij sloot de oogen en bemerkte niets meer van kou en vermoeienis. Moeder Ribbens had al herhaaldelijk op de klok gekeken en begon zich ernstig ongerust te maken over het uitblijven van haar jongen. Tegen haar man had ze nog niets gezegd deze was vooral in den laatsten tijd erg prik kelbaar en als hij merkte, dat Jan weer te laat thuis kwam, zou hij zich ongetwijfeld opwinden en dat zou slecht zijn voor z'n ge stel. En vrouw Ribbens verwachtte nog al tijd, dat de persoon in kwestie weldra zou verschijnen. Tot Ribbens op een gegeven oogenblik het bestaansrecht willen handhaven en die zij nuttig achten, hetzelfde aanduiden als Ds. Aalders is zeer de vraag. Of liever ziji geven duidelijk aan dat zij1 er wat anders mee be doelden. Mr. Knibbe spreekt in zijn overi gens scherpi veroordeelende brochures met diepen eerbied over het Calvi nisme als oorsprong en waarborg van onze v r ij h e d e n waarom laat Ds. Aalders die belangrijke verzekering van Mr. Knibbe op blz. 138 juist weg in zijn citaat De stroomingen die Mr. Knibbe bedoelt, zijn de twee hoofdrichtingen, die hij uit drukkelijk tegenover elkaar stelt in zijn bro chure „Een ban in onze Kerken" (blz. 22) „Eenerzijds heeft men (in ons Geref. leven) de krachtige actie van het opi alle terrein des levens strijdend Calvinisme, welke steeds nieuwe wegen en formulee ringen zoekt, die het mogelijk moeten maken het Calvinisme in volle kracht overal toe te passen. Anderzijds heeft men de strooming die thans de overhand heeft, die eenigszins bevreesd voor al dat nieuwe, dat soms zoo verkeerd is en zooveel gevaar ople vert voor wereldgelijkvormigheid, liefst maar de zaken laat opi de hoogte waar op Wij thans Zijn." We gelooven Mr. Knibbe niet verkeerd uit te leggen, wanneer we zijn bedoelde stroo mingen kenschetsen als die van „de vooruit- strevenden" en „de conservatieven". Dat deze elkaar vinden moeten, en dat voor deze Lei den plaats is in onze Gereformeerde Kerken, daar zijn velen het van harte mee eens. Maar dat zijn uitdrukkelijk gezegd niet de stroomingen, die Ds. Aalders te genover elkaar stelt. Dit zullen we aanstonds zien. En het zijn ook niet de beide stroomingen of nuanceeringen, die de brochure Ons al ler Moeder in 't begin van 't Conflict als gelijkberechtigd waardeerde. Waarom laat Ds. Aalders in zijn citaat uit „Ons aller Moeder" de woorden weg die dadelijk volgden „Juist deze echte Gereformeerde vrij heid sluit in zich den plicht der eerlijk heid dat wij aan deze Belijdenis, zoolang wij geen bezwaar ter bevoegder plaat se hebben ingebracht, volstrekte trouw bewijzen en noch openlijk, noch bedektelijk iets doen wat haar ON GEREPT gezag zou kunnen schaden of ondermijinen. De Kerk des Heeren heeft het recht en de roeping in het waken Voor de ongerepte "handhaving van haar Belij denis ijverig en streng te Zijn, zonder aanzien des persoons." En waarom laat ten opzichte van de ver houding waarin die verschillende stroomingeh zich tot elkaar bevinden Ds. Aalders de na drukkelijke verzekering weg, die toch ook alweer aanstonds na zijn citaat volgt „De ééne groep mag echter aan de andere, zoolang de B e 1 ij d e n i s onaangetast blijft niet een blaam opleggen van rationalisme en conserva tisme, noch omgekeerd van wereldgelijk vormigheid of Ethische tendenzen Zulke twee stroomingen als in de brochu res van de vijf predikanten en van Mr. Knib be bedoelt Ds. Aalders niet. Deze voorwaarde „zoolang de Belijdenis onaange tast b 1 ij f t", onderschrijft hij niet. De nieu we strooming als crisisverschijnsel is bij hem een geheel andere, en wordt met de citaten van de genoemde Gereformeerden ab soluut niet gedekt. De aangehaalde Gereformeerde schrijvers gaan alleen tot op de b e 1 ij d e n i s te rug Ds. Aalders gaat achter de belijdenis terug Dat zegt hij met uitdrukkelijke woorden op blz. 140 „Wij moeten in plaats van ons tevre den te houden met een stel over geleverde voorzichtigheden meer durf toonen voor de toekomst met vruchtbare vermetelheden. God zelf moge ons meer plaatsen in de kracht lijn van geestelijke energie, die de belijd de krant neerlegde en, zich wendend tot z'n vrouw, zei „Waar blijft die jongen toch ^_Nu kan vrouw Ribbens haar angst niet langer verbergen en met een stem, waaruit duidelijk onrust klonk, verklaarde zjj'„Ja, ik begrijp het ook niet, hij is gaan eieren zoeken, zeker al drie uur geleden. Ik begrijjp niet, waar hij blijft. Het begint al mooi laat te worden en bovendien, het is zoo mistig, dat je geen hand voor oogen kunt zien. Als hij maar niet verdwaald* is." Ribbens bromde eenige onverstaanbare woorden en greep z'n krant weer. Kort daar op legde hij deze echter weer neer en toen „Het is een schandaal, zoo laat thuis te ko men. I k zou het vroeger niet wagen mijn ouders zoo op me te laten wachten. De jeugd tegenwoordig geeft nergens meer om. Ze doet precies wat ze wil „Zou hij misschien bij' Teun zijn?" waag de moeder. „Dan zal ik hem daar vandaan sleepen", luidde het antwoord en meteen stond vader op om den schuldige te halen, indien hij althans bij den éénarm was. „Vader, maak je niet driftig. Sla hem toch niet en vooral niet Op z'n hoofd", waarschuw de moeder nog. Maar de deur sloeg reeds achter Ribbens toe. Met haastige schreden begaf deze zich naar de woning van Teun en aldaar geko men informeerde hij barsch, maar toch te vens nerveus, of de jongen daar nog was. Maar Teun vertelde, dat hij vandaag daar denissen der Kerk deed ontstaan. Inde plaats van het handhaven met een bepaald aantal concrete punten van den Z.G. INHOUD van Gods Woord moge weer komen het teruggaan tot pip; en in het Schriftprin cipe zelf. Inplaats van een zich plaatsen op den grondslag der belijdenis, een teruggang tot daarachter en daaronde r." Dit is overduidelijk. Verlaten wordt de bodem van tïë belijdenis verlaten wordt zelfs de bodem van den inhoud van Gods Woord. We kennen dien inhoud niet eni daarom zet Ds. Aalders er Z.G. voor dat wil zeggen „zoogenaamd" hij' leeft daarbij1 meer in den gedachtegang van Barth dan in die van de Heilige Schrift, die leert, dat de Heilige Geest Zijne Kerk in alle waarheid zal leiden. Ik weet zeer stellig, dat Mr. Knibbe noch één van de schrijvers der Moeder-brochure ook maar één moment bedoeld hebben, een richting in onze Gereformeerde Kerken gelijk waardig met anderen of tot haar welzijn te rekenen, die zoo openlijk uitspreekt, dat we in plaats van op den grondslag der belijdenis te gaan staan, moeten teruggaan tot achter en onder de belijdenis. Want dat is een hoogst-ernstige uitspraak. Wat is teruggaan tot achter de belij denis of tot onder de belijdenis Een geloovige kan nooit dieper dan tot op zijn grondslag komen. De in zijn confessie uitgesproken waarhe den zijn fundamenteele waarheden hij kan er dieper schoonheden in ontdekken, hij kan er door Schriftstudie verrassend licht opi zien geworpen, maar hij vindt van z ij n eigen b' e 1 ij d e n i s niet den overkant of den ach terkant. Hoe dieper hij in zijn belijdenis doordringt, hoe meer hij zijn belijdenis vindtzooals een Zwitser meer rots vindt, naarmate hij! den bodem, waarop zijn huis staat, opi stevigheid onderzocht. Naast de belijdenis komt iemand terecht die de belijdenis vaarwel zegt. Als hiji niet in de lucht zweeft, op1 welken grondslag staat hij dan Ik wil aan de Buitenlandsche Godgeleer den herinneren die op de Dordtschc Synode van de Geref. belijdenis, vermaanden, om in haar volstandig te volharden en ze TOT OP DE KOMST VAN CHRISTUS z u i v e r 1 ij k te bewaren. v. D. We nemen hier op een deel van het rap port der Commissie over art. 2 der Statuten, gelijk dat in De Standaard werd gepubliceerd. Er zal later wel gelegenheid zijin er nader op terug te komen. Leerstellige uitspraken van Geref. Kerken bezitten als zoodanig in den kring der Vrije Universiteit geen juridisch-bindend gezag. De Commissie, benoemd op de jaarverga dering van de Vereeniging voor Hooger On derwijs op Gereformeerden Grondslag, ge houden in 1927 te Arnhem, is met haar werk zaamheden gereed gekomen. Zij had van ad vies te dienen bij! de beantwoording van de vraag, of artikel 2 der statuten zoo is te in terpreteeren, dat tot de daar genoemde Ge reformeerde beginselen behoort het godde lijk gezag der Heilige Schrift, gelijk de Ge reformeerde Kerken in Nederland in haar kerkelijke vergaderingen hebben beleden en handhaven. De Commissie bestond uit de heeren Prof. Mr. A. Anema, Dr. K. Dijk, J. J. C. van Dijk, Ds. T. Ferwerda, Prof. Dr. F. W. Grosheide, Mr. Th. Heemskerk, A. W. F. Idenburg, Prof. Dr. J. Ridderbos en J. Schouten. Het rapport dezer commissie is thans ver schenen, Als kern van het vraagstuk stelt het of men, in verband met artikel 2 der statuten, reguleerende beteekenis moet toe kennen aan leerstellige uitspraken van de Gereformeerde Kerken. Uitvoerig behandelt het rapport dan de verhouding tusschen Universiteit en Kerk, niet geweest was wel gisteren, toen had hij z'n zakdoek nog laten liggen. En meteen' wilde hij dezen de vader ter hand stellen. Deze sloeg op den doek echter geen acht. Plotseling was alle toorn verdwenen en een verschrikkelijke angst maakte zich van hem meester. Als de jongen daar niet was, waar was hij dan Nu kon hij toch niet meer eieren zoeken, daarvoor was het veel te donker. En dikke druppels zweet parelden van z'n voorhoofd. „Hij is gaan eieren zoeken als hij maar niet in een sloot gevallen is", zei hij angstig tegen Teun. „O, ik ben radeloos^ ik weet niet waar ik hem zoeken moet." „Kalm blijven, man", adviseerde Teun. „Met je zenuwachtig te maken schiet je geen steek' op." Toen deed hij de buitendeur op'en. „Gelukkig, het maantje heeft den mist ver dreven. Ribbens, ga jij naar huis, je vrouw gezelschap houden, want die is natuurlijk ook doodelijk ongerust. Dan zal ik den jon gen trachten op te speuren met behulp van in'n hond." Toen zocht hij eerst een plank, daarna een lang stuk touw, dat hij vastknoopte aan den halsband van Indo. Dan nam hij den zakdoek en liet er het dier geruimen tijd aan ruiken. „Zoek, Indo", riep1 hij!, terwijl hij' de deur open deed en het touw in de hand nam. Onmiddellijk snelde het dier den 'weg op en Teun liep hem na zoo vlug z'n oude bee- nen hem konden dragen. Een eind ging het langs den weg, toen sprong de hond over den grondslag der Universiteit en het gezag der H. S., gelijk de Kerken dit hebben be leden. „Bij het nagaan van al wat door de stich ters en woordvoerders der V. U. hierover is gezegd, verneemt men uit aller mond slechts één getuigenis, n.l. dit, dat onder de „Gere formeerde beginselen" een fundamenteele be teekenis inneemt het beginsel van de vol strekte autoriteit der Heilige Schrift, welke autoriteit dan nooit anders wordt verstaan dan zooals die in de Formulieren van Eenigheid is beleden." Bij de vraag „of tot de in artikel 2 ge noemde Gereformeerde beginselen zakelijk be hoort wat vervat is in de uitspraken, waarin de Geref. Kerken in Nederland het goddelijk gezag der Heilige Schrift in haar kerkelijke vergaderingen tot op heden handhaven", denkt de Commissie dan speciaal aan de leerstellige uitspraak van de Synode van As sen. „Immers, aldus de Commissie, deze is op de bewuste ledenvergadering meermalen ge noemd, en het was de houding, door enkele docenten (zij het dan niet door hun onder wijs, maar door hun kerkelijke gestie) tegen over de te Assen gevallen beslissing ingeno men, die voor heel de behandeling dezer zaak- de aanleiding vormde. Uwe Commissie staat hier dus, concreet gesproken, voor de vraag, of het op haar weg ligt, haar oordeel te kennen te geven, hoe op grond van art. 2 der Statuten over genoemde leerstellige uitspraak van de Sy node zakelijk moet geoordeeld worden. Het komt ons voor, dat hiervoor geen ge noegzame grond aanwezig is. Het zou an ders staan, indien het geschilpunt, waarover te Assen geoordeeld wer$, in het onderwijs of de leer van een der docenten der Vrije Universiteit, hetzij voor, hetzij na die beslis sing, was ter sprake gebracht op een wijze, die aanleiding kon geven om te vragen, of zijn onderwijs wel kon geacht wlorden in overeenstemming te zijn met art. 2 der Sta tuten en indien naar aanleiding daarvan een Commissie van enquête was benoemd, miaar dit is niet het geval. Toch is hiermede in dezen niet alles ge zegd. Immers, dat het geschil, waarin de ge noemde Synode positie koos, aan de Vrije Universiteit niet voorbijgaat, is op meer dan één wijze gebleken. Daarom heeft Uwe Com missie gemeend, nu ze een vraag had te be antwoorden, die hiermede zoio nauw verband houdt, niet te mogen nalaten, opi te merken, dat tegen elke verzwakking van het Schrift gezag moet worden gewaakt. Met name komt hier dan in aanmerking die (meermalen voor gekomen) vorm van verzwakking, waarbij men wel in het algemeen betuigt, het vol strekt gezag der Schrift te aanvaarden, maar zich bewust of onbewust aan de klem hiervan onttrekt door zonder het noemen van deugdelijke en met het Schriftgezag be staanbare gronden voor te geven, dat men aangaande de bedoeling der Schrift in het onzekere verkeert. Het ligt oi.i. voor de hand, hierbij inzonderheid te noemen de soms gevolgde methode, om op bovengenoemde wijze speciaal het heilige geschiedverhaal van zijn kracht te berooven door het willekeurig stellen van de mogelijkheid, dat sommige onderdeelen of gewichtige uitdrukkingen mis schien wel in den een of anderen omeigen- lijken of figuurlijken zin zijn op te vatten. Natuurlijk kan het hierbij geen oogienblik de bedoeling zijn, om de wettige vrijheid dei- exegese te ontkennen of te beknotten. Alle nadruk dient te vallen opi het afwijzen der willekeur, die zich bewust of onbewust hult in het kleed der exegese, om' aan de klem van het Schriftgezag te ontkomen." Ten slotte komt de Commissie tot de vol gende conclusies lo. Hoewel leerstellige uitspraken van be lijdende Gereformeerde Kerken, hetzij deze hier te lande, hetzij ze in het buitenland zijjn gevestigd, voor de beantwoording van de vraag, wat de in art. 2 genoemde Gerefor meerde beginselen inhouden, van groote be teekenis zijn, bezitten ze als zoodanig in den kring der Vrij'e Universiteit uiteraard geen juridisch-bindend gezag, daar deze een zelf standig bestaan heeft naast de Kerk en voor de handhaving van haar Gereformeerd ka rakter haar eigen Statuut en inrichting bezit. Wel heeft de Vereeniging in art. 2 harer Statuten aan de Formulieren van 'Eenigheid een dusdanig bindend gezag toegekend, maar een hek, het land in en Teun duikelde hem na. En voorwaarts ging het beest in vlug tempo, steeds met den neus snuffelend op den grond. Tot hij voor een sloot kwam. Toen bleef hij staan, keek z'n meester aan en liet een hevig geblaf hooren. Onmiddellijk daarop sprong hij in het water en zwom over de sloot. Teun gebruikte z'n plank en stond ook weldra aan den overkant. En nu ging het weer voorwaarts. Dan over een hek, dan door een sloot. En de hond liep zoo snel, als z'n meester het hem toestond en aarzelde geen oogenblik. Teun begon braaf moe te worden, vreesde, dat vermoeienis hem weldra zou nopen, den tocht te staken. Maar plotseling hief Indo een vroolijk geblaf aan en bleef staan, terwijl hij achterom keek naar z'n meester. Nadat dezen nog eenige stappen deed, zag hij iemand liggen aan den kant van het land en toen hij goed keek, bemerkte hij tot z'n onuitsprekelijke vreugde, dat die iemand Jan Ribbens was. De hond was dol van vreugde, gaf eerst eenige oogenblikken uiting aan z'n blijdschap door hard te blaffen. Toen begon hij met z'n warme tong den jongen te likken. Teunis liet dit even toe, hoopte, dat de knaap hier door bij zou komen. Toen dit niet gebeurde, richtte hij hem op, maar er was geen bewe ging in het kereltje te krij'gen. Wat nu (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 2