Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 11 Mei 1928,
No. 19.
RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeawsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
IN DEN HEMEL Z LVEM.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Een enVele herinnering.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs! per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,—
Afzonderlijke nummers 8 oent.
AdvertentleprIJsi 15 oent per regelbg jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Plrma LITTOOtJ OLTMOPP, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukker# LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280.
Want Christus is niet ingegaan in
het heiligdom, dat met handen ge
maakt is, hetwelk is een tegenbeeld
van het ware, maar in den hemel
zeiven, om nu te verschijinen voor het
aangezicht Gods voor ons.
Hebr. 9 24.
Christus' hemelvaart is een feit, dat Voor
ons onomstootelijik vast staat. Betrouwbare
getuigen hébben wij' daarvan. Allereerst Zijne
discipelen, voor wier oog Hij ten hemel
voer, en die Hem hebben nagestaard totdat
een wolk Hem wegnam voor hunne oiogen.
Daarna de engelen uit den hemel, die het
gemeld hebben en tegelijik van Zijne weder
komst hebben gewaagd. En 't is eindelijk "de
Geest des Heeren Zelf, die 't ons bericht,
want Hij is het, door Wien de heilige schrij
vers het Woord Gods hebben geschreven.
't Is nu dat heerlijke feit, dat Christvus
Kerk op hemelvaartsdag herdenkt met vreug
de. Immers een heil waarnaar de vromien des
Ouden Verbonds eeuwen hebben uitgezien.
In beeld en schaduw werd het te zien gege
ven. Daar is meer dan één dingj, in Israels
dienst, dat de hemelvaart symboliseerde of
afschaduwde. Bekend is de opvoering der ark
door David naar Sions top. Van dien optocht
zong Israël in zijn psalmen, als van den
triomftocht van zijn Priesterkoning.
Maar behalve dat feit, dat maar éénmaal
plaats greep, was er ook een gedurige han
deling, die er telkens heen woes, n.l. het in
gaan van den hoogepriester in het heilige
der heiligen, waar het verzoendeksel was op
de ark des verbonds.
Het moet wel een zeer plechtige dienst
onder Israël geweest Zijn, als pip', den g]no|o-
ten verzoendag, éénmaal in 't jaar, de hooge
priester met het bloed der verzoening in
ging in het heilige der heiligen. Alléén, ge
heel alléén, zonder dat iemand uit het volk
hem ook maar in de verte miocht volgen,
moest hij dat bloed sprengen o'p> het verzoen
deksel. Daar was de wolk van Gods tegen
woordigheid, tusschen de gouden Cherubin.
Daar was Gods genadetroonmaar in
schaduw.
Het ware heiligdom is de hemel zelf, de
plaats der hoogste en heerlijkste Openbaring
Gods, waar God gezegd wordt, zijn troon
te hebben. En zooals nu die aardsche hooge
priester in dat schaduwachtige heiligdom in
ging, voor die ark des verbonds, 700 is
Christus in den hemel ingegaan voor Gods
aangezicht.
In dien toegang van den hoogepriester
werd afgebeeld, hoe de weg tot God w'eêr
werd ontsloten. De zonde had zoo diepe klove
gemaakt. Daar was geen toegang tot God1.
Daar kon geen gemeenschap met Hem zijn.
Maar door het zoenbloed, dat de hoogepries
ter inbracht werd die klove gedempt. God
kwam weêr tot zijd volk en door bemiddeling
van den hoogepriester kwam 'het volk weêr
tot zijn God. Maar alles in schadmv slechts.
Doch wat toen schaduw was, dat wlerd nu
in Christus werkelijkheid. Hij ging in, in den
hemel zelf. Hij voer op en kwam voor Gods
aangezicht. Hij bracht de ware en eeuwige
verzoening te weeg en opende zoo voior al
zijd volk den weg naar den hemel.
Dat is de heerlijkheid, waarin de apostel
zich verheugt tegenover die Hebreën. Hij
houdt ze het voor hoe nu het zinnebeeld ge
weken is eh de hemel zelf openging door
Christus, die met zijn eigen bloed is ingegaan.
Werkelijkheid, blijde werkelijkheid is die
hemelvaart van Jezus. De geloovigen leven
nu niet meer bij! schaduwen. En nog veel
minder bij! dichterlijke voorstelling of ver
beelding. Neen, 't is werkelijkheid, zalige
werkelijkheid, dat Jezus opgevaren is ten
hemel als de ware Hoogepriester.
Jezus moest niet naar den hemel omi een
vertoornd God te verzoenen, want dat was
op Golgotha reeds geschied, toen het Lam
was geslacht. Maar dat werk moest vol
eind worden door het zoenbloed voor 's Va
ders aangezicht te brengen. En dat deed de
Heere toen Hij' ten hemel opvoer. Hij ging
er heen als de groote Doorb'reker. Hij! ging
om de poort te openen voor zijn Volk. De
hoogepriester des O. T. lichtte maar even een
tip van het voorhangsel op, oimj 't bloed te
sprengen en liet dat straks weêr vallen en
trad zelf ook terug. Dat was de schaduw.
Maar Jezus heeft het voorhangsel gescheurd.
Hij heeft den weg ten hemel gebaand. Hij
is ingegaan, opdat Hij al de zijnen daar in
zou leiden. Want Hij! heeft zelf betuigt „Ik
ga heen om u plaats te bereiden."
Christus voer niet ten hemel op; om van
de zondige menschen af te komen en die
schuldige menschen in verachting achter te
laten maar Hij voer op, nadat Hijl eerst de
verlossing bereid had door Zijn zoenbloed.
Christus kon zijtne intrede niet doen in het
Koninklijk paleis daar boven, voordat Hij
de verzoening zijlns volks teweeggebracht had.
Zoo had Hiji dan door het kruis den weg
gebaand. En dat kruis brengt Hem' ook tot
de hoogste heerlijkheid. Want juist om' dat
zoenoffer aan het kruis krijgt Hijl bij Zijne
hemelvaart de eereplaats in den troon Gods.
Wij verstaan dus wel, dat om' al het doorluch
tige en koninklijke, dat zijn hemelvaart om
geeft, het kruis niet mag vergeten worden.
Want in dat kruis van Golgotha ligt het ge
heim' van zijne verhooging. Hij; nam omi zoo
te zeggen, het kruis meê naar den hemel,
want onze Heere Jezus Christus zit ojy den
troon der heerlijkheid met doorboorde han
den en doorstoken z.ijde. De hemelvaart nu
doet ons toekomen de vrucht van het kruis.
Immers Wijlst de apostel daarop, als hij het
heerlijk oogmerk doet kennen waartoe Chris
tus ten hemel voer. 't Was, zegt hiji, „om nu
te verschijnen voor het aangezicht Gods voior
ons."
Om nu te verschijnen. Dat nu wijst niet
op een zeker moment in de eeuwigheid maar
het Wijst op het bestendige en duurzame. De
hoogepriester des O. T. trad na de verschij1-
ning, bevend voor Gods heilige tegenwoordig
heid, \yeêr terug. Maar Christus blijft eeuwig,
als een steeds voortdurend 11 u voor het aan
gezicht Gods.
En het wonderheerlijke en troostvolle is dit,
dat er bij staat: „voor ons". Christus
eeuwig voor ons voor Gods aangezicht. Voor
ons, dat is nog wat meer dan „ons ten goe
de". Het duidt aan, dat Hij'; er is als onze
Plaatsbekleeder. In Hem verschijnt Zijn ge-
heele gemeente, die Hij verlost heeft met den
prijs van zijn bloed en die Hijl vrijmaakte,
voor het aangezicht Gods.
Is het niet heerlijk, zoo met het oog desi
geloofs een Heiland daarboven werkzaam te
zien Dat geeft rust aan het ontruste zon-
daarshart. En dat biedt veiligheid te midden
van allerlei verzoekingen en gevaren. Hij is
ons ten goede daar. Voor het aangleZicht
Gods voor ons.
Ook voor u
F. STAAL Pz.
De Standaard wees er reeds op1, dat de
Bond van jongelingsvereenigingen opi Gere
formeerden Grondslag Hemelvaartsdag a.s.
zijn veertigjarig jubilé viert. Wij kunnen wel
aannemen, dat er veel geschreven zal worded
over de oprichting van dien Bond en over de
moeielijkheden, waarmede hij eerst te kam
pen had. Vóór enkele jaren werd' er nog al
eens onderscheid gemaakt tusschen de jon
geren en de ouderen onder ons en er werd
beweerd, dat de eersten zeer vooruitstrevend
waren, doch dat de laatsten daaraan heele-
maal niet meê wilden doen en het voort
trekken belemmerden. Ik wil niet beweren,
dat die onderscheiding geen enkele reden
van bestaan had, alleen zeg ik, dat Zij) thansi
tot mijn blijdschap meer op den achtergrond
gekomen is. Dat er met de jongeren wel iets
te beginnen is, blijkt heel duidelijk uit de ge
schiedenis van den Bond. Het inoge waar
zijn, dat er velen waren, die de oprichting
van dezen Bond met leede ooigen zagen, en
dit was wel te begrijpen omdat er een schoo-
ne ydille mee verstoord werd. Er lag in 't
vereenigingsleven vóór dien tijd iets bekoor
lijks, want het ideaal was om alle jongelingen
van Christelijken huize samen te brengen m
één verbond waarin plaats was voor allen,
onverschillig tot welke kerk zij1 behoorden.
Het zou één l^ger zijn, dat onder de Banier
van het evangelie optrok tegen het ongeloof,
dat reeds zulke verwoesting had aangericht
Onder het opkomend geslacht in geestelijk
en zedelijk opzicht. Was het nu niet schoon,
als alle jeugdigen schouder aan schouder
stonden om dezen geweldigen stroom te kee-
ren en voor zoover het mogelijk was het
verloren terrein te herwinnen. Zeker zulk
een doel was inderdaad verheven en het is
wel te begrijpen, dat het velen toesprak.
Was het nu noodig pui deze eenheid te ver
breken en ook' in den kring der jeugd ver
deeldheid te brengen. En ik kan mij derhalve
wel begrijpen, dat de oprichting van den
Bond op tegenstand stuitte, hoewel ik be
hoor tot hen, die schier van meet af het
streven van den Bond heb toegejuicht, over
tuigd als ik wasH dat deze verandering noo
dig was. Ik ben echter ook blijde dat de
strijd tot het verleden behoort en dat het
Verbond en de Bond thans vriendschappelijk
naast elkander staan en dat er over en weer
waardeering is gekomen. Bij zulk een ge
legenheid wor'den oude herinneringen wak
ker en het zij1 mij vergund een paar daarvan
te geven. Ik ben voor 't eerst in aaniraking
met een Christelijke jongelingsvereeniging ge
weest, vóórdat er nog sprake was van de
oprichting van den Bond en van de Bonds-
idee, waarover later zooveel te doen is ge
weest. Op mijne geboorteplaats was een jon
gelingsvereeniging opgericht en ofschoon dit
toen iets geheel nieuws wias, word er bijina
niet over gesproken. Het ging geheel buiten
de b'evolking om en zij nam er dan ook ge
heel geen nota van. Eene vrouw vertelde het
aan mijln moeder en vroeg haar, of dit nu
iets voor mijl was. Later bleek, dat zijl met
een warm hart voor deze vereeniging had ge
pleit en er op gewezen had, dat ziji een; middel
kon zijn om een jongme'nsch te bewaren
voor de vele gevaren, welke van alle Zijden
dreigden. Moeder begon er iets Voior te voe
len en bracht mij de boodschapt over en
drong er op aan, dat ik er eens kennis mee
maakte. Doch het was mij alles vreemd en
ik maakte er geen haast mee. Op een avond
echter zou ik er heen gaan. De vergaderingen
werden destijds gehouden in een ruime ka
mer, waarin de bewoonster overdag een naai
en breischool hield. Deze vrouw, die erg
kreupel was heb1 ik later leeren kennen als
een Christin, die met een warm gemoed be
langstelde in de uitbreiding van 't Koninkrijk
der hemelen en die inzonderheid zich aange
trokken gevoelde tot de jeugd en voor en
kelen er van is zij dan ook tot een blijven-
den zegen geweest. Om er te komen moest
men door een heele nauwe steeg. Doch toen
ik eenige schreden gedaan had gevoelde ik
mij beklemd. Ik bleef staan. Het was alles
stil. Ik hoorde niets en keerde terug naar
huis. Moeder begreep het niet en lachte mij
uit. Intusschen ging de winter voorbij en ik
liet elke poging na om met de vereeniging
kennis te maken. Hoe het nu kwam weet
ik zelf niet meer, maar ik hoorde in den zo
mer, dat enkele jongelui de vereeniging wil
den bezoeken en ik sloot mij1 bij hen aan.
De vergaderingen werden nu gehouden in
het catechesatie-lokaal van de Christelijke Ge
reformeerde Gemeente, welke toentertijd nog
heel klein was. Wij kwamen binnen en namen
plaats op de banken. Bij den voorzitter zat
een jongmensch met een groote harmonica.
Dit deed de vraag bij mlij! opkomen, wat mioet
hij hier, want wij1 wisten, dat zijn ouders
doopsgezind waren en heelemaal niet fijn.
Zoodra echter de voorzitter een psalmvers
had opgegeven en voorgelezen, begon hij te
spelen en de vergadering te zingen. Dit was
voor ons zoo iets ongewoons, 'dat ik het
nooit meer ben vergeten. Wij! zongen ook
op de catechesatie, maar dan altijd een ge
zangvers. Verder volgden na het gebed de
gewone werkzaamheden. Wij kregen een bij
bel en konden nu volgen, wat er voorgelezen
werd. Een gedeelte werd kort verklaard en
toen een algemeene bespreking. Verder kwam
er nog een opstel over een onderwerp! uit
de Vaderlandsche geschiedenis, 't welk aan
leiding gaf tot eenige discussie. Daarop1 richt
te de voorzitter zich tot ons, die voor ;t eerst
er geweest waren, bracht ons met enkele
woorden op de hoogte met het doel der ver
eeniging, las ons toen het reglement voor en
vroeg ons, of wijl genegen waren ons aan
te sluiten. De meesten gaven een bevestigend
antwoord. De anderen zeiden, dat zij! zich
er nog eens over beraden wilden. Onderschei
dene echter zijn er nooit meer geweest. Het
was mij1 goed bevallen, maar ik ben er in
den eersten tijd niet meer geweest. Zooveel
had ik wel begrepen, dat als men lid van
een dergelijke vereeniging werd, men ook ge
houden was allerlei wereldsche vermaken
na te laten. Later heeft de voorzitter nog
weieens laten informeeren, of ik niet terug
wilde komen, maar daar heb: ik mij telkens
van afgemaakt. Een ding was echter gelukkig:
De voorzitter had een goeden naam. Als er
over hem gesproken wérd, zeiden ze meestal:
Het is jammer, dat hij fijn is, maar overigens
is het een flink man en een zeer bekwaam
vakman. Er zat in de vereeniging ook geen
groei. Het gebeurde menigmaal, dat er slechts
drie gedoopte leden van de Christelijke Ge
reformeerde Gemeente aanwezig waren. Het
was blijkbaar onmogelijk om uit andere krin
gen leden te krijgen. De vereeniging echter
bleef in stand. Na niet al te langen tijd kwam
ik en nog een enkele geregeld. In den herfst
werd een openbare vergadering gehouden en
de opkomst viel mee. Daar kwam; ook een
uitnoodiging van een vereeniging uit den1 om
trek om haar jaarfeest bij; te wonen, waaraan
gehoor gegeven werd en ik weet nog wel
dat daar ook enkele Hervormde predikanten
waren, die met groote bezieling een woord
ten beste gaven. Dit deed mij; bizonder wel
dadig aan, dat er ook in de Hervormde Kerk
nog dominé's waren, die de oude waarheid
voorstonden en die een warm "hart hadden
voor "de jongelingsvereeniging en Ik zag, dat
daar nog velen waren, die met het doel sym
pathiseerden. Het was zoo .geheel anders dan
wij het gewoon waren, die dagelijks leefden
in een omgeving, waarin we weinig anders
vernamen dan het smalen op' de fijnen. Wij
gevoelden, dat er 111 Friesland ook' nog men
schen waren, die op een rechtzinnige predi
king gesteld waren en die het oude evangelie
liefhadden. Dit alles bemoedigde en spoorde
ons aan tot volharding. Ons leven werd1 rij
ker en wiji zagen van lieverlede helderder in,
van hoe groot belang het was om den Schep
per te gedenken in de dagen der jonkheid,
eer dat de kwade dagen kwamen, waarin wij
zouden zeggen wij1 hebben er geen lust in.
Hoe klein van kracht wij1 ook waren, wij wil
den toch ook onze plaats innemen, en wij
gevoelden ons te behooren tot hen, die op
het vaste fondament bouwden. Het hinderde
ons minder, dat wij1 niet in tel waren en wij
werden meer gewend aan de schampere taal,
welke wij nog al eens moesten hooren. Het
zou mij te ver voeren, wanneer ik wilde ver
halen, wat er verder gebeurde. Ik1 wil echter
nog een paar opmerkingen maken. Als ik
nu het vereenigingsleven van toen en tegen
woordig vergelijk, dan zou ik wel willen,
dat de tegenwoordige jeugd iets meer ver
stond van de groote moeielijikheden waarmede
men destijds te worstelen had, want dan
zou zij hartelijker danken voor de vele voor
rechten, welke zij1 thans geniet en waarschijn
lijk ook nog met vurigen ijver zich toeleggen
om haar tijd tot vorming beter te gebruiken.
Bij al het gebrekkige, dat de vereenigingen
aankleefden, mag echter niet verzwegen wor
den, dat er over 't algemeen veel liefde tot
de waarheid was. Dit bleek' ójoik uit de on
derlinge gesprekken, welke vaak liepen over
wat God ons in Zijn Woord heeft geopen
baard of over de twijfelingen, welke in hoofd
en hart oprezen. De waarheid liet vele jonge
gemoederen geen rust en het was ook vaak
een genot om te hooren, hoe deze of genei
tot de besliste keuze om God te dienen ge
komen was. Hoewel wij tegen'wloiordig zui
verder onderscheiden, over wat de eigenlijke
roeping is van een vereeniging en wij dit
wel op prij's mogen stellen, toch was er veel
goeds in, dat schier elk lid een propagandist
was en trachtte de aantrekkelijkheid en nood
zakelijkheid van de vereeniging in 't licht
te stellen en de meer ver afstaanden nader bij
te brengen. En daarbij! k\vam het gevoel
van saamhoorigheid. De wereld rekende niet
met ons en ziji stootte ons, als we toenadering
zochten terug, maar dit bevorderde de soli
dariteit en wij1 kwamen voor elkanders be-