Walchersche Brieven. Voor de Kinderen. LIEF en LEED. Natuurlijk verwachten we daar de bestuurs leden der scholen en alle onderwijzers. Maat niet die alleen. Alle vrienden en vriendinnen van de zaak van ons Christelijk onderwijs zijn daar heel hartelijk welkom. HEIJ. Petrus Dathenus. In zijn principieel verzet tegen den religie vrede had zoo zagen we Datheen de algemeene overtuiging van de Gereformeer den uit zijn dagen achter zich. Allen waren van oordeel, dat de overheid een valschen godsdienst niet dulden mocht. Toch bleek reeds in zijn dagen óók dat velen begonnen te aarzelen, wanneer het aan kwam op de toepassing van dit principe in de practijk en er zich wel in konden vinden, wanneer aan de Roomschen ook vrijheid van godsdienstoefening verleend werd. Dat kwam duidelijk aan den dag in de po gingen, die van de zijde der kerken, gedaan werden om een verzoening tot stand te bren gen tusschen den Prins en Datheen, die juist wat het punt van den religievrede be trof, diametraal tegenover elkander stonden. Aan die pogingen 'hadden de kerken niet kunnen denken, wanneer zij met hand en tand vasthielden .aan het beginsel, dat een religie vrede in elk geval in strijd was met Gods Woord. Wanneer de kerken van dat oordeel waren geweest zouden ^ij; den Prins, die tot de Geref. Kerk was oveijgegaan, hebben moe ten vermanen, de gedachte van een religie vrede prijs te geven en hadden zij hem, wan neer hij naar die vermaning niet deed, moeten Censureeren. En in dit verband willen wij dan nog wij zen op> een bijzonderheid, die ons van groot bjelang lijkt. De zaak van een verzoening tusschen den Prins en Datheen werd ook aanhangig ge maakt op< de Synode te Dordrecht 1581. Met de saamroeping van die Synode waren belast de predikanten te Antwerpen en Delft. Deze richtten toen tot de Overlandsche clas sis, waartoe behoorden de Frankfortsche ge meenten, de Schonausche, de Fransche te Heidelberg, de Frankendaalsche en die van St. Lambert, het verzoek zich te Middelburg te doen vertegenwoordigen en men drong er op aan dat Datheen dan ook komen zou, opdat hij1 persoonlijk ter Synode zijn standpunt zou kunnen uiteen zetten. Men zou zoo zeggen dat Datheen deze ge legenheid met beide handen zou %aanvatten. Wanneer het hem toch alleen ging om een hoogheilig beginsel, en wanneer hij de hand having van dat beginsel zóó noodig achtte, dat hij daarom de politiek van den Prins meende te mo'eten weerstaan, en het advies van vele zij'ner broeders te moeten afwijzen, moest hem er alles aan gelegen zijn, op een Synode van de Geref. Kerken die waarheid te verdedigen, aan te toonen dat hier een eisch was van Gods Woord, om alzoo de kerken te stellen tegenover den Prins. En uit dienzelfde hoofde zou men kunnen verwachten, dat de Prins nog al bezwaar zou maken dat die zaak op de kerkelijke ver gadering zou worden behandeld. Toch was het juist andersom. Bekend is de brief, dien de Prins richtte tot die Synode. Die brief was een antwloord op een schrijven van de Synode aan den Prins. Daarin verzekert de Prins dat hij ge heel geen wrok of haat tegen Datheen ge voelt. Dan dringt hij er bij de Synode op aan, dat deze "Sij de behandeling van het geding alleen letten zou op de eer der kerk. Deze laatste woorden hebben we onderstreept, omdat deze de volle aandacht verdienen. De Prins vraagt van de Synode niet, dat zij! in de behandeling van het ge schil tusschen hem en Datheen, vooral zal letten op het staatkundig belang, maar op de eer d'e r k e r k. Zoo schreef de man, dien Datheen in zijn ijver beschuldigd had van atheïsme. En nog meer aandacht verdient wat dan nog volgt in den brief van den Prins, dat hij zich n.l. bereid verklaart desgewenscht in eigen persoon voor de Syno dale verschijnen en zich in dat ge val ook aan de kerkelijke tucht te zullen onderwerpen. Men lette nu vooral op dit laatste. Als de kerken oordeelen dat de Prins verkeerd gedaan heeft, dus ook in het willen vaststellen van den religievrede, dan zal hij zich aan het oordeel der Synode onderwerpen. JDie bereidwilligheid om op de Synode te komen was er echter bij Datheen niet. En om die bereidwilligheid gaat het. Datheen komt niet en voert daartoe allerlei veront schuldigingen aan. Dr. Ruys vermeldt dien aangaande dat de classis Frankenthal meen de geen afgevaardigden te moeten zenden, omdat zij op de Synode geen voorstellen had in te dienen en de reis ook nog al bezwaar lijk was. Of Datheen zou gaan was aan zijn eigen oordeel en dat zijher gemeente overge laten. Die gemeente had er bezwaar tegen dat Datheen ging. Datheen schrijft zelf dat hij wel voor een eereraad wil verschijnen. Dr. Ruys stemt toe, dat duidelijk blijjkt, dat Da theen er weinig lust toe gevoelde zich naai de Synode te begeven. Daarom kunnen we niet instemmen met wat Dr. Ruys schrijft op bl. 173, dat Datheen geheel ter goeder t r o u w gemeend heeft de reis naar Middelburg niet te moe ten aanvaarden. Een man als Datheen, die zich geroepen voelde met „profetische ijver" te getuigen tegen het goddelooze gedoe van den Prins, die in dién ijver niets ontzag, zooials dat in profeten verklaarbaar en natuurlijk is, zoo'n man had de heilige roeping vooral daar te getuigen, waar het allereerst het Woord Gods moet worden gehoord, In een vergadering van de kerken. Maar instede daarvan, dat hij, trotseerende desnoods alle gevaren wanneer waren profeten, wanneer zij bezield waren, bang naar de Synode gaat om daar zijh profetisch woord te spre ken en de kerken op te roepen tot den hei ligen strijd tegen de goddelooze beginselen van den Prins, blijft Datheen weg en ver schuilt deze profeet zich achter zijn gemeente, die beter vindt dat hij niet gaat, beroept hij zich daarop dat de uitnoodigingsbrief niet beslist vorderde, dat hij1 kwam en meer van zulke futiliteiten. Zoo doet een profeet niet. En dat Datheen, die anders, wanneer hij1 zich profetisch geroepen voelde, niet bang was en geen bezwaren telde en dat blijft zijn eere nu niet naar de Synode van Middelburg kwam, js wel niet anders te verklaren dan dat hij zelf van die profetische roeping niet zeker was. Maar dan komt zijln roekeloos op treden in een heel ongunstig! licht te staan. Hoe anders zou voor hem de zaak' gestaan hebben, wanneer 'hij zooals Luther naar Worms naar Middelburg gereisd was en daar met een „hier sta ik, ik' kan niet an ders" getuigd had van zijn overtuiging te gen de staatkunde van den Prins. De groote waardeering voor den arbeid van Datheen, mag het oog niet doen sluiten voor wat in hem niet goed te keuren is. En dan nog eens dat hijl principieele bezwaren had tegen den religievrede was zijn goed recht. Maar dat hijl aan die bezwaren wel op heftige wijze uiting gaf in de prediking en daarin zelfs opruide tegen den Prins, maar dat hij die bezwaren niet kwam uit eenzetten op de vergadering der kerken, dat lijkt ons een heele groote fout in hem. Dat is niet te verklaren uit heiligen ijver. Daar mee heeft Datheen zelf een vlek geworpen op zijn naam. En wanneer er in onze dagen zijn, die zich op Datheen beroepen, dan ma ken zij zich schuldig aan datzelfde kwaad, dat zij wel sterk zijn in het opruien van het volk, maar nalatig zijn in het principieel ver dedigen van hun beginsel ter plaatse waar het behoort. En dit alles wordt voor Datheen nog erger, wanneer hij na de Synode van Middelburg, waar hij niet verscheen om te bewijzen dat hij gelijk had, doorgaat op den ingeslagen heil- loozen weg. Over de noodlottige gevolgen daarvan ho pen we een volgend maal iets te zeggen. HEIJ. Amice. Het is toch gelukkig, dat in onze kranten de verslagen staan van allerlei vergaderingen, die er gehouden worden. Wanneer een mensch dan door bezigheden van de bijwoning verstoken was, kan hij toch het na-genot hebben. Nu is er echter in sommige gevallen ook wel wat aan te doen om het bezoek gemak kelijker te maken. Daar heb je de ouderlingen conferentie, die te Goes is gehouden op Woensdag den twee den Mei. Het is een publiek geheim, dat de Wal chersche classicale vergaderingen belegd wor den op Woensdag maar als de Meimaand in 't land is, dan zetten we die naar 'aloude tra ditie op Dinsdag. Waarom Je bent Zeeuw genoeg, Amice, om daar de aanminnige reden van te weten. In Mei kun je zonder eenige overdrijving de Walchersciie en een groot deel van de Zeeuwsche bevolking van onze dorpen in vier rubrieken verdeden. Wie op den eersten Woensdag niet op een bruiloft genopidigd is, kan op den tweeden of den derden, maar zoo goed als zeker dan toch op den vierden Woensdag rekenen. Maar daar komen dan natuurlijk ook al toos de dominé en een of een paar ouderlin gen aan te pas en al ga je dan nog zoo graag naar een Ouderlingen Conferentie, je kunt toch ook de jongelui niet afschepen en je vergenoegt je dan maar met een verslag. lntusschen zou je de vraag kunnen doen, of die oonferentie in Mei niet opi een ande ren dag óf OP' denzelfden dag in een andere maand kon gehouden worden dan konden alle ouderlingen en ook alle dominees er van profiteeren. Of je moet er over denken, zooals een hulp-ouderling er over dacht, wien ik mijn nood klaagde en die miji antwoordde of die Woensdag in Mei niet een soort veiligheids maatregel was, om op: de Ouderlingenoonfe- rentie het domineeselement niet te laten over wegen. Maar een ouderling zegt zulke dingen niet; daar is in Zeeland de onderlinge verhouding tusschen opzieners en leeraren veel te goed voor. Wat nu dat verslag aangaat, ik heb met genoegen gelezen, hoe de lieer De Lange in zijln referaat nog eens den staf gebroken heeft over het woord aanneming. Ik zie ook nog wel eens in een Kerk bode de uitdrukking Bevestiging van NIEUWE lidmaten. Br. de Lange heeft er goed aan gedaan dat hijl nadruk legde op het feit, dat onze jonge menschen die toegang vragen tot het Avondmaal geen n i e u vv e lidmaten zijln. Stel je voor dat ik b'iji een vader en moe der op visite kwam. Er zitten vijf jongens en meisjes rond de tafel. Ze zijln samen dus met hun zevenen. Het is een feesture. Num mer drie van de kinderen wordt meerder jarig. Belangstellend wil je weten hoe groot het gezin is en je vraagt aan papa Met ?'n hoevelen zijn je „Vandaag voor 't eerst met zijn vijven", zegt vader. Watblief Ik zie jullie toch met zijln ze venen hier in de kamer vader en moeder en de drie oudsten en dan die twee kleinere kinderen „O, tel je die ook mee zegt vader. Dat doen w ijl nietbij ons worden ze pas mee geteld als ze meerderjarig worden dan n e men we ze als n i e u w e leden van ons gezin aan. De beide jongeren verblijden zich zeer over de hartelijkheid van vader en moederze hopen over een jaar of vijf, zes ook in 't voorrecht te deelen, leden van het gezin te worden wat ze de twintig jaar voordien geweest zijln in huis, dat legt vader hun niet uitvader houdt niet van dat gevraag aan tafel. Je zegt dat is toch klinkklare onzin Ik zeg het ook, Amice maar het is evengoed klinkklare onzin wanneer je van kinderen, die je ongeveer twintig jaar met je in de kerk gezien hebtwanneer je van kinderen, waar van het doopsformulier en je Catechismus zeggen, dat ze IN de gemeente begrepen zijn wanneer je van kinderen, Waarvan je toen ze acht of veertien dagen oud waren, verklaard hebt „dat ze als lidmaten zij ner gemeente behooren gedoopt te zijn", ik zeg wanneer je van die kinderen na twintig jaar met de opzienbarende mededeeling voor den dag komt „Aanneming van „n i e u- w e" lidmaten? Ja maar zeg je: Je vecht tegen windmolens, dat weet toch iedereen 't Is mogelijk, maar ik heb het toch nog niet zoo heel lang geleden in meer dan één Kerk bode gelezen. En ik ben er ook door een meelevend lezer op attent gemaakt. Zoolang de laatste rat niet op1 de graanzol der gevangen is, moet je van tijd tot tijd de klem nog eens zetten. Zulk ongedierte het hoofddeksel op z'n hoofd borg. Steeds dwaalde hij verder af, tot hij tot z'n schrik merkte, dat een hevige mist kwam opzetten. Onmiddellijk besloot hij huiswaarts te keeren, maar hoe hij speurde, hij zag geen huis meer of iets, waaraan hij herkende, waar hij was Op goed geluk liep hij een zekere richting uit en eindelijk teekende zich iets donkers op> den hemel af en toen hij' nader kwam. bemerkte hii dat dit .een molen was. Jan ging even zitten op een grooten steen1, die daar lag. „Ja, dat moest de molen van Pieters zijn. Maar dan was hij een heel eind van huis. Maar als hij nu altijd in die richting liep', dan moest hij z'n dorp bereiken. Dat kon niet anders. En, hoewel de jongen reeds braaf z'n beenen begon te voelen, stapte hij; dade lijk op. Lang liep hij door en verwonderde zich, dat hij nog niet bij de boerderij1 van Jaspers was. Die lag precies in de richting tusschen den molen en het dorp*. Moedig stapte hij' voorwaarts, hoewel het loopen hem al zwaarder viel. Ha, daar zag hijl iets. Dat zou de boerderij zijh Als hij' daar maar iwas, dan nam hij den weg. Dat was wiel een eindje om, maar dat was secuurder dan het land. Hij had wel kunnen springen van pleizier. Op een drafje ging hijl voorwaarts tot hij tot z'n grooten schrik ontdekte, dat, |wat hij gezien had, geen boerderij maar een molen was. En tot z'n ontsteltenis werd hij gewaar, dat hij blijkbaar, door de duis ternis misleid in een cirkel had geloopen en nu op dezelfde plaats was, waar hij een half pleegt niet alleen schadelijk, maar wat erger is, ook nog al vruchtbaar te zijln. v. D. ZENDING. Magelang, 17 Maart '28. Amice, Nog maar enkele maandjes en dan hoop ik in Uw midden te zijln en te kunnen ver halen van het Zendingswerk in Magelang maar 't zou te lang duren eer ik tot m'n ver lof wachtte met mededeelingen over den stand van 't werk en over de vruchten, die we jn het jaar '27 mochten plukken. Nu 't jaar '27 was bijzonder gezegend het aantal Javenen en Chineezen dat de H. Doop ontving, bedroeg in '27 87. De totale aan- iwas bedroeg echter mee door overkomst van elders 108 zoodat het aantal leden der inlandsche gemeente eind '27 536 bedroeg we hebben nog nooit zoo'n voorspoedig jaar gehad nog nooit was *de uitbreiding ^oo groot. En als we nagaan of er soms bijjzondere redenen bestaan voor deze uitbreiding, dan vind ik er geen, integendeel, er zijln wel re denen, die juist weinig uitbreiding zouden doen verwachten. Het Communisme heeft ook op Java zijn propagandisten en de theo- riën vinden aansluiting bij de denkbeelden van vele Javanen wat die Communisten ver tellen aan de Javanen is zeker niet bevorder lijk1 aan een goede verhouding tusschen Ja vanen en Hollanders, de verhalen die hen gedaan worden over die Hollanders, die alles weghalen, die rijk worden, terwijl de inlan der in al zijïi ploeteren maar arm blijft, doet den Javaan in den Hollander nu niet bepaald een vriend zien fnaar ook zonder Commu nistische propaganda is men geneigd te zeg gen, dat 'deze tijd voor de Zending niet gunstig is. De nationale opleving, het nationale zelf bewustzijn groeit bij de Javanen met den dag en daarmee groeit ook de afwerende houding die de Javaan aanneemt tegenover alles wat niet-Javaansch is, niet het minst de afwerende houding tegenover het Chris tendom. Christen worden noemt de Javaan: Hollander worden en als onze helpers de Javanen in hunne huizen opzoeken, worden ze beschouwd als handlangers der Hollanders, die door de prediking van _de Christelijke godsdienst de kracht der nationale opleving- zoeken te breken, ,7t Is zoo moeilijk, zéi onlangs een goeroe tegen mij1, om tegenwoor dig den Christelijken godsdienst te spreken als ik ergens kom, dan gaat het onmiddellijk over die Hollandsche overheersching, over (onderdrukking enz. hun oogen glinsteren als ze over de toekomst van hun eigen volk spreken en wanneer ik over den godsdienst wil spreken dan vind ik geen gehoor." Zij worden meermalen Hollanders genoemd, be schouwd als menschen, die hun eigen volk in den steek laten, en dat is pijnlijk voor onze Christen-Javanen dat voelen ze ze willen Javaan zijn en als zoodanig beschouwd wor den maar dat een zoodanige beschouwing een belemmerende factor is voor de uitbrei ding der gemeente, is wel duidelijk. Wanneer die uitbreiding dan toch plaats heeft en wel in die mate als ze tot hiertoe nog niet plaats had, rnoe't ge er U wel over verwonderen. En die uitbreiding was er hier in Magelang en opi alle Zendingsterreinen der Geref. Ker ken. Dan is er de actie van Rome, van de Ad ventisten, van Theosofen als 'ik al de be richten hoor over de werkzaamheden van die zijden verricht, kan ik wel eens onrustig wor den en vreezen, dat de uitbreiding gering zal zijn, maar als ik dan zie ho,e die vrees be schaamd wordt, dat Gods Koninkrijk komt, dat juist deze tijld blijkens de uitkomsten een bÜjlzonder gunstige is, dan verwonder ik1 me en schaam ik me over de vrees. De Heere Jezus heeft het ook' wel duidelijk gezegd „heb ik U niet gezegd, dat zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult". Wjij zien er iets van in deze landen:, en we verlangen naar meer. Met de blijdschap, die me vervul^ .zijn ech ter andere gevoelens vermengd Jiet gaat op Magelang niet zooals ik 't graag wenschen zou we missen nog steeds een hospitaal ik ontving van de Zendende Kerk een tele gram, dat twee schooltjes, waarvoor nog uur geleden ook gezeten had. Jan zette zich fweer op den grooten steen. De mist was nog dikker geworden. En z'n beenen wo gen loodzwaar. Huilen deed Jan niet gauw, maar nu kon hij z'n tranen niet meer be dwingen. Hij voelde zich door en door moe. Hij kon haast geen been meer verzetten. En als hij ging loopen, zou hij dan weer niet ver dwalen O, hij wou wel blijven zitten op dien steen tot ae mist opklaarde Maar dan zou het nacht zijn en kon hijl ook niets zien. En met schrik dacht de jongen aan huis. Wat zouden vader en moeder ongerust zijn l Moeder had het toch niet erg op dat eieren- zoeken begrepen. Had al vaak de vrees uit gesproken, dat Jan in een sloot zou sprin gen. Maar dan had hij gelachen en gezegd, dat hij met z'n polsstok over de grootste slooten kon springen. Maar nu zou die vrees weer bij moeder boven komen en hoe later het werd, hoe angstiger hijl werd. Neen, hiejr .blijven zitten kon hij niet. Hijl moest trachten thuis te komen. Ën weer bracht hïjr z'n moede beenen in beweging. Hij liep', liij wist zelf niet hoe lang, maar hij! zag niets dan mist. En al zwaarder werden z'n bee nen en al moeizamer z'n gang. Af en toe (kwam hij voor een sloot en dan waagde hij den sprong. (Wordt vervolgd.) XLV. Aan den eenen kant natuurlijk erg meege vallen. Geen klapi was er op z'n schuldig hoofd neergekomen, maar toch die eigen aardige kalmte van z'n vader kon hem toch ook niet bevallen. Z'n moeder vond hij in de huiskamer. Ze was erg teleurgesteld door de slechte djL fers. Ze keek hem ernstjg aan en toen „hè, jongen, hoe kan je daËtoch doen Verder spraken vader en moeder tegen Jan niet meer over het rapport, ook niet onder den maaltijd, maar toen was er geen pret tige stemming. Vader en moeder spraken weinig en hun zoon voelde in 't minst geep behoefte het stilzwijgen te breken. De volgende dagen werkte Jan heel hard, èn op school, èn thuis, 's Avonds zat hij op z'n kamertje en maakte met zorg het schrif telijk werk en hamerde de lessen er in. Als het zeven uur was, kwam hij haastig een kopje thee drinken en klom dan weer gauw naar z'n boeken. Vader en moeder merkten het en het stem de hen tot dankbaarheid. Langzamerhand ont spande zich hun gezicht en werd hun toon weer vriendelijk tegen hun eenigst kind. En Jan bleef werkelijk hard werken. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat hij nu altijd öf op school, öf op z'n kamer zat. Soms had hij weinig huiswerk en dan speelde hij met Karei, of wel hij ging met z'n vriendje Teun bezoeken. Na het voorval met den hond was er trouwe vriendschap ontstaan tusschen het drietal of eigenlijk tusschen de vier, want Indo behoorde ook tot de vrienden. Als hij; met z'n half blinde oogen de jongens zag aankomen, dan kwispelde hij met den staart en toopde zoo z'n ingenomenheid met het bezoek. Maar wat Jan ook graag deed, dat was het zoeken van eieren van wilde vogels als kieviten. Jammer dat Karei dan niet mee kon. Jan ging dan met een polsstok gewa pend het land in, sprong met behulp van z'n stok over de slooten en legde heele afstanden af. Soms kwam hij terug met vier of meer kievitseieren en die verkocht hij dan voor een flinken prijs, want deze eieren gingen door en gaan nog door voor een uitgezochte lekkernij. Op een avond ongeveer om zes uur trok Jan weer het veld in. Het was op1 een Woens dag hij: had den heelen middag flink ge werkt en had nu het heerlijke gevoel van te kunnen genieten na z'n plicht volbracht te hebben. Hij had een geheelen afstand af te leggen, want hij wist, dat er in een laag gelegen land ver van huis eenige kieviten huisden. Flink stapte hij door, telkens flink rondziende of hij ook een vogel van het nest zag loopen. Eindelijk bereikte hij het doel van z'n tocht en had veel succes reeds vijf eieren waren z'n eigendom, die hij' netjes onder

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 2