Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 13 April 1928.
No. 15.
RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W,) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
VERWONDERING EN GELOOF.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Vragen aangaande den H. Doop.
KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pxn., en R. J. v. d. VEEN.
AbonnementsprIJsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs! 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Admini stratie
Firma LITTOOU OLTHOPF. Middelhui
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukker# LITTOOU As OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0.
Doch Petrus opstaande, liep tot
het graf, en nederbukkende, zag hij
dc linnendoeken, liggende alleen, en
ging weg, zich verwonderende bij
zichzelven van hetgeen geschied was.
Lucas 24 12.
Toen ging ook de andere discipel
er in, die eerst tot het graf gekomen
was, en zag 'het, en geloofde, want
zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij
van dc dooden moest opstaan.
Johannes 20 8 en 9.
Beide Schriftgedeelten bepalen ons bij den
onderzoekingstocht die twee van Christus'
discipelen deden aan den morgen van den
opstandingsdag naar den hof van Jozef van
Arimathea. Uit het peinzen der smart wa
ren zij opgeschrikt door de komst van Maria
van Magdala, die zonder na te denken of te
onderzoeken ijlings dien hof verlaten had,
toen haar oog speurde, dat de grafsteen was
weggerold en in vliegenden haast Petrus en
Johannes opzocht en opgewonden uitstootte,
dat de Heere was weggenomen uit het graf
en dat zij niet wisten, waar zij (vrienden of
vijanden) Hem gelegd hebben.
Het is te begrijpen, dat de twee discipelen
dadelijk zich opmaken naar het graf om te
zien, wat daar toch wel gebeurd kan zijn
en ook, dat ieder hunner zoo bezig is met
zijne gedachten in verband met alles, dat ach
ter hen ligt, er niet zoo bijizonder op let >of
zij loopen in gelijkmatigen pas en dat de
jongere eerder het graf bereikt dan de oude
re. De reden zal wel niet alleen gelegen heb
ben in het verschil der jaren, doch ook in
de inwendige verhouding tegenover Jezus.
Niet, dat die twee discipelen voor elkander
onder deden in liefde voor Jezus, maar zijne
verloochening des Meesters, heeft zeker ook
zijn loop vertraagd. Zijn zijl evenwel eenmaal
bij het graf gekomen, dan komt ook Petrus'
aard weer boven. Johannes was wel de
eerste en hij bukte en keek even in het graf
en zag zelfs de grafdoeken liggen, maar het
graf binnengaan om daar alles goed op te
nemen, dat doet hij1 niet.
Petrus aarzelt niethij stapt de grafspe
lonk in en hij ziet daar goed rond en hij
wordt getroffen door de orde, die er heerscht.
Uit alles blijkt duidelijk, dat hier noch vrien
den noch ook vijanden ingrepen, maar dat
hier hooger dan menschelijke kracht werk
zaam was.
Juist die netheid, die regelmaat, die orde
predikte, dat die grafdoeken met hun speci
aal doel den dienst hadden verricht^ waartoe'
de Heere ze had willen gebruiken.
Nu waren ze niet meer noodig en het is
dit alles bij elkander genomen, dat Petrus
tot verwondering brengt. Dat ledige graf
die samengerolde doeken de aparte plaats
van den zweetdoek alles, wat hij1 ziet, doet
vragen rijzen in het hart en hoe meer hij
alles beschouwt, des te meer klimt de ver
wondering in zijn hart.
Verwondering Hier moet iets bijzonders
zijn geschied, want alles wees er op, dat
God Zelf hier had ingegrepen dat hier spra
ke was van eene tusschenkomst Gods. Maar
wat en hoe daarop bleef hij voor zich
zelf het antwoord schuldig. Wie weet welke
gedachten opklommen in zijn geestWel is
Petrus verrast door hetgeen hij zag, maar
tot het geloof aan de opstanding van Chris
tus uit dood en graf kwam het in die oogen-
blikken nog niet. O, zeker, nog op denzelf
den dag zou ook hij uitjuichen de Heere
is waarlijk opgestaan en ik heb- Hem ge
zien, doch hier brak de triumf des geloofs
nog niet door hoe grootelijks ook verrast
tot hooger dan verworidering kwam zijn
ziel niet.
Verwondering bij Petrus, wijl hij in alles
speuren moest het daadwerkelijk ingrijpen
Gods hier in dit graf maar het wierp voor
zijn zielsoog nog geen licht over die gan-
sche reeks van uitspraken der Heilige Schrift
in betrekking tot de opstanding van Chris
tus en ook niet over al de woorden dienaan
gaande door Jezus Zelf gesproken. Nog moest
hij missen het toepassende werk des Heili
gen Geestcs, Die het geloof wekt en juist
door het Woord licht spreidt over het gan-
sche werk van den Christus, Die de Ver
vulling is van alle profetie.
Zeker de ziel kan zich verwonderen over
al wat ons beschreven is van den opstandings
dag over al die feiten en gebeurtenissen en
er verwonderd over staan en toch nog mis
sen de zekerheid van het werk Gods en
ook den troost, die voortvloeit uit Christus'
iQverw inning.
Bii den anderen discipel n.l. bij Johannes
kwam het door Gods genade reeds in die
ure verder. Door Petrus voorbeeld aangezet,
ging ook hij in het graf. Hij zag precies het'
zelfde als Petrus, en nu is ons beschreven
hij zag en geloofde. Wat hij! zag, gij
weet het.
Petrus zag ei hij verwonderde zich.
Johannes zag en 'hij geloofde.
Dat ledige graf en alles daarin had hem
iets te zeggen en 's Heeren Geest leidde zijne
gedachten naar de Schriften en al wat Jezus
Zelf over lijden en opstanding sprak en inu
ging hem een licht op licht over Gods
Woord en Jezus verkondiging en dat ledige
graf en die samengerolde doeken en dei
zjweetdoek, die apart lag, werden hem als
door God gegeven teekenen om te getuigen
van de waarachtigheid van het Woord der
opstanding.
Dat wilde God gebruiken om Johannes
te brengen tot 'de vaste overtuiging en zeker
heid, dat Christus de banden des doods ver
brak en de kluisters van het graf verbrak. Hij
kwam tot geloof in de opstanding! van Chris
tus en de door hem aanschouwde teekenen,
die riepen hem nu toe Hij is opgestaan naar
de Schriften.
Groot was het voorrecht van Johannes,
en toch laat hij ons zoo goed gevoelen, dat
hij niet beter was dan de andere discipelen,
die de zekerheid en troost van Christus' ver
rijzenis nog missen moesten, totdat de Op
gestane Zelf met Zijn troostwoord tot hen
kwam.
Let er op, dat Johannes zelf schreef hij
zag en geloofde. Daarom verheft Johannes
zich ook niet, maar ook hij moet zich scha
men, dat het ook bij' hem was eerst zien
en dan gelooven. Dat is de groote kwaal van
Gods volk. Eerst zien en dan gelooven dat
is niet naar Gods Woord, en Christus heeft
Zijne discipelen er ernstiglijk over bestraft.
Hij roept ons op het te wagen op het Woord
alleen, want dat Woord is toch het Woord
van dien God, Die onbcdriegelijk en onver
anderlijk is.
We verwerpen de teekenen niet, die de
Heere gebruiken wil om ons te onderwijlen
in de dingen van het Koninkrijk Gods, met
alle dankbaarheid hebben wij ze te aanvaar
den en we 'hebben te bewonderen de groote
genade Gods, dat Hij nog rekening houden
Wil met „onze grovigheid en zwakheid".
Denkt slechts aan de gave en het doel der
'beide Sacramenten.
Doch nooit worde het vergeten, dat het is
en ook blijft de eisch God te gelooven op
Zijn Woord, wijl het is Zijn Woord, dat
eeuwig blijft.
Zoo wil het de Heere.
.Hoe staat gij! tegenover het opstandings
evangelie brengt het u slechts tot verwon
dering bij het lezen en hooren van al die ge
beurtenissen en verschijningen of wel kunt
en durft gij ook met Johannes zeggen en
hij geloofde Geloofde de opstanding van
Christus uit de dooden.
Dat voorrecht is zoo groot en dan gaat
ook gij met Johannes heen van het ledige
graf en terwijl andere discipelen nog treuren
en vragensmoede tobben en verlegen zitten
met de geschiedenissen der opstanding, kan
zijne en ook uwe ziel zijn vervult van licht,
geloof, blijdschap en jubel in den Koning,
Die dood en graf verwon en ook nu den
arbeid tot uwe zaligheid voortzet.
En de voorwaarde Geloof
Kapelle-Biezelinge.
A. SCHEELE.
Mijn belofte om in dit artikel iets te zeg
gen van het zeer bijzondere karakter, dat in
Roomsche Kerken de doopgetuigen hebben,
wil ik thans nakomen.
Jk volg hierbij in hoofdzaak wat Drews
er van zegt in Real Ene. 3e dr. XIX. 447.
Dc getuigen vinden hun oorsprong in de
gewoonte dat een volwassen heiden, die den
bisschop onbekend was, zich alleen voor den
doop kon aanmelden, wanneer een Christen
borg voor hem was. Deze moest getuigen,
dat de heiden geen verkeerd doel er bijl na
streefde of dat hij b.v. geen beroep uitoefen'
de, dat den doop verhinderde.
Deze getuige had dan tot taak den heiden
die zich voor den doop had aangemeld, te on-
denwijzen en toezicht op zijn wandel te
houden.
Het begin van deze instelling ligt in het
duister. Reeds Tertullianus (190) spreekt van
getuigen (sponsores) bij den kinderdoop. De
getuige moest wekenlang en soms verschil
lende malen in een enkele week het kind
binnen de Kerk dragen de onderzoekingen
die eigenlijk op volwassen doopelingen en
niet op kinderen berekend waren, werden
niet aan het kind maar aan den peet gedaan.
Als het kind gedoopt werd, moest hij zelf
ook meewerken de vragen die het kind niet
beantwoorden kon, de geloofsbelijdenis die
het kind zelf niet kon afleggen, werden door
hem beantwoord en afgelegd.
Uit den aard der zaak kwamen daarvoor
allereerst DE OUDERS in aanmerking. In
een der oude doopritualen uit dien tijd lezen
wij
„Wanneer het een volwassen persoon
is, moet. h ij spreken, en voor kinderen
en degenen' die niet spreken kunnen
zullen geloovige vaders en moe
ders of verwantenspreken in de
plaats van het kind of in de plaats
van hem die niet spreken kan."
Zoowel vaders als moeders konden dus in
die eerste tijden peet over hun kind staan.
Maar ze deden 'het alleen „Aamquam fi
de j u s s o r e s" dat is als plaatsvervangers
en borgen.
Reeds in den tijd van Augustinus traden
ook anderen dan de ouders als peet over het
doopkind op. Eerst met de Synode van Mainz
813 heeft zijn beslag gekregen wat reeds
jarenlang meer gewoonte begon te worden,
dat geen ouders bij' den doop
werden toegelaten. Op die Mainzer
Synode werd bepaald dat voortaan de ouders
(vaders èn moeders) bij den doop als peten
werden uitgesloten. Vraagt men Waarom een
Synode een zoo vreemd besluit kon nemen
Het antwoord ligt voor de hand Augus
tinus hield het allereerste ontstaan van het
kindeke in den moederschoot voor zondig
en maakte de tegenstelling „éénmaal gebo
ren uit vleeschelijke wellust van de eenen
(zoo ook) éénmaal wedergeboren uit den
geestelijken wellust van de anderen."
Zoo werden reeds vóór de Synode van
Mainz dc peten genoemd menschen, die „ver
langen zonen en dochteren te verkrijgen door
godsdienstige liefde".
Daarmee is duidelijk de geestelijke verwant
schap uitgesproken, waarin peet en doopling
met elkaar getreden zijn.
„Popi; die geestelijke verwantschap sterk
op den voorgrond te stellen, trad de b 1 o. e d-
v e r w antschap al meer op den achter
grond, wat eindigde met het besluit van
Mainz, waarbij zooals we reeds zeiden, de
ouders als peten uitgesloten werden.
Dat de ouders daar nu ook zelf allerigs
niet op gesteld waren, is te verstaan, wan
neer men bedenkt dat dit geestelijk vader-
of moederschap van dc getuigen een beletsel
werd inzake het huwelijk.
Hoe dit kon wordt misschien duidelijk
door na te gaan welk een gewichtige functie
zulk een peter of meter bekleedde.
Zij golden voor menschen, door wier
wil en ambt de Heilige Geest, die in de
Kerk woonde, aan het gedoopte kind mede
gedeeld en dit aldus wedergeboren werd. Zij
waren dus de geestelijke vaders en moeders
(peters en meters).
In de Latijnsche taal heetten zij compatres
en commatres mede-vaders en miede-moe-
ders.
Dat nu b.v. een peetvader niet trouwen
mocht met zijn peetdochter is hieruit gemak
kelijk te begrijpen.
Maar dan is die verwantschap spoedig nog
veel verder te trekken. En zoo zien we in de
13e eeuw in het Westen dat huwelijken ver
boden zijn tusschen den peetvader en de
moeder van den doopeling (dit was al in
692 voor hoererij verklaard) maar ook tus
schen de getuigen o n d e r 1 i n g.
Menschen, die samen als getuigen bijl het
zelfde kind voor den doop gestaan hadden,
mochten zich vleeschelijk niet verbinden.
Franciscus Ridderus heeft daar een eigen
aardig verhaal yan verteld in zijn boekje
Historische doop, avondmaal en
discipline, wat ik verkort hier weergeef
Die als getuigen over den doop
stonden mochten niet trouwen aan mal
kanderen Chilperick, de Koning van
Soisons gingh in den oorlogh en bedacht
aan wie hij zijne vrouw Andovera zou
bevelen. Daartoe verkoos hij de bijzit
Fredegunda. Die tijt van baren ghekomen
zijnde, zoo baarde Andovera eene doch
ter en beraedtslaeghde met Fredegunda
wie over het kindt als getuyge etf meter
zoude staan.
Fredegunda zeide :j,Daertoe 'is niemant
bequamer en waerdijgp dan ghij zelve"!
want zij wist dat geen man meer om
gang hebben mocht*) met zijne vrouw
die haer eigen kindt ten doop presen
teerde en zoo zocht zij den Koning voor
haer zelve te bekomen.
Dc Koninginne deed dit. De Koninck
teruggekomenbande den bisschop
ten lande uyt die het kind gedoopt had-
de, hij deed zijne vrouw Andovera in
een kerk voor haar leven opsluiten en
trouwde Fredegunda."
Wanneer we nu zeggen dit was de Room-
§che leer, dan zeggen we daarmee tegelijk
dat dit dus ook de opvatting was van heel
het volk in al zijn geledingen.
Wat we met de moedermelk ingezogen
hebben, gaat in ons heele leven er niet zoo
licht uit
We kunnen het verstaan dat bijl velen die
pas uit de Roomsche Kerk tot de Reformatie
bekeerd waren^ laat ik mogen zeggen prac
tise he toepassingen van „de nye leer", anders
ondervonden dan wij. Dat een in zijn jeqgd
Roomsch opgevoed man een bepaling in de
kerkenorde over den doop heet anders las
dan wij, die van vader en grootvader en nog
al verder terug Gereformeerd zijn.
„De vaders zijn gehouden en behooren
vermaand te worden bij den doop hunner
kinderen te zijn, opdat zij met de gevaderen
(peten) de voorgestelde vragen beantwoorden,
tenzij dat zijl door gewichtige oorzaken ver
hinderd worden."
Zoo besliste Dordt in 1574.
We kunnen nu begrijpen, dat al staan ook
hier nog de getuigen op den voorgrond,
want dat die er bij zijn spreekt bliijlkbaar
van zelf het een reformatorische overwin
ning was op een eeuwenoude traditie wan
neer de vader naar het doopvont meeging.
Maar we zien ook, dat nog dieper met
Rome gebroken hadden die vaders en moe
ders welke ondanks de oude-publie-
k e m e e n i n g dat voortaan vleeschelijke
omgang tusschen getuigen na den doop hoe
rerij was, toch niet aarzelden om hun be
geerte aan den kerkeraad kenbaar te maken,
dat ook dc moeder bij den doop aanwezig
zou mogen zijn. Want zeker is op zulke
ouders die in 1574 zulk een affectie (begeer
te) hebben (zie D. K. O. 1574. Art. 57) niet
van toepassing wat Drews in zijn bovenge
noemd stuk schrijft
„Het getuigeninstituut hebben de Evan
gelische Kerken met den kinderdoop
van dc Katholieke Kerk overgenomen.
Ook de beschouwing van het getuigen-
arnbt is gebleven zoo zeer, dat men ook
de ouders van het kind van het peetambt
uitsloot en nog uitsluit."