Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 23 Maart 1926.
No. 12.
Redactearen Ds. P. VAN DIJK te Serooskerke (W,) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
PETRUS' VAL EN BEHOUD.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs! per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentleprljsi 15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adros van de Administratie:
Pirma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukker# LITTOOIJ Sc, OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 3. GIRONUMMER 42280.
„Simon, Simon, zie de Satan heeft
ulieden zeer begeerd te ziften als de
tarwe, maar ik heb voor u gebeden,
dat uw geloof niet ophoude."
Lucas 22 32.
Tot de smart en het lijden, dat Jezus naar
het eeuwig voornemen Gods heeft moeten
verduren en heeft willen verduren ter vol
doening voor de zonden der verkoornen, be
hoort ook de smart, Hem aangedaan door
Zijn eigen liefhebbers, door Zijn eigen dis
cipelen, die Hem reeds kenden omdat Hij
ze had willen kennen en roepen en die Hem
tcch miskenden, zelfs in de bangste ure
tc't dat borgtochtelijik zoenlijden van Jezus
hoort ook de pijn, Hem aangedaan o.a. door
Petrus' verloochening. De heilige bladen ver
melden ze, die bekende, drievoudige verloo
chening des Heilands, opdat Zijn werk ons
des te volkomener, dierbaarder en troost
voller zou zijn.
Petrus' val en bekeering kunnen we niet
recht verstaan, als wij ze niet bezien bij het
licht, door Christus zelf erop geworpen. Nu,
Hij heeft ze belicht met deze woorden „Si
mon, Simon, zie, de Satan heeft ulieden! zeer
begeerd te ziften als de tarwe, maar ik heb
voor u gebeden, dat uw geloof niet ophou-
de". Die woorden verklaren hier alles. Er
blijkt uit, dat Satan zijn hand in de ge
schiedenis had. En we kunnen er ook uit
zien, waar het Satan om te doen was. Hij
wilde het geloof van Petrus doen ophou
den, Satan is'een geduchte vijand van het
geloof. Geen wonder. Want het geloof is de
band, die aan Jezus bindt. Wie het geloof
heeft, heeft een Borg, en een soli eden Borg";
hij is gered. Wie het geloof niet heeft, ligt
voor eigen rekening en hij komt om. Wie
geloofd zal hebben, zal zalig worden wie
niet geloofd zal hebben, zal verdoemd wor
den.
Ziedaar, waarom Satan het geloof niet heb
ben kan bij den mensch. Ziet hij ongeloof,
dan stelt hij alles in het werk, wat hij kan,
om het ongeloof te bestendigen en ziet hij
't geloof, hier of daar, hij valt er op aan, en
doet zijn best om het te verzwakken of te
vernietigen. En nu is 't wel waar, het ware,
Wezenlijke, 't echte geloof is 't doorgaand
werk van God den Heiligen Geest, dat zóó
omvederstandelijk doorgezet wordt, dat alle
machten der hel bij elkaar het niet tegenhou
den kunnen, maar dat neemt niet weg, dat
Satan in zijn vijandschap tegen het geloof
niet nalaten kan, het aan te vallen, al zou
hij ook te voren weten, dat het niet baat.
En daarom had hij ook begeerte, Petrus' ge
loof aan te vallen, hem te ziften als meel in
de zeve. Ja, vooral Petrus' geloof wilde
hij gaarne beproeven. Petrus was niet ieder
een. Er scheen wel goede kans van slagen
te zijn. Petrus blies zoo hoog van den toren.
Petrus roemde zoo en voelde zich zoo; in zijn
kracht„Al moest ik met u sterven, zoo zal
ik u geenszins verloochenen". Waar Satan
zulke dingen hoort, krijgt hij moed. Hij voelt
zich dan als uitgedaagd, om zijn verdubbelde
macht te zetten op de poging tot verbreking
van 't geloof. Zoo bij Petrus. Hield diens ge
loof het dan niet uit, Werd in het vuur der
beproeving de band aan Jezus bij Petrus
verbrand, dan zou al dat geloof en al die
roem schijn en geveinsdheid blijken, Petrus
verviel dan als Judas straks tot wanhoop', Sa
tan had dan gewonnen spel en(en dat
was de hoofdzaak) in Petrus trof Satan zijn
eigenlijken, grooten vijand Jezus dan. Daar
om begeerde hij Simon te ziften als de tarwe.
Doch voor al wat Satan wil, moet hij eerst
vergunning krijgen. Anders kan hij Ook het
allerminste niet. De duivelen zelfs zijn alzoo'
in 's Heercn hand, dat ze tegen zijn wil zich
niet roeren noch bewegen kunnen. Soms
echter, we weten het b.v. uit Jobs geschie
denis, en we zien het hier in Aphas' geschie
denis wordt het den overste der wereld toe
gestaan, het geloof aan te vallen. Laten we
er vooral op1 letten, hoe hij! het bij Petrus
aanlei en hoe diep zulk een groot geloofs
held zelfs viel, opdat we goed weten, dat we
doorloopend in gevaar zijn, en hoe noodig
het gebed is „dewijl wij van onszelven zoo
zwak zijn, dat we geen oogenblik kunnen
staande blijven, wil ons toch sterken door de
kracht uws Heiligen Geestes". Want we kun
nen alleen op de voorbee van Christus in
de kracht Gods bewaard worden door het
geloof. Wie meent te staan, zie toe, dat hij1
niet valle en zijt met ootmoed omkleed God
wederstaat de hoovaardigen den nederigen
geeft hij gena.
Satan werkt gaarne in stilte. Hij is er voor
al op uit, te zorgen, dat de mensch en geen
argwaan krijgen. Hij laat zc er liefst onge
merkt in loopen. Zoo is zijn werkwijze bij
het verleiden tot zonde en tot verloochening
van 's Heeren Naam, bij het verzoeken en
ten val brengen der discipelen. Hij is listig
en gaat listig te werk. We zien dat zoo bij
Petrus' verloochening. Een enkel voorbeeld.
Allereerst zorgde Satan er voor, dat Petrus
geheel uit eigen beweging en vrijwillig zich
begaf, naar het paleis van Kajaphas, dus
daarheen, waar Petrus zich vanzelve in on
gemeen groote moeilijkheden brengen moest,
en waar Satan hem juist hebben wilde. Eer
Petrus als het ware het wist, was hij op die
plaats, die naar de gedachte van Satan al
bijzonder geschikt was om Petrus te doen
vallen. Satan maakte daarbij gebruik, zelfs
van de liefde van Petrus tot Jezus. Petrus
werd gedreven door de liefde van zijn hart,
toen hij toegang zocht tot het hbogepriester-
lijk gebouw. Er was evenwel een onzuivere
werking in die liefde. Hij1 liet zich bij zijn
binnengaan in Cajaphas' paleis meer leiden
door zijn liefde gevoel en gemoedsaan
doeningen dan dat hij lette op het klare,
duidelijke en herhaalde woord des Heeren.
Jezus had toch gewaarschuwd, ondubbelzin
nig gewaarschuwd. „Ge zult mij' driemaal
verloochenen. Dezen nacht. Eer de haan ge
kraaid zal hebben. Satan wil u ziften als de
tarwe. Waakt en bidt. Opdat ge niet in ver
zoeking valt. Het vleesch is zwak, al is de
geest gewillig." Hoc 'was Petrus gewaar
schuwd. Hoe dringend. Hoe menigmaal door
het woord van Christus. Dat had hem op
zijn hoede moeten doen zijn. Ieder, die, al
is het beginsel des geloofs en der liefde in
het hart, geen goede acht neemt, op het een
voudige, duidelijke woord des Heeren, is
in eigenwilligen, gevaarlijken weg en 't is
niet te zeggen, waar men dan al uitkomt. Zie
het aan Petrus. Laten we acht hebben op 't
Woord, opdat we niet onmerkbaar en vóór
we 't weten door de arglistigheid van ons
hart verstrikt zijn geraakt in de strikken van
Satan en vergeten we niet het gebed Leid
ons niet in verzoeking, maar verlos ons van
den Booze.
K.
v. d. E.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Eene oude kwestie.
De atmosp'heer, waarin vele lezers van ons
blad bijnanie in Zeeland leven, is niet heele-
niaal gunstig voor wat ik nu schrijf. Ik kan
mij toch voorstellen, dat menigeen langzamer
hand genoeg krijgt van de kwestie, waarover
Zooveel gesproken en geschreven is. Er is
echter een voordeel aan verbonden en het is
altijd goed, wanneer we het zien, vooral indien
er veel onaangenaam aan is verbonden, want
het heeft aanleiding gegeven, dat bijna ieder
eenigermatc op de hoogte komt met een
man, aan wien onze voorgeslachten veel heb
ben te danken en waarvan wij de vruchten
nog plukken. Petrus Datheen, want op hem
heb ik 't oog, was in de vergetelheid geraakt
en dit was toch niet goed. Verreweg de
meesten wisten nog alleen, dat hij: indertijd
gearbeid had in de zuidelijke Nederlanden en
dat hij onzen prins, den vader des vaderlands
had tegengewerkt in zijn edel streven' om
het geheele volk te bevrijden van het Spaan-
sche dwangjuk en dientengevolge moest men
hem wel houden voor een fanatieken' drijver
en verder liet men zich niet niet hem in. Nu
ja, hij had ook den Hcidclberger Catechis
mus in het Ncderlandsch vertaald en ter ken
nis gebracht van de gereformeerden in ons
land, waardoor hij veel had bijgedragen tot
verspreiding van dit kostelijk boekske, maar
dat werd nu niet meer zoo gewaardeerd. In
slommige kringen werd zijn werk van de
psalm-berijming ook nog geëerd, maar over 't
algemeen werd dit als verouderd terzijde ge
legd. Op eens echter werd weer op hem de
aandacht gevestigd. Een onzer redacteuren
schreef' een artikel over hem en ook verschil
lende van onze politieke bladen wezen op
hem. Ds. H ei herinnerde er aan, dat er nog
niet zoolang geleden een dissertatie over hem
gegeven was, en ik heb de stille hoop, dat
menigeen haar lezen zal, alsmede wat Mr. de
Wilde en anderen over hem publiek hebben'
gemaakt en ik acht dit van belang, want dan
zal het wel blijken, dat wij hem vaak onbil
lijk beoordeeld hebben en het is gewenscht,
dat we daarvan terug komen. Mij heeft vooral
bij1 het lezen van die dissertatie getroffen,
dat we hem daarin leereu kennen van een: ge
heel anderen kant. Jiij1 was niet enghartig en
een fanaticus. Dit heeft hij getoond te Frank
fort tegenover de Luthcrschen, die toentertijd
tegenover de gereformeerden in die stad al
les behalve mild gesteld waren. Zij1 wisten
zelfs den raad der stad te bewegen om aan
de gereformeerde ouders te verbieden, wan
neer zij daar wilden blijven wonen om hunne
kinderen te laten doopen door hun eigen pre
dikanten en te midden van deze onverdraag-
zamen is het Petrus Datheen geweest, die
door verregaande verdraagzaamheid den
storm heeft bezworen. Deze geschiedenis heef t
een onuitwischbare vlek geworpen op onze
Lutherschc mede-christenen en voor altijd
aangetoond, dat Petrus Datheen wars was
van alle enghartigheid en drijverij. We be
hoeven niet goed te keuren zijn houding je
gens den Prins, maar wij mogen hem niet
verkeerd en lichtvaardig veroordeelen. En als
dit nu de winst mag wezen, dan acht ik dit
niet onbelangrijk. Het was te voorzien, dat
de kwestie, welke er thans bestaat, vroeg of
laat moest komen, c n ik geloof voor mij, dat
daaraan meerderen schuldig staan, dan we
oppervlakkig vermoeden. En dit zou in de
hitte van den strijd weieens vergeten kunnen
worden, want wat Is het geval. Gelukkig zijn
wij allen het er over eens, dat de vaccine-
dwang, welke jaren in ons land bestaan heeft
tegen het recht ingaat. De antirevolutionaire
partij heeft in dit opzicht nooit een onzeker
geluid doen hooren. Wij gaan de zaak for
meel beschouwd vrij uit, wijl wij dit onrecht
steeds hebben veroordeeld. Het was dan ook
al te tastbaar. Wanneer de ouders om' welke
reden ook hun kinderen niet lieten vaccinee
ren, dan werden zij' daarover niet ter verant
woording geroepen, maar de Overheid waak
te, dat geen kind zonder bewijs toegelaten
werd tot een gewone lagere school en heeft
op deze wijze aan vele kinderen dj gelegen1-
lieid ontnomen om behoorlijk onderwijs te
ontvangen. Vele belijders der waarheid, of
schoon zij tegen den dwang waren, lieten hun
kinderen vaccineeren. Menigeen heeft het ge
daan uit .overweging, d it d.t he' minste kw'aad
was, geloovende, wat de officieele medische
wetenschap zeide de vaccinatie is niet scha
delijk, maar voordeelig. Er waren echter an
deren, die niet wilden toestaan, dat in het
bloed hunner kinderen de pokstof gebracht
werd. Zij zorgden zoo goed en zoo kwaad
als 't ging, dat hun kinderen eenig onderwijs
ontvingen, maar over 't algemeen was dit
zeer gebrekkig. Deze ouders werden boven
dien nog versterkt in hun verzet, omdat hun
voorgehouden werd, dat het het teeken was
van den antichrist. In andere provinciën wa
ren er ook, die zich tegen de vaccinatie ver
zetten, doch misschien kwam dit proportio
neel het meest in Zeeland voor. Is het nu te
verwonderen, dat er mcnschen zijn geweest,
die van nabij telkens met dit onrecht in aan
raking kwamen en de heillooze gevolgen
daarvan zagen, er op bedacht werden om
dit kwaad te keeren. Het ligt voor de hand,
dat menigeen niet zekeren eerbied op
zag tot mannen, die met kracht den strijd
tegen den dwang voerden. Dit is dunkt mij
al heel duidelijk te meer omdat alle pogin
gen aangewend om dien druk te verlichten
bijna op niets uitliepen. En nu beweer ik
niet, dat wij mede verantwoordelijk zijn voor
het optreden van mannen als ds. Kersten,
maar wel erken ik, dat wij niet genoegzaam
den druk gevoeld hebben, waaronder tal van
vaders en moeders gezucht hebben. Er wa
ren wel steeds enkelen, die gepoogd hebben!
allen te vereenigen, die den dwang als een
onrecht zagen, ik denk hier aan Professor
Lindeboom en de heer Stomps uit Middel
burg, doch hun woord vond weinig weer
klank, zoodat het niet doorwerkte in onze
kringen en er weinig tot stand kwam. Niet
algemeen was de deelneming. Het ontbrak
aan bezielende kracht. En zoodoende is
er naar ik meen wel een verkla
ring te vinden voor het ontstaan van de
breuk, welke 'waarschijnlijk thans heel moeie-
lijik te heelen zal zijn. Of het bereikt zal
worden in den weg, welken men tegenjwioor-
dig bewandelt n.l. dien van openlijken strijd
is een vraag, waaróp' ik tenminste niet gaar-
na een bevestigend antwoord zou geven.
Als er kans was, dat men het uitvechten kon,
dan zou ik er niet tegen zijn, doch het zou
weieens kunnen zijn, dat men van lieverlede
aan weerszijden den eigefijken achtergrond
uit het oog verloor. Het wil mij voorkomen,
dat de strijd reeds zoo vertroebeld is, dat
er weinig verwachting meer is. Er zijn steeds
meer elementen in gemengd, welke elk op
zich zelf weer aanleiding geven tot nieuwe
geschillen, zoodat het einde er niet van te
zien is. Wel zou ik willen, dat er voortaan,
als het moet, gestreden werd met wapenen,
welke den toets kunnen doorstaan en dat
men zich onthield van veroordeelen, welke
zooveel onheilen veroorzaakt hebben. Bij el-
ken openlijken strijd moet men zich wachten
voor wat later met schaamte kan vervullen,
maar dit is inzonderheid in dezen strijd het
geval. Er is hier dubbele voorzichtigheid noo
dig, omdat ieder voor zich er aanspraak op
maakt niets anders te bedoelen dan wat God
in Zijn Woord ons zegt. Zonder dat ik het
treur, dat de staatkundig gereformeerden op
teur, dat de staatkundig gereformeerden pp
deze wijze de antirevolutionairen bestrijden.
Zij meenen in Petrus Datheen den man ge
vonden te hebben, die hen met zijn gezag
dekt, maar naar mijn gedachte vergeten zij,
dat de kwestie veel meer ingewikkeld is dan
zij schijnen te vermoeden. Zij kunnen niet vol
staan met zich op een man te beroepen, die
eeuwen geleden onder heel andere omstandig
heden en in geheel andere toestanden ge
leefd heeft dan wij. Ik twijfel er niet aan, of
hij heeft met de beste bedoeling gehandeld,
zc.oals hij gehandeld heeft, maar zijn woord
en zijn voorbeeld kan onmogelijk den regel
zijn, waarnaar w'ij tegenwoordig leven moe
ten. Het is bovendien helder gebleken, dat
hij in zijn strijd voor de doorwerking der
Reformatie van veel geloof en ijver voor
de waarheid blijk gegeven heeft, maar dat hij
niet genoeg rekening gehouden heeft m'et al
de gegevens, welke*toen reeds en later nog
meer aan 't licht zijn gekomen om voor ons
nu nog in 't staatkundig leidsman te zijn.
De zaak is niet zoo eenvoudig, als zij schij
nen te meenen. En daarom moet er konten
als het goed zal zijn, kalme nuchtere en diep
gaande bezinning. Er staat te veel op1 *t
spel om maar door te gaan, zonder dat men
grondig oordeclen kan. En als ik aan dezen
onbroederlijken strijd nog een wenk voor al
len mag ontleenen, dan zou ik er op willen
wijzen, hoe noodig het is, dat het gebed
voor allen, die over ons gesteld zijn, verme-
nigvuldige en dat we in dat gebed vooral
ook een plaats geven aan de voormannen, die
leiding geven aan een grooter of kleiner deel
van ons volk. Wij moeten toch helder in
zien, dat er vaak ongemerkt zooveel bedorven
wordt, waarvan -echter de schadelijke gevol
gen niet zullen uitblijven. Elk onrecht wreekt
zich en laat ons aller bede zijn om een wijs
hart. Elk onzer oefent invloed uit hetzij dan
in ruimeren of engeren kring en wij kunnen
ons niet losmaken van de omgeving, waarin
we dagelijks verkeeren. De strijd voor recht
en waarheid gaat eiken dag ja elk uur door.
Laten we er naar staan om een onergerlijke
consciëntie te hebben voor God ert de mcn
schen.
BOUMA.