De Acta van Groningen.
Voor de Kinderen.
LIEF en LEED.
DADERS DES WOORDS.
Petrus Dathenus.
UIT DE PERS.
De Acta van Groningen.
KERKNIEUWS.
lefoon, centrale verw'arming zijn uitvin
dingen Welke deze leerstellig vasthou
dende groep o n m i d d e 11 ijl k ten bate
van het kerkelijke leven heelt toegepast.
En wat de Kunst betreft, ten op
zichte van de toepassing der moderne
architectuur staan deze dogmatische ul
tra's ook geenszins ten achter. Integen
deel kleuren, constructiefs en aspecten,
welke volslagen afweken van de tot nog
toe in zwang zijnde, vinden wijl onbe
schroomd de aandacht trekken zoowel
in den buitenbouw1 als in het interieur
van Gereformeerde Kerken en pastodën.
Deze radicaliteit valt allicht te verkla
ren uit de overtuiging, dat alle aardsche
uitvindingen, kunsten en wetenschappen
voor den christen bestemd zijn als werk
tuigen in zij'n streven en arbeid ter eere
Gods.
Met een onverzwakt vasthouden aan
de geopenbaarde waarheid in Gods
Woord is deze technische en artistieke
vooruitstrevendheid niet in strijd
Wij kunnen den schrijver verzekeren, dat
dit radicalisme niet allicht maar zeer stel
lig daar aan toe te schrijven is.
Zij leven uit Art. 12 der Geloofsbelijdenis
Dat alles den mensch dient, opdat de mensch
zijnen God diene.
Maar wiat ons niet duidelijk is, dat is wat
de N.R.C. toch ouder die soort „horretjes-
menschen" verstaan mag, die op kunst-, we
tenschappelijk- en architectonisch-gebied, door
haar zelf ten voorbeeld wlorden gesteld.
Hoe rijmt zich dat tezamen
v. D.
- Het verblijdt ons, dat ook prof. Grosheide
in N. Holl. Kerkb. het bezwaar deelt, dat we bijl
de ontvangst der Acta hebben geuit. We
verwijzen naar zijn door ons opgenomen ar
tikel in „Uit de Pers".
We veroorloven ons bij zijn voorstel om
tot een oplossing te komen een enkele aan-
teekening. We zouden het toejuichen, wan
neer niet meer van alle zaken, waarin par
ticuliere personen, of ook plaatselijke Kerken
(b.v. in grenskwesties) het niet eens kunnen
wlorden met besluit van de classis, en dan
ook al wieer niet met dat van de provinciale
synode, naar de Generale Synode gingen.
Het zou de moeite waard zijin eens na tel
gaan, hoeveel malen de Generale Synode het
besluit van een mindere vergadering in een
niet de leer betreffend tuchtgeval heeft moe
ten verwierpen. Het lijkt ook rationeel, dat
in grenskwesties een provinciale synode een
hetere uitspraak zal kunnen doen, dan een
Generale Synode, die natuurlijk heelemaal niet
op de hoogte is van de plaatselijke situatïe's
en zich dus zwijgend bij net rapport der door
haar benoemde commissie in den regel zal
neerleggen.
De Generale Synode is te goed om de
halsstarrigheid van sommige broeders of Ker
ken te gerieven.
Een bezwaar echter maken wij tegen de
'wlijze waarop Prof. Grosheide de afvaardiging
Wil regelen. Ik geef toe het gezag van de
Generale Synode van Assen ligt niet aan het
meer of minder getal dergenen die daar afge
vaardigd werden. Maar ik ben toch blij dat
piet een Synode van goed dertig, doch van
ruim zeventig leden, beraadslaagd heeft over
die gewichtige kwesties.
Wanneer van elke provincie twee afgevaar
digden aanwezig waren, werkte dat den schijn
in de hand van een kerkelijk „onder-onsje".
Men kreeg dan ook des te minder mutatie
(wijziging) in de afvaardiging, en onze Sy
nodes begonnen op een tamelijk permanente
Hoogste commissie voor kerkelijke zaken te
gelijken.
Ik geloof ook niet, dat de dikke Acta het
gevolg zijn van de vele afgevaardigden. Prof.
Grosheide zegt er zullen kleinere rapporten
komen, want ieder afgevaardigde zal er veel
meer moeten maken, doch dat getuigt niet
"van het meesterschap dier rapporteurs dat
zich in de beperking dient te toonen. Daar
de debatten in de acta niet worden opgeno
men is niet aan de veelheid der afgevaardig
den den omvang dier Acta te wijten. Een
voortdurende vermaning van de Synode tot
de rapporteurs om hiet te breedsprakig te
worden lijkt nuttiger.
Wat wij echter in hoofdzaak op de Acta
XXXVIII.
Toen kw'am er een groote kerel te voor
schijn. „Ik", zei hij en hij sloeg zich met
de vuist op de borst, „ik heb met moeite
vijfhonderd gulden gespaard. Daar heb ik ja
ren over gedaan. En nu ben ik alles kwijt.
Dat hebben die schurken gedaan En drei
gend keek hij naar de ramen van het kan
toor, waarachter hij vermoedde, dat de bank
directeuren zaten.
„Maar met jou", ging hij voort, terwijl
hij zich tot mij wendde, „met jou heb ik
niets geen medelijden. Ja, ik ken jou w'el
Jij bent gierige Teun, die in heel den omtrek
bekend staat, als een man zonder hartJij
zult nog wel genoeg hebben in de één of
andere oude kous Daar zal je wel voor ge
zorgd hebben Maar wij1, wij hebben niets
meer Wij zijn alles kwijtEn somber keek
hij voor zich.
Ik kromp inéén onder dit harde oordeel.
Ik keerde me om en wilde heengaan, toen ik
plotseling werd staande gehouden door den
eigenaar van de gronden, dien ik vandaag
moest betalen. „Denk er om", sprak hij mij
aan, „dat w;e vandaag moeten afrekenen,
hoor Ik verwacht je vanmiddag bij mij."
„Ik heb niets meer om af te rekenen",
stamelde ik. „De helft van m'n geld is ge
stolen en de andere helft staat hier op de
tegen blijven hebben, is niet dat Ze zooi dik
zijn, maar dat elke kerk er niet zoodanig
resumé van kan krijgen, dat het gevaar min
der wlordt, dat al het verhandelde ongelezen
in het Archief verdwijlnt.
v. D.
Groot is de invloed die van Datheen is
uitgegaan als prediker. Hij begon al met
prediken kort na zijn bekeering, toen hij op
onderscheiden plaatsen in Vlaanderen^ het
zuivere evangelie ging bekend maken. Ook
in Londen zal hij Waarschijnlijk hoewel
nog geen predikant daarmee zijn voort
gegaan. Predikant w'ordt hij in 1555, 24 jaar
oud, als de Nederlandsche vluchtelingenkerk
te Frankfort hem beroept en hij door Maar
ten Micron in 't ambt wordt bevestigd, om
dan met groote geestdrift en met inspanning-
van alle krachten onder zijn volksgenooten!
zijn werkzaamheid als bezielend kanselrede
naar te beginnen.
Eenstemmig is het getuigenis der geschie
denis, dat hij een prediker w'as van groote
Welsprekendheid, die door zijn woord de
menigte wist te beheerschen en die dan ook
groote scharen menschen trok.
Het is niet weinig teekenend voor den
roep, ook van zijn welsprekendheid, wanneer
een geschiedschrijver meldt, dat, toen hij
jaren later eens te Poperingen predikte, niet
minder dan 15.000 toehoorders zich om hem
verzamelden.
Die moed en geestdrift en die gave van
welsprekendheid kwamen hem goed te pas,
ook al in z'n eerste gemeente. Daarin deden
zich zooveel moeilijkheden voor dat Datheen,
ook al telde die gemeente maar een paar
honderd leden, het werk niet aankon.
Toch maakte de Hollandsche gemeente nog
een gunstige uitzondering bij de Waalsche
en de Engelsche. De invloeden echter van
die beide andere gemeenten deden zich ook
gevoelen in de Hollandsche. Daar kwam bij
een w'rijving tusschen deze vreemdelingen
en de burgers van Frankfort en tegenwerking
van de Luthersche stadspredikanten. Met het
oog op al die moeilijkheden schreef Datheen
dan ook aan den kerkeraad van Einden, waar
ook vluchtelingenkerken waren, om hem hulp
te zenden.
Deze pijnlijke ervaring kan ©enigermate tot
troost dienen voor jongere en ook wel oudere
predikanten, wanneer ook hun weg niet op
rozen zou gaan. Het overkwam dan zelfs een
zoo voortreffelijk man als Datheen dat hij
nog jong zijinde zich niet tegen de
moeilijkheden opgewassen voelde.
Alleen moeten zij dan om de dingen
goed te zien in het oiog houden, dat de
toestanden daar toen ook al heel buitenge.;
woon moeilijk waren.
Van den toestand der kerken in Frankfort
schreef Dr. Rutgers eens zij hadden les
défauts de leurs qualité's vooral een wat
al te sterk gevoel van zelfstandigheid, waar
door velen hunner, nu de druk hen niet
meer samenbond, in den omgang nog al
lastig Waren.
Er werden dingen gevonden, die wij ge
lukkig niet meer zoo kennen. En in dat op
zicht behoeven Wie dien „goeden ouden tijd"
niet terug te wienschen.
In de Waalsche kerk had men voortdurend
twistpredikanten, die met den kerkeraad of
ook met elkander, in het geheel niet overweg
konden ouderlingen, die, wanneer het hun
niet naar den zin ging, vóór hun' tijd weg
liepen, of die, omdat huns inziens de dienst
voor het leven Wlas, na hun tijd wilden blij
ven zitten. Gemeenteleden, die eigenlijk zel
ve, het bestuur wilden in handen hebben en
die, als hun dat niet gelukte, zich aan de
gemeente onttrokken of wel aanleiding gaven1
dat men in het kerkgebouw1 zelf meer dan
eens bijna handgemeen werd. En bij de Ne-
derduitschc was de toestand niet veel beter.
Van soortgelijke dingen hoort men ook
nu nog wol eens. Zelfs van het handgemeen1
w'orden. Voor enkele jaren ging althans het
gerucht, dat zoo iets is voorgevallen in een
oud-Gereformeerde gemeente op een dorp van
Zuid-Beveland. Van menschen, die zich aan
de gemeente onttrokken, wanneer het niet
naar hun zin gaat, weet ook de jongste kerk
geschiedenis te vertalen. En ook van ouder-
bank."
„Dat kan me allemaal niets schelen", dreig
de mijn schuldeischer, „Je zult me beta
len". En nijdig keerde hij: zich om. Ik ging
naar m'n huis terug, of liever naar de ruïne,
die eens m'n huis was geweest. En trooste
loos stond ik naar de puinhoopen te kijken.
Toen stapte een man op me af. Ik kende
hem Wel het was één van m'n buren. Hij
was ook lid van m'n kerk. Het vorig jaar
was hij bij me geweest en had me gesmeekt
hem tijdelijk een geringe som geld te lee-
nen. Hij wou graag veel rente betalen. Maar
ik had gelogen, dat ik geen geld had liggen
en toen hij bleef aanhouden, had ik hem ruw
toegevoegd, dat ik niet van plan was om
alle mogelijke bedelaars uit finantieele moei
lijkheden te redden. Toen w'as hij bedroefd
heengegaan.
Nu kwam hij naar mij toe. „Teun", zei hij,
„ga met mij: mee een kop koffie drinken
en een boterham eten. M'n logeerkamer is
gereed, je kunt best je intrek bij mij nemen."
Dit alles zei hij op zulk een eenvoudigen,
vriendelijken toon, alsof het de gewoonste
zaak ter Wereld was.
„Vraag je dat mij", uitte ik somber, „mij,
die je geweigerd heb geld te leenen en die
je zoo diep beleedigd heb Wil je dan je
vijand in huis halen
„Heeft Jezus dan niet gezegd, dat men
z'n vijanden lief moet hebben luidde het
antwoord. „En bovendien je bent m'n vijand
niet. Toen je me weigerde te helpen, had je
daarvoor natuurlijk een reden. Kom met me
lingen en predikanten gaat w'eleen's het ge
rucht, dat het met hen niet heelemaal in orde
is. Maar Wanneer van dat alles ook nu nog
iets gevonden wlordt dan is het toch in de
zojoveelste verdunning ert zou een Datheen!
al was hij nog jong allicht er niet aan
gedacht hebben hulp van buiten te vragen.
Was Datheen een wolsprekend prediker,
de inhoud zal daardoor bij: hem w'el niet
geleden hebben, zooals dat Wel voorkomt,
Wanneer zooals men dat zegt de vorm
den inhoud verslindt, of zooals wijlen Ds.
J. van Andel het eens uitdrukte het schil
derij bekoort door de 1 ij s t, die er om heen
zit. Ook een gemoedelijk man, is Datheen
niet geweest. Bij enkele godsdienstgesprek
ken, Waaraan hiji deelnam' en waarvan aan-
teekeningen gehouden zijn, kw'am uit dat
hij in de theologie en met name in de dogma
tiek goed thuis was.
Daarmee is niet gezegd, dat de preeken
van Datheen, Wanneer die eens waren opge
schreven, en bewaard, voor dezen tijd ge
schikt zouden zijin om in leesdienst gebruikt
te wlorden. De prediking van Datheen was
actueel, was dus vooral tegen de Roomschen
gericht. En nu zijn er wel, die nog de voor
naamste Vijanden in de Roomschen zien, maar
die wat nuchterder ziet, zal erkennen dat bijv.
op de dorpen van Walcheren een prediking,
die eenzijdig tegen de Roomschen gericht
was, niet veel zin zou hebben. Men zou daar
dan bijna evengoed kunnen preeken tegen
hét Mohamedanisme.
Datheen w'as een prediker die het Evange
lie predikte, naar de behoeften van zij'n tijd,
in de antithese tegen Rome. En als men
dan bedenkt, dat deze man, met zijn groote
zeggingskracht, het Evangelie gepreekt heeft
in tal van plaatsen, dan is wel duidelijk, dat
zijn leven als prediker groote vrucht gedra
gen heeft en hij daardoor de zaak van de
Reformatie op buitengewone wiijize heeft ge
diend. HEIJ.
Zoo zijin dan de Acta der Generale Synode
te Groningen verschenen. Van zelf worden
deze Acta door al onze kerken met blijdschap
ontvangen. Men is nu niet langer aangewe
zen op courantenverslagen of mondelinge me-
dedeelingen, men heeft den officieelen tekst
der besluiten en de toelichtende rapporten. En
van nu voortaan kan ook wiat door de ker
ken te Groningen wierd besloten, in1 praktijk
wlorden gebracht.
Zij'n wie dankbaar, dat de Acta zijn versche
nen, erkentelijk voor den velen arbeid door
de scribae aan de samenstelling ten koste
gelegd, er is toch ook iets, Wat minder aan
genaam aandoet. De Acta bereikten een dikte
als nooit tevoren. Misschien is het dikke pa
pier, Waarop ze ditmaal werden gedrukt daar
van mede oorzaak, maar het feit is dan toch,
dat onze kerken thans 129 plus 313 plus 157
bladzijden ontvingen.
De vraag is, gaat dat goed In vroeger
tijd is dikwerf min of meer afkeurend ge
sproken over den dikken reglementenbundel
van de Hervormde kerk, maar een boek om
vangrijk als de kerken nu weer ontvingen,
maakt het toch al weer moeilijker om den
Weg in alle bestaande bepalingen te vinden'.
En een volgende uitgave der Kerkenordening
zal weer een aantal besluiten bijl de reeds
opgenomene moeten vermelden.
Nu waren er zeker bijzondere omstandig
heden, die den arbeid der Synode te Gronin
gen omvangrijk deden Zijn. Ze stond voor
de erfenis van Assen. En wie de rapporten
doorbladert ziet, dat allerlei bezwaarschrif
ten zijn opgenomen.
In de tweede plaats mag niet vergeten, dat
deze Synode de stof had te verwerken, niet
zooals doorgaans het geval is, in drie, maar
in vier jaren opgezameld. Nu is het wel
niet juist, dat daardoor de omvang der Acta
en het aantal der besluiten te stellen is op
vier derden maal het gewone aantal, maar
natuurlijk is daardoor toch meer arbeid dan
gewoonlijk moeten worden verricht.
Toch rijst bij het bladeren in de Acta op
nieuw! de vraag, kan het op deze wijze voort
gaan. Wordt door een Generale Synode niet
te veel werk gedaan Komt er allengs niet
te veel van de Synode en wiordt er niet te
veel bij haar gebracht
mee", en hij trok me aan m'n mOuwl
Maar ik rukte me los en liep wieg.
Ik liep het dorp uit, den wieg op. Sombere
gedachten vervulden m'n ziel. Gisteren om
dezen tijd Was ik een rijk man en nu was
ik arm. Mijn verplichtingen, die ik door het
voorloopig koopcontract op mij genomen had,
kon ik niet nakomen. Wel bezat ik nog eenige
gronden, maar wat wlas dat in vergelijking
met de rijkdommen, die ik verloren had.
Welke waarde had het leven nog voor mij'.
Mijn geld was ik kwijt, de menschen haatten
en bespotten mij En tot Hem, bij wien ik
troost kon vinden, durfde ik mij' niet te
wenden. Toen ik rijk was, had ik God niet
noodig. Zou Hij mij hooren, nu ik arm was!
„God zou me zien aankomen", redeneerde ik
bij mijzelf, „wanneer ik Hem thans om hulp
vroeg". Neen alle hoop was verdwenen. Het
leven had voor mijl geen waarde meer. De
dood alleen kon uitkomst geven. En in die
stemming richtte ik mij naar de rivier, die
langs den weg stroomde. En reeds stond ik
met het eene been in het water en had ik
het rampzalig besluit genomen om mie voor
over in de diepte te wierpen, toen ik schrok
van een hevig geblaf. Omkijkend zag ik m'n
trouwen hond, die me met smeekende oogen
aanstaarde. Toen keerde ik terug, ging aan
den kant van den weg zitten, en streelde het
lieve dier over den ruigen kop.
Voor de tweede maal had Indo: mijl het
leven gered. Een oogenblik werd ik rustiger.
Ik was dan toch niet heelemaal alleen er
was dan toch één schepsel, dat nog om mij
Ons Gereformeerde systeem van kerkre-
geering is goed en niémand onder ons zal
het 'willen veranderen. Maar het is als alle
menschenWerk niet volmaakt en we Zijn in
een periode gekomen, dat wte de schaduwu
zijden van het systeem zijn gaan zien. Die
schaduwzijde is, al te veel wierk voor een al
te groote Generale Synode.
Men kan bezwaren gevoelen, zeer sterk
als men een Synode zoo lang ziet vergaderen,
weer sterk, als men het dikke Acta-boék voor
zich ziet liggen, de vraag is, hoe Zijin de be
zwaren te ondervangen en wel op zulk een
wlijze, dat aan het Gereformeerde systeem
van kerkregeering niet Wlordt getornd.
Wij gelooven, dat de weg tot de oplossing
te zoeken is in vereenvoudiging en wie noe
men daartoe maatregelen, die wie in soortge
lijk verband in ons blad ten deele al eens
eerder ter sprake brachten.
Vooreerst vereenvoudiging in de afvaardi
ging en wel in dien zin, dat uit iedere ker
kelijke provincie slechts één predikant en één
ouderling worden afgevaardigd. Verder niet
meer dan vier hoogleeraren als praeadvisee-
rende leden, waarvan steeds de beide "hoog
leeraren in het kerkrecht aanwezig zijn. Wat
dat laatste betreft, als de Hervormde Synode
jaarlijks zich tevreden stelt met het uitnoodi-
gen van twee hoogleeraren, is niet in te zien',
Waarom1 onze Generale Synode het niet met
vier zou kunnen doen. De hoogleeraren in
het kerkrecht zouden wie altijd op de Gene
rale Synode willen zien, de andere bij toer
beurt. Bezwaar behoeft daartegen niet te zij'n.
Zijn er zaken, waarbij de voorlichting van
bepaalde hoogleeraren gewenscht is, b.v. in
de dogmatiek of die in de exegese, dan zijn
dat toch doorgaans zaken, die aan deputaten
ter voorbereiding wlorden opgedragen en on
der de deputaten kunnen de hoogleeraren be
noemd wiorden, welke de Synode gewenscht
acht.
Het voordeel, dat we van deze vereenvou
diging verwachten, is minder sprekers vooral
in de commissie-vergaderingen, kleinere rap
porten, want ieder zal er veel 'meer moeten
maken, minder onkosten.
In de tweede plaats zouden we willen, dat
van tuchtzaken, behalve die welke de leer
betreffen en die Welke ambtsdragers aangaan,
geen verder beroep zou openstaan dan op
de Particuliere Synode. Wanneer iemand zich
van den kerkeraad eerst op de Classis en dan
op de Particuliere Synode beroepen kan, is
dat toch voldoende. Tuchtzaken komen boven
dien door het plaatselijk karakter, dat ze dra
gen, op een Generale Synode niet altijd tot
hun recht.
Naar denzelfden regel zouden wie op de
Generale Synode geen grenskwiesties willen
brengen, die twee kerken binneni één en de
zelfde classis raken.
Dan kan vereenvoudiging aangebracht wlor
den in de behandeling der Generale Zendings
zaken. Het is wiel niet gezegd, dat er altijd
zooveel Zendingszaken opi de Synode zullen
komen als thans. Wanneer het Wierk wiat meer
tot consolidatie komt, wat we slechts in zoo
verre hopen, dat dit Zijn zal, nadat alle ter
reinen behoorlijk bezet zijn en in allen ar
beid behoorlijk Wlordt voorzien, zal het aan
tal Generale Zendingszaken vermoedelijk wiel
verminderen. In elk geval kan nu reeds een
groot deel van het Zendingsrapport tegelijk
wlorden behandeld. Bezwaar kan dit niet op
leveren. Er is bijha niets dat op de Synode
zoo vlot van stapel loopt als de Zendings
aangelegenheden.
Ziehier enkele vereenvoudigingen, die be
sparing van tijd en kosten zullen geven en
de Acta minder dik zullen maken.
De zaken, die dan overblijven zijn niet al
leen zulke die allen kerken aangaan of die
door mindere vergaderingen niet konden wor
den afgedaan, maar het zijd de zaken waar
in ook alle kerken belangstellen.
Het moet de beteekenis van de Generale
Synode verhoiogen, indien van de daar be
handelde dingen, ook het laatste kan gezegd
worden. GROSHEIDE.
BEROEPEN TE
Monnikendam J. Koolstra, cand. te
Amsterdam.
Zoutkamp G. Lugtigheid, cand. te
Oldeb'roek.
gaf, al was dat dan ook slechts een hond.
Langzamerhand keerde echter m'n sombere
stemming terug. Wat kon het leven mij nog
geven, mij, die van God en menschen ver
laten was en dat wel door eigen schuld. En
weer voelde ik neiging me in 't water te
werpen. Maar m'n hond dan Zou dat geen
zwerver worden als ik er niet meer was
Wie zou zich het lot van het beest van den
gierigaard aantrekken En in m'n verbeel
ding zag ik het trouwe beest al rondloopen.
Zoo mager als een houtje, schuw: tegenover
de menschen met wreede straatjongens ach
ter zich, die het dier opjoegen en met stee-
nen gooiden. Een poos dacht ik na. Eindelijk
stond m'n besluit vast ik zou het beest
meenemen in den dood. Ik nam het op mi'n
armen, liefkoosde het, naar ik meende voor
den laatsten keer. Toen stond ik op om den
noodlottigen sprong te wagen. Te zelf der tijd
hoorde ik echter iemand van de' fiets sprin
gen, vlak achter me. Ik keek om en zag,
dat het de predikant was.
Dominee had van al m'n rampen gehoord.
Hij wou me op gaan zoeken om me te
troosten, maar kon mij nergens vinden. Tot
dat iemand hem mededeelde, wielken weg
ik w'as opgeloopen.
„Teun, ik kom je halen", begon hij', „je
gaat voorloopig je intrek bij mij nemen."
Maar ik bleef zitten, als eenig antwoord
mijn hoofd schuddend.
(Wordt vervolgd.)