De Y. M. C. A. en het Bolsjewisme. Voor de Kinderen. LIEF en LEED. DADERS DES WOORDS. Da eerste Evangelisatie. Petrus Dathenus, UIT DE PERS. Kunnen oude menschen nog bekeerd worden het Rijk voor den aanleg van Kerktelefonen alleen de geleidingen tusschen de microfoon installatie in de Kerk en de perceelen, die daaraan moeten wórden aangesloten, beschik baar stelt. De installatie in de Kerk en de telefonen in de aan te sluiten perceelen worden door de betrokken belanghebbenden buiten be moeienis van het Rijk aangeschaft en onder houden. 2. Het beschikbaar stellen van de gelei dingen geschiedt voor rekening van het be trokken Kerkbestuur op de volgende voor waarden a. het jaarlijksch recht bedraagt f 3.per 100 M. (of gedeelte daarvan) in gebruik ge geven dubbelgeleiding (langs de lijn, dus niet hemelsbreed gemeten) b. in eens en voor eens is verschuldigd per 100 M. afgestane dubbelgeleiding f 4.— met een minimum van f 10.bij uitsluitend bovengrondschen aanleg, en van f 25.bij gebruik van Kabeldubbeldraad hetzij' over de geheele, hetzij over teen gedeelte van de route c. indien voor de aansluitingen buitenge wone kosten van aanieg gemaakt moeten Worden, kunnen deze op de belanghebben den Worden verhaald d. kan voor meerdere aansluitingen gedeel telijk van eenzelfde geleiding gebruik ge maakt wlorden, dan zijn voor dat gedeelte de vergoedingen slechts éénmaal verschul digd. De duur van het abonnement bedraagt één jaar of zooveel langer als noodig is om het jabonnement op den laatsten dag van' een kalender half jaar te doen afloopen na af loop daarvan wórdt het bij niet schriftelijke opzegging, uiterlijk 10 dagen te voren, tel kens voor een half jaar geacht verlengd te zijn. 3. Na ontvangst van een aan mij1 gericht schriftelijk verzoek om beschikbaarstelling van rijksgeleidingen wórdt dit verzoek door gezonden aan den technischen dienst, die U desgew'enscht een opgave verstrekt van de vermoedelijke aanlegkosten. Het Kerkbestuur kan zoolang nog niet met den aanleg is begonnen, op zijn verzoek te rug komen. Br. S. zal bemerken, dat zijn informatie niet deugt. Niet de huur is minstens 10 gld. per aansluitingen ook niet de e e r- ste aanleg is minstens 10 gld. per aan sluiting maar in „ad b" staat, dat de reke ning, die Posterijen bij hem als boekhouder indient, nooit minder dan f 10 bedragen kan, of bij gedeeltelijken grondkabel minder dan f 25. Zoodra hij 320 M. noodig heeft is hij1 er al boven. Zelis zal hij zien, dat w'anneer er op de 300 M. b.v. 7 aansluitingen zijn, het rijk slechts vraagt 3x4 gld. voor aanleg wat dus maar eenmaal voorkomt, en dan het eer ste jaar1 3x3 Jgld. voor huur, w:at duurt zoo lang de ziekentelefoon duurt. Wat de afstand betreft, die naar rato be rekend wiordt mijn officieel schrijven zegt daar niets van. Wanneer br. S. daar eens of ficieel naar onderzoeken wil, dan kan hij onze lezers daar zeer zeker mee dienen. In het Febr. nummer van de Macedoniër staat het vervolgstuk uit de Indische Banier over „De Zending in China", wlaarvan we kort geleden iets hebben meegedeeld. De schrijver gaat na wlat er waarheid is in de berichten die ettelijke maanden geleden in de pers opgedoken en tegengesproken zij'n als zouden de Y.M.C.A. (Chr. Jongel. Ver.); de C.A.V. etc. het Bolsjewisme in de hand hebben gewerkt. Ze werden in der tijd als hoogst tendenti eus, heele leugens en halve w'aarheden aan de kaak gesteld. „Evenwellangzamerhand bleek dat dergelijke aanklachten niet uitsluitend uit één hoek kwamen maar dat een toene mend aantal zendelingen er ten slotte toe Waren overgegaan om onomwonden hun bezorgdheid uit te spreken over de toe nadering van zekere Christelijke groepen tot de Russische bolsjewisten." Het zij'n Uitsluitend de orthodoxe Zende lingen geweest, die van het begin af in eigen XXXVII. Maar naar dat kloppen wilde ik niet luis teren. Neen, eerst moest ik ondervinden, dat „dien God liefheeft, door Hem wiordt gekas tijd." Weer zouden er uitgestrekte gronden pu bliek worden verkocht. Ik telde mijn schatten, overdag en 's nachts. Ik had veel geld op een Bank staan als ik de helft er af haalde, was dat bedrag voldoende om de gronden te koopen. Over een maand zou de verkoo- ping plaats hebben. Dan kon ik echter geen kooper zijn, dan zou immers ieder we ten, hoe rijk ik w'as. En het gebedel aan mijn deur zou geen einde nemen. Als ik de bezittingen eens voor dien tijd kocht, in 'alle stilte en den verkooper vroeg alles stil te houden Te doen, alsof ik de gronden van •hem had gehuurd Op een avond sloop ik als een dief naar den eigenaar en een uur later had ik het voorloopig koopcontract in mijn bezit. Over twee dagen zou ik alles betalen en daartoe haalde ik den volgenden dag de benoodigde gelden van de Bank. 's Avonds voor ik naar bed ging, telde ik alles nog eens na en borg toen de sommen in een kast. Maar Wat was dat? Hoorde ik buiten voetstappen, vlak bij mijn raam „Vergader U geen schat ten op de aarde, waar de dieven doorgraven, kring of in het openbaar tegen zulk een toe nadering gewaarschuwd hebben. Later voeg den zich bij die 'waarschuwers ook de gema tigden. Het zijn ook in China de religieus- modernen die met het Communisme sym pathiseerden. II i i I „Het was een Christen geweest, die de Zuidelijke provinciën met Sovjet-Rus land verbonden had. Is het niet opmerke lijk, dat kort daarna een ander Christen, de alom bekende Y.M.C.A.-leider Dr. C. T. Wang de Noordelijke provinciën in officiëele betrekkingen bracht met de Bolsjewieken, waardoor dezen een tweede steunpunt in China w'erd gegeven Van af dat oogenblik dateert de roode propa ganda in Noord China onder de meester lijke leiding van den Russischen Gezant KarakhanVerre van ernstig te waar schuwen of te protesteeren ging men in de Y.M.C.A. zoover Karakhan officiéél als spreker voor de studenten uit te nop- digen Geen Wónder dat iemand, die in China arbeidt Dr. Wakefield schrijven kon „het Werk der Y.M.C.A. is beslist slecht". Waarom wie hier in Holland op deze din gen wiij'zen Omdat we bij de waarschuwing tegen allerlei valsche synthese, zooals ze ook in de samenwerking van orthodoxe Studen ten met de Vrijzinnige Stud. Ver. in ons land uitkomt, onze stem Willen voegen. Die synthese is er toch Werkelijk alleen niet on der studenten. Het is zooi volkomen juist Wlat de Indische Banier schreef „Het modernisme is een anti-christelijke strooming op geestelijk terrein. Het kent geen onderwerping aan het Woord Gods. Het Wil geen uitwendig Schriftgezag Het plaatst de menschelij'ke rede op den troonHet is een revolutie in de Kerk. Vergelijk daarmee het bolsjewisme. Het is eveneens een anti-christelijke stroo ming, maar meer bepaald op staatkundig- terrein. Het predikt vernietiging van alle staatsgezagHet maakt den mensch tot zijn GodHet is de wereldrevolu tie." Wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis v. D. Onze tijd roept om evangelisatie om de verkondiging van het evangelie door wioord en geschrift aan de daarvan in meerdere of mindere mate vervreemde Christenheid. Het is daarom goed en noodig dat telkens op de roeping tot dien arbeid gewézen wordt en dit gedaan wordt met gloed en klem. Die arbeid heeft nog niet de aandacht en liefde die hij behoeft. Maar wie zich opmaakt daarvoor het pleit te voeren moet het dan ook.goed doen. Moet dan niet in de fout vervallen, die gemaakt wordt in een onlangs door ons aangekondigde brochure. Daarin w'erd zoo maar het beweren neer geschreven dat de evangelisatie het hoogste aller kerkelijke belangen w'as. Wie zóó schrijft als Gereformeerde mis kent wiat over deze belangrijke zaak door Gereformeerden reeds is geschreven. Die brengt ons niet vooruit, maar achteruit. Wie over Evangelisatie als Gereformeerde schrij ven wil, dient toch eerst kennis te nemen van wat op onze Synodes daarover is ge handeld. En is hij het daarmee niet eens dan dient hij te komen met argumenten, maar niet zoo maar met beweringen te komen als het bovenstaande. In de rapporten der Synode nu, die over de evangelisatie handelen, wiordt, natuurlijk een heel ander standpunt ingenomen. In het rapport Bavinck-Bouw'man-Kuyper wordt dien aangaande gezegd, dat de kerk door hare aïnbteri vóór alle dingen te arbeiden heeft aan haar eigen volmaking. Evangelisatie mag nooit geschieden met verwaarloozing en ten koste van de bediening des Woords en der Sacramenten, van de handhaving der tucht, van catechisatie, huis- en krankenbezoek. Men zou in dat geval meer verliezen dan men wón. En als de kerk eerst zorgend voor eigen volmaking zich opmaakt tot evangelisatie maar vergader U een schat in den hemel", flitste het door mijn hoofd. Haastig sloot ik de kast en vloog naar buiten. Maar ik zag niets. Jk had het me zeker verbeeld. Maar, toen ik op mijn bed lag, bleef ik toch scherp luisteren, of ik ook nog iets "hoorde. Maar het bleef doodstil. Toen keerde ik mij om en weldra sliep ik in. Het zal middernacht zijn geweest, toen ik Wakker schrok door een doordringend ge jank van mijn hond en een vreeslijke pijn in m'n gezicht. Indo was op m'n bed ge sprongen en huilde, dat het me door merg én been ging, terwijl hij mij' bij tusschen- poozen in neus en ooren beet. Onmiddellijk greep ik het dier in zijn nek en slingerde het van me af. Toen sprong ik overeind, en bemerkte tot m'n ontzetting, dat de kamer in brand stond. Ik sprong uit m'n bed, schoot broek en jas aan, ijlde naar de kast, waar ik m'n geld had geborgen, rook en vlammen trotseerend. De deur stond open, evenals de lade, waar ik alles in had gelegd. Ook stond het raam open. En onmiddellijk begreep ik alles dieven hadden ingebroken, hadden alles weggenomen en om hun euveldaad te verbergen den boedel in brand gestoken. Terwijl ik, als in een droom stond te kijken, nog niet ten volle bewust van de groote ellende, die over me was gekomen, sprong Indo weer huilend tegen me op en beet me in m'n beenen en m'n handen. Toen kwam ik tot mijzelf en haastte mij om het veege lijf te bergen. Nauwelijks was ik op straat, of, onder een hevig gekraak, stortte het pla- dan moet zij zoo luidt het rapport Gros heide, acta van Utrecht 1923, bl. 206, verstaan dat de eerste evangelisatie hierin bestaat, dat het de plicht van de kerk des Heeren is zich naar haar roeping te openba ren in de w'ereld als het licht op den kan delaar en van de leden der kerk om hun goede werken aan de menschen te laten zien, opdat de menschen den Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. Dat is de eerste of onopzettelijke evangelisatie. Daarvan is de kerk of zijn haar leden niet alleen niet ont slagen door een opzettelijke evangelisatie maar die opzettelijke evangelisatie mag nooit de onopzettelijke op den achtergrond dringen. Bij alle aandringen op evangelisatie moeten de leden der kerk in de eerste plaats worden opgewekt te schijnen als lichten in de we reld temidden van een krom en verdraaid geslacht. Dit is het eenig goede standpunt. En als dat maar beslist wordt ingenomen dan komt ook de liefde en ijver voor de evangelisatie. Het lijkt ons gewénscht over den merk- Waardigen man, wiens naam hierboven staat, in de Kerkbode een en ander te gaan mee deden. Natuurlijk niet om daarin nieuwe dingen over hem te zeggen. Dat zou niet wiel mo gelijk zijn, nu de geschiedvorschers in de laatste jaren zich weer ernstig met hem be zig gehouden hebben. We noemen alleen maai de dissertatie van Dr. Th. Ruys, die in 1919 verscheen en wie herinneren dan ook aan de studie van den heer H. de Wilde „Oranje- Datheen-Oldenbarnevelt", die werd uitgege ven als 4de deel van het DriemaandelSjksch Orgaan van de Dr. A. Kuyperstichting in Dcc. 1927. Maar Wlat in deze studies over hem gepu bliceerd Werd is uiteraard niet algemeen "be kend. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat door hen, die van de historie geen studie |maakten over Datheen Wórdt verteld wat niet heelemaal historisch juist is. Of ook, dat niet gelet wórdt op de lessen der his torie, en dat men, wat een dwaling van Da theen wias en door hem zelf als een dwa ling werd erkend, als een goede regel voor levenspractijk gaat aanbevelen. Hier is zelfs te spreken over meer dan een mogelijkheid, hier is zelfs waarschijnlijkheid. Zoo kan het dan zijn nut hebben uit de historie enkele dingen te rcleveeren, die ons o'ok voor dezen tijd van dienst kunnen zijn. We denken er dus niet aan een geregeld verhaal van zijn leven te geven. Wie dat zoekt verwijzen we naar het boek van Dr. Ruys of naar het artikel in het le deel van de Christelijke Encyclopaedic voor het Ne- derlandsche volk, uitgegeven doior J. H. Kok te Kampen, sub voce Petrus Dathenus. We willen uit de historie maar enkele grepen doen in verband met sommige vragen van den dag. Beginnen w'e met het uiterlijk van dezen bekenden prediker, dan kan gezegd, dat in Imenigen kring, waarin nu zijn naam met groote vereering wiordt genoemd, zijn ver schijning op den kansel allicht grooten tegen zin zou wékken. Daar is men toch gesteld op baardelooze prcdiker.s Met de gemakkelijk heid, Waarin velen in dien kring oordeelen', en een dominee, w'anneer hij een baard heeft, al dadelijk veroordeelen als een „bok", zou ook Datheen dan onder dat oordeel vallen een bok te zijn. Immers de man had een baard een vollen baard zelfs, een punt baard. Ook in dit opzicht kan de historie al leerzaam zijn. Maar men kan ook dezen Weg bewandelen dat men de historie, als ze ons niet in 't gevlei komt, eenvoudig laat ZWijgen. En waar men ze niet wil laten ZWij1- gen, daar kan men critisch tegenover haar gaan staan en zooals wé dat eens hoor denredeneeren, dat men op die portretten eigenlijk niet af kan gaan, maar dat verval- schers er later zoo'n baard bij gedaan hebben. Ons nog bepalend bij de uiterlijke dingen kan in de tweede plaats worden opgemerkt, dat deze man een buitengewóón rusteloos leven 'heeft gehad. Wat heeft die man in dien tijd, toen de reisgelegenheden toch niet zoo gemakkelijk waren, gereisd. Geboren in 1531 te Mont-Cassel in Vlaan deren, een plaatsje, dat nu behoort tot Noord- Frankrijk, komt hij op jeugdigen leeftijd in een klooster te Yperen. Op 18 a 19 jarigen fond in. Was ik één minuut langer gebleven', dan Was ik in de vlammen omgekolmlen. Dat Was de eerste keer, dat Indo mij het leven redde. In een oogenblik tijds w(as het zwart van menschen van alle kanten kwlam het volk toestroom en om naar den brand te kijken. Ik liep wianhopig heen en weer, diep onder den indruk van het verlies van zooveel geld en van mijn huis en meubelen. Zoo nu en dan bleef ik staan bij een groep menschen in de hoop eenige woorden van troost te hooren. Maar, wlat ik vernam, vervulde mij met schrik en toorn. De toeschouwiers sche nen over 't geheel in een vroolijke stemming te verkeeren. Er werd gelachen en gejoeld. Men sprak luidruchtig over den vrek, wiens bezittingen nu verbrandden. „Dat is nu de straf voor dien ellendigen gierigaard", meen de de één. „Laat de rommel maar afbranden, dat ruimt op", constateerde een ander. „Ik hoop, dat hij al z'n geld in huis had, dan is hij meteen alles kwijt", wenschte een derde. „Natuurlijk heeft hij al z'n geld thuis", verklaarde een vierde. „Denk je werkelijk, dat hij z'n schatten aan een ander zou toe vertrouwen „Heb je wel eens gezien, hoe blauw' die kerel z'n vingers zijn van 't geld tellen informeerde een vijfde. „Die Teun is te gierig omj te eten en te drinken. Hij durft geen kleeren te koopen en ziet er uit als een schooier. En hij! zou leeftijd wórdt hij gewonnen voor de begin selen der Reformatie. Juist in die jaren begon de leer van Calvijn zich in de Zuidelijke Ne derlanden baan te breken en talrijke aanhan gers te winnen. In Zuid-Vlaanderem en Hene gouwen vond de hervorming een vruchtbaren bodem. Gevolg was, dat de Roomsche gees telijkheid zich opmaakte om door vervolging en brandstapel die beWeging te stuiten. Een jeugdige schoenmaker Maarten genaamd, moest zijn openlijke belijdenis met den dood bezegelen. Bij het gezicht van den brand stapel vreesde hij echter niet, maar zeide er is geen vergelijking tusschen dit vuur en het eeuwige na een kort lijden zal ik de immer durende vreugde genieten. De vervol ging belette Datheen niet ook voor de Her vormingpartij te kiezen en openlijk daar voor uit te komen. Dadelijk begon hij! ande ren met het zuivere Evangelie bekend te maken en sprak hij op onderscheiden plaat sen. Maar dan moet hij ook, vanw'ege de dreigende vervolging, uitwijken. Dan komt Datheen in 1550 te Londen, Waarheen destijds vele hervormden de wijk namen, omdat de koning Eduard VI (1547— 1553) hen gaarne in zijn land ontving en be schermde. Heel lang blijft hij daar niet. Reeds in 1554 verlaat hij Engeland. De Roomsche zuster van Eduard VI, Maria Tudor .bijgenaamd de bloedige Maria was een Tanatieke Room sche, die de hervormden hevig vervolgde. Aan den grooten exodus van de Gereformeer den doet oiok Datheen mee. Frankfort wórdt dan zijn woonplaats. Daar blijft hij zeven jaar en wordt er predikant. Evenwél moet hij die plaats in 1562 weer verlaten. De raad van die stad w'ilde dat de Geref. predikanten de leer van Zwingli en Calvijn over het Avondmaal in een open lijk geschrift en op den kansel voor het volk zouden veroordeelen. Dat wilde Datheen heit en met een zestigtal gezinnen verliet hij die stad. Dan komt hij in de Paltz. Blijft daar vier jaar om in 1566 in de Nederlanden terug te keeren. Hier wérkt hij, gedurende een jaar Ivopral in Gent. In 1567 reist hij' wéér af naar de Paltz, om in 1569 benoemd te wlor den tot hofprediker van den keurvorst te Heidelberg. In de jaren 1572—1578 is hij echter weel reizende in Holland, Zeeland en Engeland verblijft 1578—79 weer in de Nederlanden begint in 1579 zijn derde verblijf in de Paltz; is in 1583 weer hier en brengt zij'n laatste levensjaren 1585—83 door in Noord-Duitsch- land. Was zijn leven alzoo een rusteloos leven, het was ook een vruchtbare leven. "Maar daarover dan een volgend maal. HEIJ. Kunnen? Neen maar ze moeten. Oud en dan nog onbekeerd Oud en dan nog onver- nieuw d van hart Het is immers iets om er niet van te kunnen slapen. Zeker, jongen kunnen soms nog dichter bij hun einde Zijln dan de ouden maar regel is dit toch niet. De regel is jongen kunnen sterven; ouden moeten sterven. Laat het nog een jaar of 'Wat duren, laten de zeventig tot tachtig Wórden de tijd gaat zoo snel. Laten dé ouden, die nog onbekeerd zijn, zich toch haasten, w'ant men moet er niet aan denken', te moeten sterven en dan nog niet bekeerd te zijn. Ouden, die nog niet bekeerd zij'n, moeten vooral niet denken, dat het voor hen wel te laat zal zijn. Dit leven blijft tot de laatste stonde de genadetijd. Zoolang er leven is, is er hoop. Oude, onbekeerde menschen, wan neer ze w'el eens angstig voor den dood be ginnen tc wórden, denken niet zelden, dat het voor hen wel te laat zal zijn. En er is ook w;el reden voor, dat ze zoo denken. Zoovele jaren geleefd te hebben, en zich Weinig om God te hebben bekommerd, dat is zeker w'el een reden om te vreezen, dat het nu w'el te laat zal zijn. Niet in den herfst maar in de lente plegen de knoppen open een arm mensch liever voor de deur zien diopdvallen, dan ook maar het minste te geven", nijdaste weer een ander. „Het is maar goed, dat de heele rommel afbrandt, dan kan hij zelf in 't armhuis een onder komen zoeken Al die onvriendelijkheden golden mijten slotte verwijderde ik mlij uit vrees dat men mij zou herkennen. Woest balde ik m'n vuisten. Niemand had dus medelijden met mij Men schold mlij! een vrek, ee n gierigaard, een ellendeling Men Wenschte mij straatarm. Maar toen kwam er een leelijke grijnslach over m'n gezicht. Ha, de lui vergisten zich leeliik Ze dachten m'ij arm. Men wist niet, dat ik nog zooveel geld op de bank had staan. Morgen vroeg zou ik dat geld er af halen en er m'n nieuwe bezit tingen mee betalen Dan zou ik den verkoo per ontslaan van z'n belofte van geheimhou ding. Dan zou ik zelfs verzoeken het van de daken uit te roepen, dat ik de gelukkige kooper van al die bezittingen w'as, en dan zou je de lui zien kijken Dan zouden ze 't land in hebben als een stier, omdat ik nog rijk was. En niettegenstaande de groote verlie zen, die ik leed, wreef ik in m'n handen van pleizier, alsof ik een groote erfenis had ont vangen. Den morgen, volgende op den dag, Waarop m'n geld gestolen en mijn huis ver brand was, wandelde ik om ongeveer een uur of tien naar de bank. Dicht bij deze instelling gekomen, zag ik tot m'n verwondering voor de ingang vele groepen menschen staan, sommigen druk ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 2