Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
42e Jaargang.
Vrijdag 10 Februari 1926.
No. 6
RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Persvereeniging Zeeawsche Kerkbode.
UIT JiET WOORD.
STERVENSNUTTELOOSHEID.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Spijtige slordigheid.
Zoowel de Delftsche als de Geldersche
Kerkbode wijzen op een jammerlijke slordig
heid, waarvan het bekende Jaarboekje der
Geref. Kerken de dupe wordt. Het is ons ook
gegaan als Ds, Van Anken, die met begrijpe
lijke nieuwsgierigheid naar de juiste opgave
van het zielental gezocht heeft in steden en
dorpen waar H.V.-groepen zich hadden af
gescheiden.
Jubileum Prof. Dr. H. Bouwman.
Een zeer verblijdend bericht.
PAPERS PES WOORPS.
Doorgevende handen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprljsi
Advertentieprijs!
per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 ragels belangrijke reduotio.
UITGAVE VAN DE
Adros van de Administratie:
Flrna LITTOOÜ a OLTHOPF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 422 80.
Tot U, HEERE, riep ik, en ik
smeekte tot den HEERE
Wat gewin is er in mijn bloed, in
mijn nederdalen „in de groeve Zal
U het stof loven, zal het Uw'e waar
heid verkondigen
Psalm 30 9, 10.
Soms kan het zoo donker wtorden voor
het hart, dat gevraagd wiordt om te mogen
sterven. Dat roepen om den dood is even-
wiel geen bewijs van kracht, maar van zwak'
heid het toont geen moed, maar het spreekt
uit de vertwijfeling.
Jona acht zijn levensroeping mislukt en
daarom bidt hij dat God zijn ziel maar weg
neemt, want hij' kan het niet rijmen dat de
gunst des Heeren ook uitgaat tot de erge
zondaren als de Ninevieten zijn. Hij heeft
van de genade Gods te klein gedacht en
liever dan zijn verkeerde zondige gedachten
op te geven, wil hij uit dit leven maar schei
den.
o
In dezen psalm is het anders. Hier benauwt
de vrees voor het donkere graf. In doodsnood
wiordt geroepen ,om levensverlenging. De zan
ger hangt aan het leven. Hij kan er niet van1
los van zijn. Waarom niet
Soms omdat het bestaan op aarde zoo
(Vreugdevol is Is de ellende niet groioter
;dan de blijdschap Is er niet smart en
Iweedom Breekt het hart vaak niet reeds
bij het aanschouwen van het lijden van an
deren Is soms voor één mensch de heer
lijkheid onvermengd Ook als men staat op
's levenshoogten, ook als .de toekomst ligt
in gouden zonneglansen zeg, is er dan
geen enkele schaduw' Ach, neen, niet
om 's levensvreugden behoeft men te vragen
om verlenging van dit aardsche leven Want
ook die vreugde is ijdelheid, wisselvallig en
voorbijgaand.
Waarom kan de dichter geen afstand doen
van zijn leven Soms omdat zijn rijkdom eèn
markt is, die over hem heerscht Zie, in
een tijd van rustige zekerheid is over hem
de zw'arte vlerk van den dood uitgespreid.
De gave Gods genietend heeft hij de gever
vergeten, meenend niet te zullen wankelen
in eeuwigheid. Maar toch ojok dat zal hem
hier niet kluisteren. Zijn hart is teruggedre
ven naar den oorsprong van alle goed en hij
heeft zich vastgeklemd aan de Rots die niet
Wankelt, ook al zal alles hem ontvallen.
Wil David soms niet sterven omdat hij
niet bereid is voor den Rechter van levenden
en dooden te verschijnen O, dat is vreese-
lijk niet te willen sterven omdat men niet
sterven kan. Dan zijn er onbeleden zonden,
niet vergeven zonden, dan is het licht van
Gods vriendelijk aanschijn weggetrokkendan
is er geen eensw'illendheid met Hem, als Hij
de levensbanden losmaakt, de een na den'
ander geen vertrouwen op Hem, die geen
zondaar staan laat. Onbereidheid komt voort
uit een zondig ongeloof, dat het met God
niet Waagt, dat niet durft met den Heere
de duisternis in te gaan, hoewel Hij niet laat
varen de werken Zijner handen.
Neen hier wordt een eigenaardige reden
opgegeven, w'aarom levensverlenging wiordt
afgebeden. Die reden ligt in het nauwe ver
band tusschen ziel en lichaam. Als die ver
binding verbroken wordt, dan eindigt daar
mee de lofprijzing des Heeren hier op aarde.
Dan is daartoe geen gelegenheid meer en
het zielloos stof daalt in het graf. Dooi
de zonde is de belijdenis van den naam des
Heeren van de aarde verbannen. De wereld
kent God niet meer en looft Hem niet meer.
Zij wil Zijn roem niet verkondigen, zijl kan
het ook niet. Doch de genade van den Al
machtige is w'eer geopenbaard aan de kin
deren der menschen. Hij is het die Zijn
Woord doet uitgaan en het profetisch ambt
in de Zijnen herstelt. Zij spreken Zijne waar
heid uitin die w'aarheid leven zij', door die
Waarheid zijn zij de belijders van Hem, die
't al geschapen heeft. In hen beeft Hij wio-
ning gemaakt en Zijn volk wil nu niet an
ders dan Hem verheffen, die den geestelijken
dood heeft weggenomen. Maar voor dit uit
dragen van de getuigenis des Heeren heb
ben zij een lichaam, een mond noiodig. Wat
zal er van komen als zij sterven Zal 't dan
niet zijn alsof Gods naam sterft en met
hem begraven wordt Zal hun sterven den
Almachtige niet rooven de eer, die Hem
moest worden toegebracht Zal door
het wiegvallen van de koorzangers het lied
niet verstommen Is de taak nu reeds vol
eindigd Zal de zaak Gods geen schade lij
den als zij verscheiden van de aarde
Hoe diep wordt hier gegrepen Hoe ver
is ,de psalmist verwijderd van de gedachte
aan mij is niets hier verloren. Niemand zal
mij missen. Hoe groot is hier de afstond van
het Wanhopig makende ik ben een nutte-
looze. Mogelijk Wiordt dit wel gelezen dool
zieken, die alle levensmoed verloren hebben.
Hoe gemakkelijk sluipt niet in het hart de
gedachte ik kan hier niets meer doen en
elke dag is, een hernieuwde kwelling. Zoo
moogt gij niet denken. Gij züjit een schepsel
Gods door Hem gemaakt om Zijn wonderen
te vertellen. En van die roeping zij't gijl niet
iontslagen, ook niet als gij op uw ziekbed
ligt. Gij bereikt misschien een kleinen kring
laat toch aan uw' omgeving zien de heer
lijkheid des Heeren, de schoonheid van Hem,
die de Zijnen feestgangers doet zijn.
Gij zijt een Christen genaamd züjt gij1 het
ook Is voor u ook uwl lichaam de tempel
van den Heiligen Geest Zie dan zal het
steeds moeilijk moeten vallen om van dat
lichaam te scheiden. Dan zal tegenover de
heerlijkheid die van stonde aan na het ster
ven voor de ziel zal opgaan, toch staan de
Wieemoed over dat kunstwerk van den Schep
per dat tot stof wederkeert. Zeer zeker er
is troost tegen den dood de troost van
Hem, die nooit alleen laat. Bij den Heere
Christus te zijn is verreweg het beste'. Maar
Waak hier tegen een geestelijke zelfzucht, die
het lichaam minacht en de stem geringschat!
De heerlijkheid die geopenbaard zal worden
gaat wel alle stervensbenauwing ver te bo
ven, en kan hun helpen over de vrees van
het graf. Maar die troost is slechts on
volkomen. Ook uw lichaam moet tot heer
lijkheid komen. Wie bij het graf blijft staan,
ziet voor zijn lichaam niets dan ontbeering.
O, hef uw hart toch op, en dring toch1 door
tot de heilgeheimen Gods, dat Hij' ook zal
schenken hereeniging niet dat stof Wat be-
teekent voor u de wiederopstanding des vlee-
sches Gelooft gij dat Maar zult gij hieraan
u oprichten, zoo moet gij in dit leven den
Heere prijzen. Doet gij dat Ga toch naar
Golgotha en zie wat daar geschiedt. Daar
barst over den Zoon Gods alle toorn los om
onzent wil. Hij heeft de scheidingspijn gedra
gen, de vloek er uit weggenomen en is ge-
Worden tot een volkomen verlossing. Wie
in Hem gelooft zal leven al ware Hij1 ook
Leven is. Hij lost u af van uw taak, ook al
Leven is. H ij lost u of van uwi taak, opik al
kunt gij 't nog niet inzien dat gij Gods tijd
hlebt uitgediend. Hij verlicht het donkere
graf, omdat Hij er in is geweest en er uit
is te voorschijn getreden ajs Doodsverwin-
naar. Hij is de Levensvorst, die ten allen
tijde zal doen triumfeeren allen die Hem
liefhebben in onverderfelijkheid. Hij maakt 't
sterfelijk lichaam aan Zijn verheerlijkt lichaam
gelijk. Hij heft die scheiding op en Zijne vrij-
gekochten zullen Hem prijzen op een nieuwe
aarde. Zoo zullen wij altijd bij den Heere we
zen. Zalig hij die Jakobs God tot Zijn hulp
heeft, wiens verwachting nu is op den Heere.
ji Zijn vertrouwen wordt niet beschaamd en
j Hij zal den grooten Naam des HEEREN lo
ven.
I Oostkapelle. E. DOUMA.
II wmm
Zelfs een plaats als Oosterend-Texel, w:aar
een grootere H.V.-grocp moet uitgetreden
zijn, gaf dezelfde cijfers als vorig jaar.
Dit is erg jammer.
Want dit wijst niet op een slordigheid in de
beide redacteuren Ds. Doekes en Ds. Rull-
mann.
Maar dit bewijst, dat men de moeite niet
genomen heeft, bij de opgave aan die beide
heeren, even in de boeken- of kaartenkast
na te gaan, hoeveel leden er sedert vorig
jaar zijn bijgekomen of heengegaan.
Het zij ons vergund, naar aanleiding- van
deze beide klagende Kerkbodes, ook in Zee
land bij alle scriba's en predikanten er sterk
op aan te dringen, dat de opgaven Volor het
Jaarboek aan de redacteuren met nauwkeu
righeid worden verstrekt.
Wij hebben de cijfers van de Ze euwse he
Kerken niet vergeleken, en zeggen dit dus
niet om dat wie veronderstellen, dat het ten
onzent slordig geschiedt.
Maar het zou toch kunnen zijn terwijl
met eenige moeite deze eenige statistiek, die
Wie van de Kerken hebben, nauwkeurig ware
te maken. v. D.
Zaterdag 11 Februari zal het vijf-en-twintig
jaar geleden zijn, dat Dr. Bouwman zijn pro
fessoraat aan de Theologische School aan
ving met een rede over „Het Object der
Kerkgeschiedenis".
Wij gedenken ook in ons blad met dank
baarheid, wiat hij voor de Eigen Inrichting
der Kerken in 't bijzonder, maar ook op
breeder terrein van het kerkelijke leven in
deze vijf-en-twintig jaren heeft mogen pres-
teeren. Wanneer wie ons niet al te zeer ver
gissen hebben tot zijne benoeming aan Onze
.School ook niet weinig bijgedragen de uit
nemende stukken, die hij, nog predikant in
Hattem zijnde, in De Bazuin van de Oplei
dingskwestie schreef.
De voorstanders van het „Behoud der Eigen
Inrichting" zullen zich die heldere en warme
(pleidooien voor Kampen ook in onze pro
vincie nog wel herinneren.
Het is gebleken, dat de Kerken zich in
de benoeming van den toen n'og jeugdigen
theologiae doctor niet hebben vergist. Sinds
dien heeft Prof. Bouwman zich nooit an
ders dan een vurig voorstander van de Theol.
School der Kerken betoond.
Hij deed dit in zijn persarbeid, niet het
minst in De Bazuin en zijn verschillende uit
gaven op het gebied der historie van de Kam-
perschoo! hij deed dit in zijn veel omvatten-
den collegearbeid, en hij betoonde zich dit
ook in al de kerkelijke vergaderingen, wlaarin
men op zijn advies prijs stelde.
Met erkentelijkheid maken wij op dezen
zijn feestdag gewag van dien velerlei arbeid
in groote liefde tot de Kerken, en haar
School verricht:
Het moet hem tot dankbaarheid stemfnen
dat ook mede door zijne toewijding de School
uit haar tijdelijke malaise tot een bloei kw|am
als in onze dagen, een bloei niet alleen1 in
het aantal studenten, maar ook in de quali-
teit van haar onderwijs.
Het is onze w'ensch, dat het Zijn Hoogge
leerde nog jaren vergund zij, School en Ker
ken te dienen met zijn gaven, die de Heere
hem' zoo rijk en schoon heeft geschonken.
In den brief, die door de Zendende Kerk
van Middelburg en Deputaten naar Ds. Mer-
kelijn te Magelang verzonden is komt het
volgende voor
„Het Comité heeft Vrijdag 27 Januari
met de Deputaten vergaderd, waar be
sloten werd U het nu reeds door U. ont
vangen telegram te zenden „Pandita ac-
coord
Algemeen leefde de gedachte in ons
midden, dat wij Uw verzoek tot volle
dige institueering van de J a-
v a a n s c h e gemeente te Magelang
moesten inwilligen. Uw argumenten in
dezen waren voor geen wederlegging vat
baar en wij danken den Heere, dat Hij
het U schenkt dezen zegen nog te aan
schouwen voor Uw aanstaand vertrek
naar Holland. Het kan niet anders of dit
besluit zal dienen tot de uitbreiding van
Gods Koninkrijk."
Dit wil dus zeggen, dat in Magelang de
Javaansche gemeenten, die tot dusver ds.
Merkelijn als haar predikant had, een eigen
Javaanschen dominé zal hebben.
Onlangs werd in Tlepok op het Utrechtsche
Zendingsveld een eigen pandita of leeraar be
vestigd, en thans geniet ons Zendinigsveld
ditzelfde voorrecht. Wij verheugen ons over
dezen zegen dien God ons in Magelang op
het werk van Merkelijn gegeven heeft.
We hopen, dat de pandita noig kan beves
tigd worden voordat Ds. Merkelijn naar 't
vaderland terugkeertwat ook tijdens ziijh
afwezigheid om vele redenen van groote be-
teekenis zou zijn. v. D.
De verzadiging van al wiat leeft ligt in de
opening van Gods hand. Gij doet zoo
Ps. 145:16Uwe hand open en verzadigt
al wat daar leeft, naar Uw welbehagen.
Tot die verzadiging gebruikt God de Heere
dan echter vaak vele zich openende handen.
Tot verzadiging van het vee op stal gaat
open de hand van den veehouder.
En wiat zoo geschiedt ten opzichte van de
dierenwereld gaat ook door in de hoogere
wereld der menschen, van de beelddragers
Gods.
Tot verzadiging van de kinderen thuis gaat
open de hand van vader en moeder. Tot
verzadiging van den arbeider gaat open de
hand van zijn werkgever. Tot verzadiging
van hen, die niet kunnen arbeiden gaat, wan
neer dat noodig is tot hunne verzadiging,
open de hand der Kerk of ook wiel van den
Staat.
En bij die zich openende handen zijini dan
de o,Ogen, die op die handen zien en wachten'.
Ps. 145 voegt ze saam aller ooigen wiach-
ten op U en Gij doet Uwe hand open.
Die zich openende handen en die wach
tende oogen passen bij elkaar, zooals ook
Ps. 123 die saamvoegt Gelijk de oogen der
knechten zijn op de hand hunner heeren, en
de oogen der dienstmaagd zijn op de hand'
harcr vrouw, alzóó zijn onze oogen op den
Heere onzen God, totdat Hij ons genadig zijl
Het is dus niet zoo, dat de verzadiging van
wat leeft altijd rechtstreeks komt door de
opening van de hand Gods. God legt het
in de hand der ouders opdat die het do oir-
geven aan de kinderen. Hij legt het in
de hand der werkgevers opdat die het door
geven aan die bij hen in dienst zijin'. Hij!
legt het in de hand der Kerk, opdat die het
iweer doorgeven aan de broeders en
zusters, die daaraan behoefte hebben en zoo
mogelijk aan allen, die in nood zijn.
En bij dat doorgeven mag het dan niet
gaan zooals dat in Ps. 123 geteekend wiordt
in de verhouding van slaven en heeren
slavinnen en vrouwen.
Ps. 123 wil niet leeren, dat dit een ideale
en van God gewilde toestand is, dat de ééne
mensch van de genade van den anderen
mensch zou afhangen. Psalm 123 ontleent
alleen aan den toestand, die er toen wias, dat
n.l. velen in slavernij verkeerden, een beeld
om aan te 'geven hoe de dichter zijn ver
wachting heeft van den Heere zijnen God,
Maar daaruit mag niet worden afgeleid, dat
die Psalm daarin een regel zou aangeven,
die in de menschelijke saamleving zou moe
ten gelden. Wie dat zou willen zou de sla
vernij terug moeten wenschen en dat zal
wiel niemand begeeren. Niemand zal er wel
meer aan denken de slavernij te willen ver
dedigen. De doorwerking van het Evange
lie heeft wel doen verstaan, dat de slavernij
in strijd is met Gods ordinantie.
Bij dat 'd o orgeve n mag het dus met
zoo zijn, dat degenen, die doorgeven moeten
als een soort goden op den troon zitten om
zoo naar hun welbehagen dat weer eens uit
te deelen. Het mag niet zoo zijn, dat die