Voor de Kinderen.
LIEF en LEED.
Berispelijk en niet ongerept.
0e Psalmen.
name in Rusland, dat eigen wb'ord des men-
schen al niet-in-te-denken ellende gebracht
over millioenen.
Draagt dan de wereld voor zich uit eigen
woord, dat een woord des doods is, de ge-
loovigen hebben dan voor zich uit te dragen
het Woord Gods, dat een Woord des le
vens is.
De roeping, die hier den Christen wordt
voorgehouden is zeker geen gemakkelijke
Het is heel w'at gemakkelijker te murmu
reeren en tegen tc spreken dan te zprgen dat
ons Werk in orde is en dat we onberislpelijk
zijn en ongerept. Het is heel wat gemakke
lijker ons eigen woord te doen uitgaan, ver
vattend onzen eigen w'ensch, dan het Woord
des levens voor ons uit te dragen het Woord
dat zoo menigen eigen wiensch veroordeelt.
Het is daarom geen wonder, dat w'e overal
zoo vinden dat murmureeren en tegenspreken,
dat doen van verkeerde dingen en dat roe
men in eigen woord.
De apostel Weet ook dat hij alzoo een roe
ping aanwijst, die ingaat tegen vleesch en
bloed en daarom w'ijst hij ook op datgene,
dat tot vervulling van die roeping dringen
moet.
Hij doet dat door de geloovigen aan te
wijzen de kwaliteit, waarin zij alzoo handelen
moeten, als hij schrijft kinderen Gods Zij'n-
de. Omdat zij kinderen Gods zijn, daarom
moet er bij hen zijn dat doen van alle din
gen zonder murmureeren en tegenspreken,
dat onberispelijk zijn en ongerept en dat
voorhouden van het Woord des levens.
Niet met de wet komt de apostel. De gc
loovigen staan niet meer onder de wet maar
onder de genade, Rom. 6 14. Niet met de
Wet komt de apostel want door de wet wordt
de zonde levend (Rom. 7:8). In de wet ligt
geen kracht om den mensch er toe te bren
gen daarnaar te leven.
Op de genade Wijst hij hen op het voor
recht,^ dat zij ontvingen, wanneer ziji kinde
ren Gods werden. Van nafüre behoor en ook
de geloovigen tot het krom en verdraaid ge
slacht. Hoe komt dat uit in de neiging, die
nog altijd ook in hen leeft tot murmureeren
en tegenspreken in het niet altijd bedacht-
zijn op een onberispclijken w'andelin het
zoo vaak ook nog uitdragen van eigen woord.
Door genade alleen zijn zij' anders gewor
den. Daarom alleen omdat de Zone Gods
zichzelven vernietigde en zichzelven verneder
de, zonder murmureeren en tegenspreken, tot
den dood des kruises. Daarom alleen omdat
God om het offer van Christus hen wilde
aannemen tot Zijn kinderen.
Dat moeten zij bedenken. Dan zullen zij
het beeld willen dragen van hun Zaligmaker;
zullen zij zoeken, dat in hen zij het gevoelen,
dat ook in Christus Jezus was. Dan zullen
ze Gode gaarne gehoorzamen, wiant dan zul
len ze hun voorrecht verstaan, dat zij kinde
ren Gods zijn.
En zoo alleen, zullen zij die roeping erken
nen en aanvaarden. HEIJ.
UIT DE PERS.
Veel is er veranderd sinds die heilige zan
gers de harp tokkelden en de pen voerden,
om door inspiratie des H. Geestes hun lie
deren neer te schrijven alleen maar het
mcnschelijk hart is niet veranderd.
En wat voor zóóvele eeuwen het gemoeds
leven van menschen vervulde, w'at de zielen
der vromen ontroerde, opvoerde of vervoer
de, 't is ook nu nog in doorsnee de er
varing van eiken gunstgenoot des Heeren.
Daarom grijpt de christen zoo. gretig naar
dien schoonen Psalmbundel, en liiji zegt tot
roem van Gods genade: geen wonde of daar is
balsem geen smart, of daar is verzachting
geen breuk of daar is genezing, geen nooid
of daar is hulp geen gebrek of daar is
heeling, geen pijn of daar is verzachting,
geen tranen of daar is vertroosting, geen
smachten of daar is lafenis geen kruis of
daar is kracht.
Schakel de Psalmen uit en ge kunt u
den gang van uw eigen geestelijk leven niet
voorstellen.
Een wereld van troost en geestelijke weel
de ligt in dat kleine bundelke begrepen.
Daarom vooral spreken die Psalmen ons
zoo toe, omdat wie er niet den ideaal-gelop-
vige geteekend zien, maar den geloovige,
zooals hij1 w'erkelijk is.
Niet een, die altijd, overal en onder alle
omstandigheden standvastig, kloek en trouw
gelooft, Wiens leven is als de dagen aan
den evenaar altijd zon, geen wolk of nevel;
maar integendeel een, wiens leven meer nacht
dan dageraad kent, meer van dreigenden he
mel dan van zonneglans weet, wiens weg
meer door duistere dalen dan over blinkende
toppen gaat, maar die toch, in weerwil van
alle vallen en opstaan, getuigen mag van
de trouw1 en de genade des Heeren.
Dat juist geeft troost en bemoediging als
w'e zoo ons eigen beeld terugvinden, onzen
eigen strijd en nood, en de stemmen beluis
teren die in ons eigen hart vaak weerklinken,
maar ook het antwoord Gods.
Telkens bemerken w'e dan dat door don
kere diepten het pad toch bergopwaarts kan
voeren als God Zelf zijn licht en waarheid
nederzendt dat die ons geleiden.
MEYSTER.
KERKNIEUWS
TWEETAL TE
Rotterdam-Delfshaven J. H. Kuiper te
Drachten.
C. J. Sikkel te Oosthem.
BEROEPEN TE
Nieuwerkerk (Z.) J. E. Westerhuis te
Hellevoetsluis.
Apeldoorn, 2e maal G. J. Goede te
Voorthuizen.
Oudemirdum D. Zwart, cand. te
Ooster-Nijkerk.
Rotterdam-Delfshaven C. J. Sikkel te
Oosthem.
Zierikzee L. E. Smilde te Haastrecht.
Kruiningen J. Koolstra, cand. te Amsterdam.
Fijnaart H. Lanning te Siddeburen.
zen, dat hij denkt ,,'t -is maar een buiten
man", en dat hij dien w'el wat nonchalant be
handelt.
Zoo ging het althans onzen buitenman.
Juist dien Zondagmiddag dat onze provinci
aal bij hem gelogeerd is, gaat de Amster
dammer een heele lange visite afsteken bij
een oude tante, die 80 jaar werd. Dat was
niet bepaald hoffelijk van dezen gastheer,
orn een gast te vragen juist voor dien Zon
dag, dat hij naar zijn oude tante moest. Maai
de Amsterdammer dacht allicht dat hindert
nietdie buitenman is al blij als hijl eens
komen mag. Hij noodigde zijn vriend uit,
ging naar zijn oude tante en liet dien vriend
aan z'n lot over.
Zoo'n buitenman ze zijn ook fang weer
niet allemaal gelijk kan zich echter soms
aardig goed redden in zoo'n groote stad. En
dit Was een pientere buitenman. Als hij dan
dien middag zijn groot-steedschen vriend moet
missen, kan hij achteraf in genoemd w'eek-
blad vertellen, dat hij zich toch uitstekend
geamuseerd had en Wel in het Rij!ks-
m u s e u m. Misschien doet de terminologie
hier nog Wat aan den „buitenman" denken,
die in het Rijksmuseum amuseimlent
zoektIn elk geval, hij „genoot er bijZonder
van de heerlijke collectie schilderijen."
Helaas de vroeg invallende duisternis liet
hem niet toe heel lang daarvan te genieten.
Hij1 gaat Wieer naar het huis zijns vriends,
maar deze is nog niet terug van zijn be
zoek aan de oude tante van 89 jaar.
Wat zal hij nu doen Hij redt zich alweer.
Hij vindt een luie stoel en een stapel poli
tieke tijdschriften. Wat Wil men in zulke
omstandigheden meer Daar komt he'ml dan
in handen de Decemberaflevering van het
tijdschrift: „Anti Rev. Staatkunde" en zijn oog
valt op de vragenbus, waarin het moet
maar treffen juist de vraag behandeld
Wordt, wat te denken is van het openstellen
van een stedelijk museum van oudheden en
schilderijen op den Zondag
Geen wlonder dat onze buitenman voior
deze vraag en het daarop gegeven antwoord
nu bijzondere belangstelling koestert.
En ziet dat antwoord luidde, dat men het
best deed den dienst der museums gedurende
den Zondag stop te zetten.
En zoo'n antwoord leest -ge, als ge pas op
een Zondagmiddag in een museum U uit
stekend hebt geamuseerd Het is wel waar,
dat onze buitenman niet naar Amsterdam .ge
gaan was om het museum. Het is wel waar,
dat hij er naar toe ging nu ja omdat hij
anders niet wist wat hij doen zou. Maar hij
had daar dan toch maar genoten. Stel u
voor, dat het museum eens gesloten w'as
geweest, wat had hij dan met dien middag-
moeten doen, toen zijn nonchalante1 gastheer
naar zijn oude tante ging
Dit antwloord brengt hem dan Ook in z'n
luie stoel aan het mijmeren. Echter niet daar
over, dat hij, bij zoo'n sluiting op Zondag
zijn amusement zou gemist hebben, miaar
dat w'as veel voornamer over de c u 1-
t u u r, en hoe die cultuur door zoo'n slui
ting zou geschaad worden. Zijn gedachten
gaan zich uitstrekken zelfs over het verband
tusschen Christendom en Cultuur, en nog ver
der hoe de a. r. partij tegenover dat probleem
staat
Eenigermate had hij zich daarvan op de
hoogte kunnen stellen door serieus kennis
te nemen van de in het gegeven antwloord
aangevoerde argumenten. Daarin had hij kun
nen zien, w'el niet hoe de a. r. partij', maar
hoe a. r. menschen daarover denken. Kun
nen zien, dat moge men onder hen olok
al de rechten van de cultuur erkennen
men ook oordeelt, dat het Christendom zijn
recht heeft en dat onder de dagen der w'eek
een zeer bijzondere plaats inneemt de dag,
die door de opstanding van Christus gehei
ligd is tot Zijn dienst.
Maar de luie stoel zal hier wiel Zijn in
vloed hebben laten gelden hij vond het
gemakkelijker die vraag voor te leggen aan
zijn vriend, wanneer die eindelijk eens zou
believen thuis te komen.
De vriend komt toch nog terug vóór ztij'n
gast w'eer Amsterdam verlaten moet. Dade-
lijk wOrdt hem de nu interessant gemaakte
vraag voorgelegd hoe staat de a. r. partij
tegenover het probleem Christendom en Cul
tuur
En voor het antwoord had de gastheer niet
zooveel tijd noodig als voor de bekende vi
site. Onmiddellijk antwoordt hij dat bestaat
XXXIV.
Totdat ik er langzamerhand aan w'endde en
onverschillig werd. O, jongens, w'at heb Lc
toen een verschrikkelijken tijd doorgemaakt.
In m'n eenzaam leven had ik tot nog toe
troost bij God gezocht, maar nu begon ik
dat na te laten. Ik kon het niet meer doen,
omdat ik Zijn Woord haatte. Dat Woord im
mers leverde telkens stof voor m'n strafwerk.
Toch probeerde ik zoo nu en dan nog tante
voor me te winnen. Zoo herinner ik me een
keer, dat ze jarig Was. Dat scheen haar nog
al in een aangename stemming te brengen.
Althans, toen ik uit school kwam, kreeg ik
een koekje, heusch een echt koekje. Nog kan
ik me voorstellen, hoe ik dat lekkers opknab
belde. Telkens beet ik er een klein stukje
af en zoog dat als 't ware naar binnen, om
toch maar zoo lang mogelijk van 't lekkers
te kunnen profiteeren. Het genieten van die
heerlijkheid bracht me tevens in een zachte
stemming ik vond het jamimier, dat ik tante
op haar verjaardag niets had kunnen geven.
Ze was toch niet zoo'n slechte vrouwDan
zou ze me toch geen koekje hebben gegeven
Maar ik kon niets geven, om de eenvoudige
reden, dat ik niets bezat.
Toen schoot me plotseling iets te binnen
Als m'n moeder jarig was, plukte ik altijd
eenige bloemen dan zocht ik een vaas op,
niet voor hen.
Het verhaal eindigt met het antwoord dooi
den verwaarloosden gast daarop teruggege
ven „Dat is gemakkelijk" antwoordde ik
„droogjes". Dat „droogjes" is ongetwfijfeld
historisch bij iemand, dien men den heelen
middag op een droogje had laten zitten. En
het antwloord typeert den gastheer, die zich
al even gemakkelijk afmaakte van die vraag
als van den door hem, op den verjaardag
van z'n oude tante, genoodigden gast. Het
ontbrak hem tegenover beide aan het noio-
dige respect. HEIJ.
Teekent de apostel het krom en verdraaid
geslacht als een geslacht van murmureerders
en tegensprekers, ter nadere typeering voegt
hij er bij, dat het ook een berispelijk ge
slacht is en niet-ongerept.
Het woord „oprecht" in Fl. 2 15 kan ook
vertaald door „ongerept". Vermaant de apos
tel de geloovigen, dat zij onberispelijk en
ongerept moeten zijn, dan ligt daarin, dat
hij de wiereld ziet als berispelijk en niet-
ongerept.
En hoe juist is ook deze karakteriseering
van het krom en verdraaid geslacht. Berispe
lijk is het en niet-ongerept.
Berispelijk waren al die menschen, die zei
den het op te nemen voor het recht, juist
ten opzichte van het recht.
Naar het recht w'erd onder hen niet ge
vraagd. Met groote brutaliteit en onmensche-
lijke Wreedheid joegen ze duizenden onschul-
digen in den dood en millioenen in de ellen
de. Aan wat al ongerechtigheden hebben de
anarchisten zich schuldig gemaakt.
Onder de arbeiders zijn het doorgaans niet
de besten, die onder voortdurend gemopper
hun Werk verrichten. In hun werk zijln ze
vaak te berispen, omdat er heel w'at aan
ontbreekt.
In het leger Zijn het niet de beste elemen
ten, die eigen en anderer leven 'verzuren
met het „kankeren".
Zeker zijn niet onberispelijk en ongerept
in het gezin de kinderen, die altijd loopen te
murmureeren e n een plaag zijn voor hun om
geving.
Ook onder de patroons zijn het vaak niet
van de besten, die altijd loopen te murmu
reeren over hun arbeiders en klagen, dat
het volk zoo' Weerbarstig wordt. Dan is er
vaak ook bij hen, tegenover hun arbeiders,
waarom zij te berispen zijn.
En die op de kerkelijke erve meesters zijn
in het murmureeren en tegenspreken, die in
het kerkelijk leven zooWat niets goed vinden,
behooren lang niet altijd onder de uitnemend-
ste leden, die in Woord en wandel een voor
beeld Zijn.
In het midden van en tegenover die we-
reld heeft de Christen een roeping.
Ziet de apostel die nu daarin, dat elk
Christen ook een evangelist wlordt in dien
zin, dat hij het evangelie gaat prediken
De apostel houdt zich in het verband van
Fil. 2 aan zijn beeld, dat de geloovigen in
het midden van die wiereld moeten schijnen
als 1 ichten en zoo zegt hij dan Giji geloovi
gen, moet alle dingen doen zonder murmu
reeren en tegenspreken, opdat gij moogt om
ber i s p e 1 ij k en o n g e r e p t zijn.
Niet hierin moet een christen zijn kracht
zoeken, dat hij altijd murmureert en tegen
spreekt, maar dat hij onberispelijk leeft en
dat er geen vinger op hem te zetten is.
Wat geeft de apostel hier een kostelijken
leefregel Hoe zou er van de gemeente een
kracht kunnen uitgaan nog zonder opzet
telijke evangelisatie Wanneer élk van haar
leden er naar stond allereerst zelf 'onberis
pelijk te leven. Dan zou zij het licht lokkend
laten uitstralen en een stad op een berg zij'n.
Maar dan zou zij ook en daarmee geeft
de apostel een derde typeering van de we
reld moeten voorhouden het Woord des
levens.
Wat de w'ereld voor zich houdt, voor zich
uitdraagt is haar eigen woord, vertolkend
eigen Wensch. Die eigen wensch en dat eigen
Woord is hun richtsnoer en al wat met dien
eigen Wensch niet in overeenstemming is,
Wlordt onder gemurmureer en tegenspreken
veroordeeld. Dat eigen wloord draagt de we
reld voor zich uit, ook al blijkt in de erva
ring, dat dit eigen Woord is een woord des
doods. Wat heeft in de laatste jaren, met
schikte ze daar netjes in en dan zet ik alles
stilletjes op tafel. En als moeder dan in de
kamer kwam, was ze blij verrast, bekeek de
bloemen met aandacht en pakte me daarna
lekker. Dat zou ik nu ook gaan doen. Wie
weet, of {ante dan niet van ine ging houden
Ik wist wel bloemen te vinden, ginds op
het veld. Haastig ging ik er heen, koos dan
met zorg de mooiste uit en ging w'eer naar
huis. Ha, ik trof het, tante was opj het"
bleekveld Nu kon ik netjes alles in orde
maken. Ik legde m'n schatten op tafel en
ging toen naar een vaas zoeken. Eindelijk
zag ik er één, boven op een kast. Vlug nam
ik een stoel, klom er op en reeds had ik
de vaas te pakken, toen ik plotseling hevig
schrok, doordat ik tante's harde stem hoorde
schreeuwen, vlak bij m'n stoel
„Leelijke deugniet, wil je wel eens gauw
met je smerige beenen van m'n stoel gaan."
Ik schrok zoo geweldig, dat ik met stoel
en al omkegelde en de vaas in honderd stuk
ken op den grond rolde.
Het volgend oogenblik had tante me in
m'n nek gegrepen. Als een furie ging ze
te keer. Ze schold en sloeg en trapte, alles
tegelijk.
Eindelijk wist ik huilend uit te brengen
„Och, tante, vergeef me, ik heb bloemen
voor U geplukt."
„Bloemen voor mij gepluktDat onkruid,
noem je dat bloemen En ze greep de
planten en sloeg me er links en rechts mee
om de ooren.
Een oogenblik later werd ik naar m'n
Niet ten onrechte is het Boek der Psalmen
W;el genoemd de artsenijkamer der ziel voor
Gods kinderen, de geestelijke apotheek voor
de krankheden des harten.
Van den Heilige Israëls belijden we dat
Hij onze krankheden geneest, ons leven ver
lost van het verderf.
De Heere Jezus Christus is de groote Me
dicijnmeester dien we van noode hebben.
Maar -wie zal zeggen hoe dikwijls èn de
Vader èn de Zoon bij hun goddelijke medi-
cinatie zich bediend hebben van de gene
zende kruiden die in het Boek der Psalmen
zoo welig groeien
Kan het ook anders
Immers, daar spreekt de gerijpte levens
ervaring der geloovigen daar zeggen zij
hun persoonlijke vreugden en smarten uit
daar spreken zij van de leidingen die God
met hen hield, maar ook van de duisternis
sen en tegenheden, waarin zij om' hun' zon
den moesten dwalen.
Hun strijd en twijfel, hun vallen en op
staan, hun tranen en kruis alles bespreken
zij daar opdat God de eer der redding ont-
vange, maar ook opdat de geloovigen geleid
en vertroost zouden worden.
slaapkamer geschopt. De laatste wborden,
die m'n lieve tante me toevoegde, waren
„En nu kom je vandaag niet beneden' en
je krijgt geen eten en geen drinken."
Toen ik tien jaar Was, werd ik van school ge
nomen (er w'as in dien tijld nog geen' leer
plichtwet) en moest op het land werken.
Alles, wat ik verdiende, moest ik afgeven.
Begon het te regenen en kw'am ik nat thuis,
dan Was tante erg boos en moest ik zonder
eten naar bed. Ik kreeg trouw'eiis toch al
niet te veel eten. Tante vond veel eten
niet goed. Dan werd men te dik en kon niet
goed werken, beweerde ze. Toen ik niog
klein was, hinderde dat niet, maar toen ik
grooter w!erd en den heelen dag in de bui
tenlucht jhwrd moest w'erken, voelde ik vaak
een geweldige leegte in m'n maag.
Zoo gebeurde het een keer ik was toen
vijftien jaar dat ik 's avonds erg honge
rig thuis kwam. Op tafel stond een klein
schoteltje gebakken aardappelen, dat was m'n
heele rantsoen. In een oogenblik had ik dat
w'einige naar binnen. Ik was nog lang niet
verzadigd en vreesde met een haast leege
maag niet te kunnen slapen. Een paar keer
opende ik den mond, maar vrees weerhield
me om te spreken.
J Eindelijk met veel moeite, bracht ik uit
„Tante, heeft U als 't U blieft, nog niet
iets voor me te eten Ik heb nog zoo'n
honger."
En toen gebeurde het verschrikkelijke
Tante sprong van haar stoel op, alsof ze een
electrische schok gekregen had. Toen riep
AANGENOMEN NAAR
Tijnjc B Roorda te Oosterend (Fr.).
Velsen-Noord D. J. van Katwlijk te
Oegstgeest
Apeldoorn G. J. Goede te Voorthuizen.
Nieuwdorp (Z.) E. Beukema te Nyawier.
BEDANKT VOOR
Gecsteren-Gelselaar M. Elzinga te
Grootegast.
Afscheid en Intrede.
Geesteren. Zondag nam Ds. J. van Raalte
ïafscheid met een predikatie over Numeri
6 22—27.
Heerenveen. Zondagmorgen werd Ds. A.
J. Bouma, overgekomen van Wanswlerd, be
vestigd door Ds. H. S. Bouma van Amster
dam-Zuid, die het Woord bediende naar aan
leiding van Matth. 13:52. Ds. Bouma be
paalde zijn gehoor bij Jezus' eisch voor Zijn
dienstknechten. Deze behooren te zijn le.
ijverig, 2e. zichzelf, 3e. frisch.
's Middags deed Ds. A. J. Bouma zijln in
trede en sprak naar aanleiding van Joh.
15:16 over: Het stellen in het ambt, het
welk geschiedtle. door Christus, 2e. door
verkiezende liefde, 3e. tot vruchtdragen en
4e. dringt tot gebed.
ze, of liever kreet ze, w'ant haar stem klonk
rauw „Wat luie hond van een jongen, durf
je om meer eten te vragen Niets doen e|n
veef eten, hè, aap van een jongen, dat Zou
je lijken, hè. En dat komt, omdat je akelige
moeder je verwend heeft. Die gaf je altijd
je zin. Die moeder van jou tnouwiens was
ook geen sier beter. Dat W|as ook zop'n lui
Wijf. Maar ik zal je En meteen greep ze
een stoel en 'wou me daarmee te lijf.
Nu 'w'as ik altijd een gemakkelijke jongen
geweest. Ik deed alles, wat tante zei en ver
droeg al haar grillen met de grootste gelaten
heid. Ze was immers m'n tante. Maar nu
had ze m'n moeder beleedigd, m'n dier
bare, lieve moeder Ze had in'n moeder een
akelige moeder, een lui wijf gescholden
Ik voelde me plotseling aangegrepen door
een hevige drift, ik voelde m'n bloed koken
in m'n aderen en toen ze met den stoel naar
me sloeg, ontrukte ik haar dien en heesch
klonk m'n stem, toen ik haar toeschreeuwde:
„Wijf, als je niet onmiddellijk naar boven
gaat, sla ik je dood
M'n oogen stonden daarbij zeker erg wild
en m'n stem moet erg dreigend geklonken
hebben, want gillend vloog m'n tante de
trap op. Toen wierp ik den stoel doo;r de
ruiten naar 'buiten en ging weg.
Hoe lang ik geloopen heb, w'eet ik niet. Ik
liep als in een droom, onverschillig Voor al
les, wat ine omringde. Ik liep steeds verder,
passeerde verschillende dorpen.
'III t' t - -
(Wordlt vervolgd.)