Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 42e Jaargang. Vrijdag 6 Januari 1928. No. 1. RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. Filippus en de Schriftgeleerden. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Ontwaking Belijdenisvragen. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pin., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs AdvertentleprIJsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,—. Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOÜ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spar\jaard8traat, Middelburg. TELEFOON 2 9 8. GIRONUMMER 42 280. Filippus vond Nathanaël, en zeide tot hem Wij hebben dien gevonden, van welken Mozes in de Wet ge schreven heeft, en de Profeten, na melijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. Joh. 1 46. En zij zeiden tot hem Te Bethle hem, in Jud'ea gelegen; want alzoo is geschreven aoor den Profeet. Mattheüs 2 5. Uit het woord, dioor Filippus tot zijn vriend Nathanaël gesproken, blijkt Filippus heeft nog slechts een gebrekkige kennis aangaande den Heere Jezus Christus. Immers hij noemt den Messias eenvoudig „derf zoon van Jozef". Wij weten (e chter, dat Maria op een won dere wijze bevrucht is, zonder medewerking van den man. De pfaats, die anders de man inneemt, neemt hier de Heilige Geest in. De Heilige Geest is de Vader van het Hei lige, dat uit Maria zou geboren worden. Dat Heilige zegt de engel zal Gods Zoon genaamd1 werdén. Gods Zoon niet de zoon van Jozef. Filippus moge al in den door hem gevon den Messias meer gezien hebben dan een gewoon mensch, ja geloofd hebben God is in Hem hij schijnt toch geen inzicht gehad te hebben in het wonder van Jezus' ontvangenis. Daar komt bij1, dat hij Nazareth noemt als de plaats, vanwaar die Messias komen zou. Duidelijker zou hij voor Nathanaël geWeest zijn, en ook meer schriftuurlijk, wanneer hij Bethlehem had genoemd als plaats van Jezus' herkomst. Wanneer hij gezegd had Wij hebben ge vonden Jezus, den Zoon van God, van Bethle hem. Nu brengt hij' door zijn onnauwkeurigheid Nathanaël in de 'wiar. De leerstellige kennis van Filippus is dus nog gebrekkig. Zijn voorstelling van den persoon en het Werk van den Middelaar is niet geheel zuiver. Toch is zijn geloof oprecht. Let daartegenover nu eens op die Godge leerden in Jeruzalem. Zij kenden beter nog dan Filippus de Schrif ten. 't Waren immers Schriftgeleerden. Zij 'w-aren zuiver in de leer. Zij wisten, dat de Christus uit Bethlehem zou voortkomen. Toch staan die koude Schriftgeleerden met al hun zuivere kennis ver ten achter bij Filippus, die een waarachtig discipel van den Messias is geworden, omdat zijn hart 's Hee- ren heerlijkheid had aanschouwd. Wij zouden op 'die Schriftgeleerden kunnen Zij 'wijzen aan de Oostersche Wijzen den weg naar Bethlehem, maar blijven zelf rustig in Jeruzalem. Beware God er ons voor, dat we met hoog hartige dwaasheid zouden uitroepen „Wij zijn Gods volk. Wij hebben de waarheid. Wij zijn zuiver in de leer. Wij gelooven de gan- sche Schrift", en'ons hart bleef koud', we vergaten als ootmoedige zondaars naar Bethlehem te trekken1 en in de boetegestalte Voor de kribbe neder te knielen we kenden niet verborgen omgang met God' en inner lijke gemeenschap met Christus. De menschen, minder zuiver in de leer, die echter Jezus hartelijk liefhebben en fee der godvruchtig leven zij zouden ons vóórgaan in het Koninkrijk Gods. Ik' vraag u zou onze "Koningin tevreden zijn- met onderdanen, die wel zuivere opvat tingen omtrent het koningschap hebben, maar voor haar zelf geen hoogachting en liefde gevoelden Welnu de Koning van Tiet Godsrijk is niet voldaan over burgers, die wel zuivere voorstellingen hebben over zijn persoon en Werk, maar met hun hart niet aan den Koning verbonden zijn. Hen beschouwt hij niet als Ware burgers. Toch mogen we zuiverheid in de kennis niet gering achten. Dat zou een geheel verkeerde conclusie 'wezen. Zijdelings waarschuwt deze geschiedenis ons juist tegen 't minachten van juiste 'be grippen en heldere voorstellingen omtrent Christus en Zijn verlossingswerk. Immers door zijn onnauwkeurigheid' maakt Filippus 't voor Nathanaël heel moeilijk om in Jezus den beloofden Messias te zien. Neen 'we moeten er naar streven zuivere kennis te verkrijgen omtrent den persoon van Christus en Zijn werk. De Heere beware er ons ook voor, dat we de bcteekenis van het dogma en van leerstel lige prediking zouden onderschatten. Onder den zegen Gods zal door die diepere kennis de liefde tct Jezus hooger opvlammen en de bewondering voor zijn persoon en ar beid' rijker opbloeien. Zaamslag. KOK. Een donkere en bange tijd' is het geweest het laatst van de 18e en het begin van de 19e eeuw. Toen ik het goede verwachtte, is het kwade gekomen. Dit woord uit het boek van Job1 had' ons volk destijds wel kunnen -over nemen. Het waren dagen, waarin de ruiter op het roode paard' door de landen trok, wien macht gegeven was om den vrede weg te nemen. Zij hadden in de revolutie den dageraad der vrijheid begroet, en z i stelden zich voor, dat de gouden eeuw was aangebroken, maar inplaats daarvan kwam de bloedige oorlog 'met al de ellende, welke daaraan verbonden was. De aangename droom was uit, de zoete roes der bedwelming week en een stroom' van bloed en tranen vloeide. De 'werkelijkheid was hard en meedoogenloos wreed' en de volken zagen zich bedrogen. Men mioet hen hebben hooren vertellen, die zelf nog dit alles beleefd hadden, om! eeni- germate zich een voorstelling te vormen van de schrikkelijke toestanden, welke er toen hebben geheerscht. Het bleek echter ook destijds, dat Gods wegen ondoorzoekelijk en zijn oordcelen on doorgrondelijk zijn, want Hij, die de volkeren als kudden leidt, maakte nog geen volein diging miet ons werelddeel. Het juk van den overweldiger werd verbrijzeld, waardoor de hoop herleefde en men de toekomst met nieu wen mloed tegen ging. Intusschen had God nog iets beters voor verschillende landen bereid, wijl er een geestelijke ontwaking kwam. Deze deed zich eerst in Zwitserland gelden en verbreidde zich vandaar uit naar andere oorden. Ook ons vaderland deelde in haar zegen. De oogen gingen open voor d'e zonde, waaraan mien schuldig stond en er ontstond een begeerte naar verlossing. Naar de oude beproefde paden werd! weer gevraagd. Hietfmtede ging gepaard een hel der inzicht over de ontzettende verwoesting, welke de revolutie-geest aangericht had. Deze vijand was binnen gedrongen in kerk en school, in maatschappij en staat, in huisgezin en hart en had het evangelie van den Chris tus verdrongen. Voor welk een taak stonden zij, die teruggekeerd waren tot de w'et en het getuigenis. Zou er wel ooit een tijdperk in de geschiedenis der Christelijke Kerk ge weest zijn, waarin het er zoo hopeloos uit zag als toen Uiterlijk was er nog wel gods dienst. De Kerken werden nog bezocht. Op d'e lagere scholen werd de Bijbel nog gele zen. Maar er was weinig verlangen naar d'e gemeenschap Gods in Christus. De prediking sprak over God, deugd en onsterfelijkheid, maar kende niet de boodschap1 des hcils. De godgeleerdheid drong niet dieper in de waar heid door en bracht haar ontwikkeling niet verder. Rijk en arm1 wisten niet meer, dat Gods offers een verslagen hart en een verbrijzelde geest zijn. De overheid brak niet imiet de beginselen van de revolutie, al was zij erg bevreesd voor de uitersten, welke voorheen openbaar geworden waren. Tot schier niemand was de waarheid doorgedron gen van het bestraffend woord Zij hebben Mij verworpen, wat wijsheid zouden zij' nog hebben Wat kon en wat mloest er gebeuren De mannen en vrouwen, die ontwaakt waren, konden natuurlijk daarin niet berusten. De liefde Christi drong hen om' .tegen den al- gemieenicn afval te getuigen. Dit deden zij trouwens ook. Zij wilden het evangelie weer brengen aan ieder zij wilden het doen klin ken in ieder oor, en in ieder hart. O, het is ongelooflijk, wat zij niet gedaan hebben. Het was slechts een Gidcons-bende, maar zij blaakten van ijver. Zij begrepen, dat liet ter rein in 't bezit van den vijand heroverd 'moest worden. Al was de taak nog zoo imioeielijk, daarvoor deinsden zij niet terug. Zij begonnen den arbeid miet ojpgewektheid en m'et moed. Zij hadden veel van een Ne- heim'ia, die eenmaal zeide Wij zullen ons loiplmiaken en bouwen en de Heere van den hemlel zal het ons doen gelukken. Het waren schoone dagen, welke zij beleefden Het ruischen in de doodsbeenderen werd gehoord en alom werden de teekenen gezien, dat de lente naderde. De winter was voorbij en het uitgestrooide zaad ontkiemde. Zon daren kwamen tot zich zelf en vroegen heil- ibegeerig is er een weg van ontkoimiing De Christenen kwamen weer te voorschijn en zlochten1 elkander om elkander te bemoedi gen. Jonge mannen met groote gaven toege rust stonden op en bonden méde den strijd aan tegen den geest des ongeloofs. Een schreef een boekje, dat getiteld was Be zwaren tegen den geest des eenen, en vriend en vijand lazen het. Het ontketende een storm', die loeide van de Schelde tot den Dollar. Wij kunnen het ons haast niet mieer indenken. Wie leest, wat er in geschreven staat, z'egt Zeker, er werden harde dingen aan ons volk in gezegd, m'aar het is voor ons gewoon. Wij zijm er aan gewend. Wat 'meer is, wij hebben nog weieens krasser woorden beluisterd. Doch de geestesgesteld heid is in ons land een geheel andere ge worden. In 't oog van velen was het onbe schaamd en men overlaadde den schrijver 'miet smaad en schande. Niets was zoo vuil, of men wierp er dezen spelbreker mede. Men deinsde schier voor geen 'maatregel te rug, oni' hem te treffen. Als een melaatsche werd hij geschuwd. Hij moest uit de sa menleving verbannen. Kwam dat nu te pas in een tijd, waarin allen elkander moesten] verdragen en zich beijveren oim na de ont zettende slagen het vaderland omhoog te heffen. Zulke menschen waren erger dan de bitterste vijanden, die het toegelegd had den op den ondergang van ons volk. Maar tegenover deze ontwaakte vijandschap stond de liefde, welke de geloovigen aan elkander toonden. Het was een dier krachtige stooten, welke geestdrift wekten in 't hart van allen, die den Heere kenden en die zich opmaakten tot d:en strijd voor het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd. De smaad van liet kruis schrikte hen niet af, m'aar vuurde hen aan. Het bleek, dat er nu ook nog waren, die de s'm'aad van Christus meerderen rijkdom achten dan alle schatten van Egypte en die de knieën voor Baal niet gebogen hadden. Het scheen wel, dat het een onbégon'neh werk was en dat het nooit tot stand £ou kómen, doch wie gelooft, wanhoopt niet. Hij richt weer op de trage handen en de slappe knieën en sterkt zich in den Heere zijn God. Het was niet de overmoed, welke hen aanspoorde om de handen aan den ploeg te slaan, want zij waren zich helder bewust, dat zij klein van kracht waren en d:at de tegenstand groot zou zijn, doch zij stelden hun verwachting op Hem', die nog nooit teleurgesteld had. Langzamerhand zou het oog eerst opengaan voor de moeielijklieden, waarmede zij te worstelen zouden hebben, m'aar zooveel wisten ze wel, dat de inspan ning van alle krachten noodig zou,den zijn. Zij zagen nog niet den weg afgebakend; waar langs zij zouden moeten gaan, maar zij wilden het geheele volk terugbrengen tot het evangelie. In het oude Christelijke land mocht niemand sterven zonder de blijtnare des heiis gehoord te hebben jongen en ouden moesten bekend worden met den eeni- gen Naam onder den hemel gegeven, door welken wij moeten zalig worden. Hierin wa ren zij liet allen eens en zij bekommerden er zich niet over, wat later gebeuren zou. Hun doel was om aller oog te richten op de tegenbeeldige koperen slang en aller hart te ontsluiten voor de liefde, welke God ge openbaard' heeft in de overgave aan Zijn eeniggeboren Zoon. Op dit verheven doel mikten zij en om het te bereiken achtten zij geen moeite te veel en geen kosten te groot. Door het gesproken woord en door geschrif ten werkten zij op steeds breeder kring jn, al was het, dat Zij op hevig verzet stuitten'. Z\] lieten zich echter niet ontmbedigen, wliji zij geloofden, dat hun arbeid niet jjdiel zou zijn en dat liet Woord des Heeren niet le dig zou wederkeeren. Voor hen stond het vast, dat het voorspoedig zou zijn' tot al, Waartoe God het zenden wilde. De ontwa king was er en ging door en d'e zegen daar van is Tijk geweest voor ons land1 en volk. BOUMA. (Slot.) We hebben in dubio gestaan of wie nog een slot-artikel aan onze uiteenzetting over de Belijdenisvragen zouden geven. Mede op aandrang van belangstellende le zers moge dit hier volgen. We hebben dan meteen gelegenheid de vragen van br. Wisse te beantwoorden. In hoeverre Ds. Littooij gelijk had, m'ee- nen wie te hebben aangetoond. We hebben gezien dat die onderscheiding tusschen een uitwendig en een inwendig ver bond niet kan (worden aanvaard; dat we (gelijk Dr. H. H. Kuyper in Hamabdil) één enkel Genadeverbond leeren. Maar de bedienaars van de Sacramenten Zijn geen hartenkenners en zij hebben het Sacrament te bedienen aan alle belijders voor zoover ze niet openlijk door wandel of leer zich aanstellen als goddielooze en onge- ljoovige menschen. Wil men dit dien wijderen kring noemen gelijk Ds. L. het doet, dan kan dit, mits men dan niet spreke van het wijdere verbond. Heel terecht heeft Ds. L. echter geleerd, dat die wacht niet moet staan bij den Avond!- maalsdisch, maar bij de poort der Kerk, bij het belijdenis doen. Wanneer die strenge eisch bij toelating als belijdend lid wordt betracht, dan ver staat men ook dat Ds. L. Zijn 5e punt kon aangeven als volgt „De ouders en de Kerk moeten reeds dankbaar, maar mogen niet voldaan zijn, Wanneer de kinderen der gemeente een conscientieuse, schriftuurlijke geloofsbe lijdenis afleggen. Alzoo omdat zij nog niet tot de onzichtbare Kerk behooren, mag niemand hen tot onthouding er van aanmanen." Nu is dit laatste gedeelte niet duidelijk. Wanneer de kindéren der gemeente een conscientieuse belijdenis afleggen, dan zal dit toch zeker bedoelen een waarachtig geloovige belijdenis des harten te zijn. Zelf zegt Ds. L. in zijn brochure blz. 79 De eisch w'aar- van wij onder geen voorwaarde, welke dan ook, mogen afgaan is, dat de gemeente de Waarheid God's, de grondwaarheden des Christendoms belijden en overeenkomstig de geboden en inzettingen Gods leven moet. Eerst wanneer d'e leden daarin mankeeren mogen, moeten wlij van onthouden gaan spreken." Maar dan is niet in te zien, dat wrij' zulke belijders, ook niet beschouwen moeten als te behooren tot de onzichtbare Kéék. Deze heele onderscheiding lijkt me wat 'mank te gaan. Natuurlijk is het eerste deel van de stelling volkomen waar. Ze gaat ook door voor d'e heele gemeente De heele Kerk moet dankbaar zijn, wanneer de gemeentel een conscientieuse belijdenis aflegt, maar in het huisbezoek moet ook altijd aangedrongen Worden op 'het naarstig onderzoek öf de be lijders „in het geloof" zijn. De ouderlingen moeten maar niet vold'aan zijn, als er velen tot dén Disch kooien, ze mogen er dankbaar voor w'ezen, maar dé drang tot waarheid in het binnenste mag nooit en tegenover niemand w'ord'en nagela ten evenmin als in de preek. Geen sterveling, ook De Labadie kon het niet, kan beoordeelen of iemand' tot de on zichtbare Kerk behoortwanneer het leven en de leer goddeloos zijn ja maar dan grijpt d'e tucht in of bij kinderen der ge meente laat men ze tot dé belijdenis niet toe. Maar bij de conscientieusen en schriftuur lijken openbaart zich in die schriftuurlijkheid erf conscientieusheid iets, d'at wij en zij, de belijders zelf naar Gods Woord1 te houden hebben voor een bewijs van het werk des Geestes.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1928 | | pagina 1