DADERS DES WOORDS.
Verwarrend maar onnoodig misverstand.
Voor de Kinderen.
Uitbreidingsfonds V. U.
Boekaankondiging.
LIEF en LEED.
Er heerscht bij sommigen nog altijd een
groot misverstand aangaande de in Assen
gevallen beslissing. Telkens weer valt dat
te constateeren.
Van zulk een misverstand getuigt een ar
tikel van Dr. W. Kolfhaus over de kerkelijke
crisis in de Ref. Kirchenzeitung van 27 Nov.
j.l. overgenomen in W. en G.
Deze schrijft daarin over Ds. Brussaard,
dat deze zich eindelijk aan de Synode on
derwierp en beloofde, voortaan
alles te gelooven, wat men van
hem verlangde. (De spatiëering is van
Dr. Kolfhaus.)
Over de procedure van Dr. N. D. v.
Leeuwen meent hij het volgende te moeten
meedeelen „Dr van Leeuwen had de mee
ning uitgesproken dat die slang in het Para
dijs die duivel zelf was geweest, en was daar
om geschorst. Den vromen ijverigen pre
diker, den rustigen geleerde van deze „Ket
terij" kortweg af te zetten, durfde men toch
niet. Enkele maanden geleden werd hij door
de classis zelfs weer in zijn ambt hersteljd
Maar zijn tegenstanders rustten niet. De
Generale Synode veldte over hem het von
nis, dat hij geen Dienaar der Ge-
ref. Kerken kon zijn. (Spatiëering van
Dr. K.)"
Dr. Kolfhaus vindt dit, na het gebeurde
in 1926 te Assen, consequent, maar meent dat
dit nog andere consequenties moet meebren
gen. Dr. van Leeuwen zal het laatste slacht
offer niet zijn. „Reeds nu wordt hier en daar
in de Geref Kerken de eisch uitgesproken
om van de predikanten de belijdjnis te vor
deren, dat de dagen van het Scheppingsver
haal dagen van 24 uur zijn geweest, doch die
genen af te zetten, die dat niet kunnen ge-
liooven."
Prof. H. Visscher moet in „De Waarheids
vriend" aan Prof. Hepp de vraag gesteld
hebben, wat nu eigenlijk het „Assensch stand
punt" is.
Tot Ds. Buskes zegt Prof. A. Noordtzij
in „De Wachter" dat deze inderdaad nog
niet weet wat Assen beteekent.
In de Geldersche Kerkbode, komt een in
zender A. Tamminga in een stuk dat al
lerlei grofheden bevat aan het adres van
Ds. Kunst met de verbluffende bewering,
dat de Assensche Synode wel had kunnen be
lijden, dat de zintuigelijke waarneembaarheid
naar haar inzicht als de eenig juiste en uit
sluitend ware moet worden aangenomen.
Daarmee had zij dan niets vastgesteld dan
alleen, dat zij het zóó zag en verlangjde, dat
het in de Gereformeerde Kerken in 't ver
volg aldus geleerd zou moeten worden. Zóó
geformuleerd, zou ook Dr. Geelkerken de ver
klaring hebben kunnen teekenen. En indien
Dr. G. dat ha«d geweigerd, dan zou de Sy
node in haar recht hebben gestaan, met hem
af te zetten als Geref. predikant.
Toch is deze zelfde broeder uitermate be
zwaard, omdat hij meent dat de Synode heel
wat anders gedaan heeft.
Dit misverstand werkt, begrijpelijkerwijze,
verwarrend. Tal van eenvoudigen en min-kun-
digen vragen zich af hoe staat het daar nu
mee Is daar metterdaad die beslissing, die
door de Synode van Assen genomen werd1,
zóó duister dat zelfs zulke menschen niet
achter de bedoeling daarvan kunnen komen?
Toch was die verwarring niet noodig en
wel te voorkomen, wanneer er maar de op
rechte bedoeling was de beslissing van Assen
te willen verstaan.
Dr. C. Bouma, merkt in het „Geref. Kerk
blad voor Drenthe en Overijsel" aangaande
hen, die deze en andere verkeerde voorstel
lingen van Assen's besluit vasthouden en pro-
pageeren, op, dat naar zijn overtuiging verre
de meesten van hen zóó éénzijdig hebben ke
ren zien en zóó onbekwaam geworden zijn
om de dingen recht te zien, dat spreken met
hen in dit stadium niet meer het minste ge
volg hebben kan.
Dit zou weieens zöö kunnen zijn. Maar
er is ook te rekenen met hen, die nog niet
zöö eenzijdig werden, maar gevaar loopen het
te worden, en die nog, door een waarschu
wing, voor dat kwaad bewaard kunnen wor
den.
Daarom willen we, nog weer eens er op
wijzen, dat die verwarring onnoodig is.
Dat Dr. Kolfhaus naar hij zichzelven
noemt een buitenstaander, moeilijk in den
gedachtengang van Assen en Groningen in
kan komen, is nu niet zoo heel onbegrijpelijk.
Van leertucht heeft inen in Duitschfand niet
veel begrip, en allicht denkt men dan al
gauw, dat men de leertucht te straf hand
haaft. Bovendien heeft Dr. Kolfhaus nog al
vereering voor Barth en heeft hij wel al
gemerkt, dat onze vooraanstaande Geref. the
ologen daarin met hen niet instemmen.
Maar dat alles behoefde hem er nog niet
toe te brengen om over Ds. Brussaard' te
schrijven, zooals hij deed, dat deze beloof
de, voortaan alles te gelooven,
wat men van hem verlangde. Als
dit geen tendentieuze voorstelling van zaken
is, aan weten We het niet. Het ligt er dui-
mendik op. Laat Dr. Kolfhaus zijn lezers
beter inlichten, over wat de Synode van Ds.
Brussaard vroeg en wat deze beloofde.
Hetzelfde geldt van zijn bericht over Dr.
van Leeuwen. Zijn lezers moeten wel den
indruk krijgen, dat Dr. v. L. alleen en uit
sluitend afgezet is, omldat hij meent, dat
de slang in het Paradijs de duivel zelf was.
In het afzettingsbesluit, dat in de bladen ge
publiceerd is, staat echter nog heel wat an
ders. Door iemand, die zoo eenzijdig oor
deelt, behoeft men zich jniet te laten ver
warren.
Prof. H. Visscher vraagt naar het stand
punt van Assen. Maar dan moet zijn collega
aan de Universiteit te Utrecht, Prof Noordt
zij, hem niet hebben begrepen, wanneer deze
in De Wachter schreef, dat Prof. Visscher
zeer juist had gezien, waarom het
in Assen ging, n 1. hierom, dat de vraagstel
ling „historie of niet" (bewust of onbewust)
afglijden is. En tot dat oordeel had Prof.
Noordtzij toch zeker wel recht. In zijn boek
toch „Het Paradijs-probleem" zegt Prof. Vis
scher op bl 34 in een noot over de bewering
van Dr. Geelkerken, dat we (in Gen. 3) méde-
deelingen hebben omtrent een „zijn" dat al
ons intelleetueele „begrijpen" in zijn volheid
verre te boven gaat „aan zulke philosophi-
sche omschrijvingen onzer onkunde hebben
wij weinig." Wanneer Dr. Geelkerken be
weert „Met Dr. Kuyper zeg ik „realiteit,
geen mythe, geen allegorie", dan maakt Prof.
Visscher daarbij deze aanteekening „Dit zijn
woorden, die alleen gebruikt worden op een
wijze als Dr. Kuyper nooit zou hebben goed
gekeurd. Slechts blijkt uit dit alles, dat hier
invloeden openbaar worden van een streven
om het paradijsverhaal pasklaar te maken voor
een wereldbeschouwing, die voor veel mysti
cisme en misschien ook idealisme, maar niet
voor het eenvoudig Schriftverhaal plaats
heeft". Over Dr. van Leeuwen zegt deze
hoogleeraar op bl. 33 „Dr. v. L. overschat
de resultaten der nieuwere onderzoekingen,
en onderschat de beteekenis der Godskennis,
zooals deze in de Schrift verschijnt."
Ds. Buskes schijnt inderdaad nog niet de
beteekenis van Assen te verstaan, schrijft Prof.
Noordtzij. Ligt dat nu aan Assen Neen, zegt
Prof. Noordtzij, maar gij, Ds. Buskes maakt
altijd van Assen een caricatuur, en praat dan
over den „geest van Assen". Prof. Noordtzij
heeft ook nog een poging gedaan aan Ds.
Buskes het recht begrip van Assen bij te
brengen, maar het is hem niet gelukt, en nu
wanhoopt hij er ook aan, dat het alsnog ge
lukken zal. Maar allicht kunnen anderen daar
nog profijt van hebben en daarom nemen we
van die onderwijzing hier iets over. Prof.
Noordtzij schreef dan aan Ds. Buskes
„Geen Gereformeerde kan een exegese
van Gen. 2 aanvaarden, welke den in
houd van deze hoofdstukken, die grond-
leggend zijn voor het gebouw der Gods
openbaring, gelijk dat in de H.S. is op-
fetrokken, geheel óf ten deele voor on-
istorisch verklaart. Geelkerken's ellende
is, dat hij naar ethischen trant ik wil
daarmee natuurlijk niet gezegid hebben,
dat ik hem voor ethisch houd uit
den weg redeneert wat voor zijn West-
Europeesch denken moeilijkheden baart.
Dien weg mag een Gereformeerde
nooit op."
En iets verder
„Dr Geelkerken heeft de Synodic van
Assen volkomen in het gelijk gesteld door
hetgeen hij in een der laatste nummers
van W. en G. over Genesis 3 heeft ten
Je had je wel wat vriendelijker kunnen uit
laten over ons kind."
Meester werd niet boos over dezen on-
redelijken uitval. Hij keek Ribbens een poos
ernstig, maar niet onvriendelijk aan. Toen
begon hij
„Je bent onbillijk, Ribbens, maar ik be
grijp, dat m'n antwoord je teleur stelt. Maar
daarom mag je toch niet kwaad op me zijn.
Als je m'n oordeel vraagt, wat moet ik dan
doen Moet ik je dan naar den mond pra
ten of moet ik precies zeggen, hoe ik er
over denk
„Meester, neemt het mij niet kwalijk", zei
de aangesprokene en stak z'n bezoeker de
hand toe, „ik deed verkeerd". „Maar het
is voor mij ook zulk een groote teleurstel
ling", liet hij er zuchtend op volgen.
„Maai jullie behoeven mijn raad niet te
volgen", zei de onderwijzer. „Wanneer Jan
gaat studeeren, kan het best zijn, dat alles
goed gaat. Dat het blijkt, dat m'n vrees on
gegrond was. Denk er nog eens rustig over
na en zeg me dan over een maand, wat
je besloten bent. Want, als hij naar de
H. B. S. moet, dan zou het goed zijn, dat
hij wat extra werk krijgt. Vraag maar veel
aan God, of die je wijsheid geeft in deze
moeilijke zaak."
Toen stond de goede man op en nam
afscheid.
Een maand lang hielden vader en moeder
Ribbens zich heel veel bezig met de toe
komst van hun zoon.
Moeder zou maar het liefst den raad van
beste gegeven. Hier stelt hij naar ethi
schen trant de mogelijk hei,al open, dat
met het paradijs bedoeld zou zijn de
Oud-Testamentische godenhof."
Ook hier blijkt wel dat er voor een ver
warring werkend misverstand geen reden is.
En .eindelijk die inzender in de Geldersche
Kerkbode. Telkens hoort men van „bezwaar
den" dlie als het er op aan komt te zeggen,
waarin hun bezwaren bestaan, dat niet kun
nen of toonen, dat ze van die zaak niet vol
doende kennis hebbben genomen. Zoo is
het ook met dien inzender. Hij dient zichzel
ven in dat stuk aan als een man met een
gezond verstand), die doordenkt.
Tegelijk bewijst hij echter zijn Catechismus
niette kennen. Hij debiteert de enormiteit, ten
bewijze dat gelooven zeker weten is zoo
als de Catechismus het zoo heerlijk juist uit
drukt „Het geloof nu is een vaste grond
der dingen, die men hoopt en een bewijs der
zaken, die men niet ziet." Ter snede doet
Ds. Kunst hem de vraag in welk antwoord
van de Catechismus dat staat Tmmers het
staat niet in de Catechismus, maar in Hebr.
11 1.
De uitspraak nu van de Synode zou dezen
bezwaarde niet bezwaren, althans niet zóó
zwaar bezwaren, wanneer de Synode een be
lijdenis-uitspraak had gedaan.
Maar dat tieeft de Synode juist gedaan. Ze
deed, wat deze inzender zegt dat ze doen
mocht.
Kon deze inzender dat dan niet weten
Natuurlijk Om maar iets te noemen In de
correspondentie tusschen Ds. Brussaard en
Prof. Ridderbos, wordt juist dit punt nog al
breed behandeld.
Maar deze inzender zal dan ook wel be-
hooren tot hen, van wie Dr. Bouma schreef,
dat ze onbekwaam geworden zijn om de din
gen recht te zien.
Daarom is echter niet noodig dat anderen
deze categorie van menschen gaan uitbreiden.
En om daarvoor bewaard te blijven, zullen
we nog eens den raad geven te lezen en te
herlezen, de bovengenoemde brochure van
Prof. Ridderbos Bezwaar en antwoord. Men
vindt daarin zoo wat alle bezwaren behan
deld, die uit den treure maar weer telkens
worden opgerakeld alsof ze nog nooit wa
ren weerlegd.
Men zie ook den Open Brief van de Sy
node, waar dit punt behandeld wordt op bl.
16 en 17.
Misverstand is er. En dat misverstand
werkt verwarrend. Maar dat misverstand be
hoeft er niet te bestaan voor den mensch, die
van goeden wille is, om te weten welke toch
de bedoeling is van de uitspraak van Assen.
HEIJ.
Het is ons aangenaam over déze zaak weer
iets goeds te kunnen melden en te berich
ten van een gemeente, waar de actie voor
het uitbreidingsfonds gewenschte vrucht
dlnoeg.
Die gemeente telt plm. 320 belijdende le
den. Naar de berekening van f 1.23 per be
lijdend lid, zou het bedrag voor het uitbrei
dingsfonds dus f 400.moeten zijn. En nu
werd dit bedrag niet alleen bereikt, maar men
lontving nog plm. f 15.meer.
Het is ons ook aangenaam te kunnen zeg
gen, dat deze gemeente Koudekerke is.
De ervaring der broeders, die zich voor
het werk der inzameling gaven, was be
moedigend. Niet alleen vonden ze een ge
willig oor en hart bij de leden onzer Gere
formeerde Kerk, maar ook van Hervormde
broeders en zusters mochten ze enkele be
duidende giften ontvangen. Van bijzondere
moeilijkheden, bij dien arbeid ondervonden,
behoefden zij niet te rapporteeren. Even als
dat in Scharendijke gescniedde werd van den
kansel bekend gemaakt, dat met dat werk
Zou begonnen worden, met aanbeveling daar
van en in 14 dagen was het wlerk volbracht.
Een comité van tien broeders had de ge
meente in 5 wijken verdeeld. Twee aan twee
trokken zij uit, nadat vooraf wat lectuur was
bezorgd aan de huizen, die men bezoeken
wilde.
Laat ook dit ter bemoediging strekken van
de broeders, die zich nog tot den arbeid
aangorden willen.
Toeji we ait geschreven hadden kregen
we bericht uit Kamperland, dat wie hier nog
laten volgen.
den meester opgevolgd hebben; zij voelde,
dat er gevaren dreigden en 's nachts Week
dikwijls de slaap uit haar oogen, als ze er
aan dacht, dat haar kind zoo heel alleen
zou zijn in de groote stad en dan misschien
den verkeerden weg zou opgaan.
Maar vader kon z'n voornemen maar niet
opgeven. Hij had zich nu eenmaal vast in
't hoofd gezet, dat Jan geen bakker zou
worden. Hij zelf had al lang genoeg met
den bakkerskiel achter de kar geloopen. Z'n
jongen kon best een betere positie in de
Wereld krijgen. Wat had hem nu al z'n
werken, al z'n zuinig-zijn gebaat, als z'n kind
nu niet van z'n geld kon profiteeren. Hij
bad ook wel tot God, bad zelfs heel veel,
maar z'n gebed was toch heel anders dan
dat van moeder. Als moeder 's nachts met
den Heere worstelde, dan eindigde altijd
haar bede Uw wil geschiede en dan was
ze bij het uiten van "Qien wensch volkomen
oprecht.
Maar als vader bad, dan vroeg hij wel
om licht van boven, maar hij schreef in z'n
gedachten God wel een beetje voor, hoe dat
licht moest zijn Hij bad niet met algeheele
(overgegevenheid van het hart. Hij vroeg
wel oijt de leiding des Heiligen Geestes,
in z'n beraadslagingen, maar kon er niet toe
besluiten om die leiding te volgen, indien
deze een Andere uitkomst zou geven dan
hij wenschte Hij wilde eigenlijk God dwin
gen om zoo de zaken te regelen, als hij,
Ribbens, dat zoo gaarne zou willen. En als
men bidt, en zich bij voorbaat niet geheel
Kamperland moest gerekend naar 't aantal
bel. leden der Geref. Kerk (370) opbrengen
f 462.50. Er werd saamgebracht f 476.ruim,
dus nog wat meer dan den aanslag.
Ook in Wissenkerke is men druk bezig en
aanvankelijk met goeden uitslag.
HEIJ.
Oude en Nieuwe Zangen.
M. van Woensel Kooy. Bewerkt voor
twee stemmen met orgel of piano
begeleiding. Rotterdam. J. M. Bre-
dée. U. M.
We waren blij toen wij dit boek ter re
censie ontvingen.
Woensel Kooy's bundel is bekend en ge
liefd. Zijn muziek is niet zoo heel lichtmaar
met eenige studie is ze wel te spelen. Dan
heeft ze net voordeel, dat men ook eens uit
de Sankey-melodieën uitkomt, die dikwijls
de goede niet te na gesproken tamelijk
eentonig zijn.
Ik kan er niet aan beginnen d!e vele num
mers aan te wijzen, die prachtig gezet zijn.
Wat Woensel Kooy's boek zoo interessant
maakt zijn de oude melodieën, waarvan er
heel wat opgenomen zijn. Vrede psalmen,
wat klinken ze op dé oude wijzen in heel
en halve maat veel schooner Oude-Neder-
landsche liederen, inzonderheid Kerstliederen
ontroeren door naïeven inhoudi maar ook
door een mooie, passende melodie.
Bijzondere waarde heeft ook deze bundel,
door dat er ongeveer 10 liederen van Bach
en onderscheidene van Mendelssohn in zijn
opgenomen. Zangvereenigingen, die wat
schoons en goeds willen uitvoeren zullen in
deze Oude en Nieuwe Zangen genoeg van
haar gading vinden.
Wat den inhoud van de liederen betrefter
zijn psalmen, feestliederen, lente-zangen, op
standingsverzen in den bundel opgenomen.
Tegen dien inhoud is geen bezwaar te ma
ken alleen zou ik den bewerker een vol
genden druk op No. 105 willen wijzen
O mijn ziel, na korten slapenstijd,
Wacht ge op in de eeuwigheid;
Aan een zieleslaap gelooven rechtzin-
nigen nietmisschien ware die regel met
een kleinigheid te veranderen.
De bundel is zeer goed uitgegeven.
Schets van de Gerefor
meerde Geloofsleer door Ds.
J. Bootsma. Uitg. Mij. De Mercuur,
Scheveningen.
Het is een lijvig boek, waarvan hier alreeds
de 3e druk verschijnt.
Ds. Bootsma beleeft genoegen van zqn
Schets. De derde druk van een Geloofsleer
zooals de Geestelijke Verzorger van Bloemen-
daal er ons een biedt, bewijst dat Ds. Boots
ma de gave heeft om moeilijke dingen in een
helder licht te plaatsen.
We hebben in dit boek het hoofdstuk over
het Genadeverbond gelezen, en kunnen ge
tuigen, dat de schrijver inderdaad die gave
bezit.
Hij schrijft in een gemakkelijk leesbaren
trant.
We hebben in deze Geloofsleer een goed
overzichtelijk werk over onze Gereformeerde
leer. Ik stel me voor, dat vooral onze Ver-
eenigingen zeer veel resultaat zullen zien,
wanneer zij bij behandeling van een Geloofs
artikel dit boek van Bootsma bestudeeren.
Vooral nu Magnalia Dei uitverkocht
is, voorziet deze Geloofsleer in een bestaande
behoefte.
Het is eenvoudig, zonder geleerdheid ge
schreven maar van des te grooter waardie is
het.
Wanneer we een opmerking maken mogen,
dan zou het deze zijn: Op blz. 116 staat:
wij deelen allen in de zonde van Adam, i n-
zonderheid in de schuld van ééne mis
daad.
Met de verklaring die B. er van geeft, ga
ik geheel accoord maar die verklaring klopt
niet op het woord inzonderheid. Want
dit woord beteekent vooral, voorname-
1 ij k, en zoo is 't woord inzonderheid
hier niet juist. Want de ééne misdaad van
Adam is aie eenige, uitsluitende ons toe-
overgeeft aan de leiding Gods, dan is Zulk
een gebed vruchteloos.
Op een avond stapt Ribbens naar het
Hoofd der School toe. Heel bescheiden trok
hij aan de bel en na enkele pogenblikken
was hij bij meester op de studeerkamer.
„Meester", begon hij wat nerveus, „zou
U boos zijn, wanneer we Uw raad over Jan
niet opvolgden
„Wel neen, Ribbens, hoe kom' je er bij",
luidde het antwoord. „Het is jullie kind, dus
jullie moeten zelf weten, wat je doen wilt."
En na een korte pauze
„Jullie zijn dus besloten om' Jan naar de
H. B. S. te sturen
„Ja, meester."
„Nou dan zal ik hem helpen. Ik zal hem
alle dagen na vier uur een half uurtje hou
den om hem wat apart les te geven in re
kenen en taal. Ook wou; ik hem een beetje
Fransch onderwijzen. Als hij dan pp de
H. B. S. komt, weet hij daar al vast w'at van.
De jongen krijgt daar toch al genoeg nieuwe
vakken."
„Heel graag meester", zei Ribbens, ter
wijl z'n gezicht steeds meer opklaarde. „Ik
vind het erg vriendelijk, dat U m'n jongen
izioo wilt helpen."
„Dat is in orde man. Op één ding moet
ik je nu nog wijzen. Als hij zoo ver is, dat
hij naar de H. B. S. kan, zorg dan vooral,
dat je hem' bij goede, eerlijke menschen in
huis krijgt. Dat zou van veel belang zijn."
„Zou U ons daar ook bij willen helpen,
XXIX.
Evenals bij alle andere kinderen, leeft ook
bij hem de zonde in het hart, maar hij
toont zoo weinig kracht om tegen de zonde
te strijden. Hij geeft gauw toe aan ver
keerde neigingen. En, als hij in de stad
komt, moet hij al spoedig geheel op eigen
beenen staan. De verleiding in zoo'n stad
is groot, veel grooter dan in ons doip. En
nu ben ik bang, dat hij daartegen niet be
stand is. En cms verongelukt. Alles te za-
men genomen, zou ik jullie raden Houdt
den jongen bij je, laat hem bakker worden.
Jullie vinden het misschien niet préttig, dat
ik je dezen raad moet geven, maar, waar
je m'n advies gevraagd hebt, kan ik als eer
lijk mensch en als een vriend die het goed
met je meent, niet anders dan je raaen
Laat den jongen niet studeeren."
Ribbens had, terwijl meester dit alles zei,
hem eerst stil zitten aankijken later had
hij ongeduldig op z'n stoel heen en weer
gesehoven z'n vrouw had aandachtig ge
luisterd en ten slotte met het hoofd ge
knikt, alsof ze wou zeggen, dat ze het hee-
lemaal met den spreker eens was.
„Meester", brak Ribbens eindelijk los, en
z'n stem trilde van ingehouden toorn, „je
wilt dus zeggen, dat Jan niet kan leeren
en een zwak, onbetrouwbaar karakter heeft?