Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 2 December 1927. No. 48. RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. De oprechtheid in de adventsstemming. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. t. d. VEEN. Abonnemontsprljsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. AdvertentleprIJsi 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 rsgela belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Pirma LITT00IJ A OLTKOPP. Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentièn tot Vrydag- morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spargaard straat, Middelburg. TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 280. Och, dat Gij de hemelen scheur- det, dat Gij nederkwaamt. Jesaja 64 :1a. Oud-Israël heeft adventsverlangen gekend. Het heeft verlangd met smeekingen naar den advent, de komst, de aankomst van zijn Messias. Naar het verlossend komen van zijn God. De Christelijke Kerk komt naar den drang van haar leven bij de Heilige Schrift en naar den drang der historische ontwikkeling tel ken jare tot de adventsweken. Niet, om dan en dan alleen tot de adventsstemming zich zelf op te wekken, maar om die stemming dan bijzonder, zoo Gods genade het belie.t te zegenen, te voeden en te sterken. Gelijk in alle stemming en begeerte, zoo is ook in deze de geestelijke oprecht heid een eerste vereischte. In dit opzicht zal adventsstemming in de Christelijke Kerk zeker gemeenschap' hebben aan dezelfde be geerte in Gods oude volk, miaar ze zal daar van toch ook onderscheiden zijn. Zij zal ermiee overeenstemmen in de smeeking om Gods verlossend komen tot Zijn volk, in de vertooning Zijner heerlijkheid. Zij zal er van onderscheiden zijn naar den aard der Nieuw-Testamentischc bedeeling. Adventsstemming kan na Jezus' eerste komst en na Zijn verhooging niet meer zijn de zuch+ing naar Zijn komst in Bethlehem. We kunnen gemakkelijk genoeg afgoderij be drijven met het kribje en de stal, met Maria en Jozei, desnoods nog wel met het Kindje zelf. Wanneer n.l. dc verkondiging daarvan niet de jubel wekt: God is geopenbaard in het vleesch. Of wanneer zij slechts de bede kent Werd die Heiland nu ook in mijn hart geboren. Welke bede toch wel niet Schriftuurlijk is. Adventsstemming kan ook niet enkel bestaan in de bede, dat Chris tus een gestalte in -mij verkrijge want de bede om dit machtig heilgoed is een bidden om toepassing van wat God in het ver leden heeft gewrocht. Adventsstelmiming ziet naar haar wezen hopendvooruit. Speurt den horizont der toekomst af. En is daardoor juist het krachtigst in diege nen, in wie Gods genade juist het meest heeft gewerkt, in wie zij ook de gestalte van Christus bereid heeft. Daardoor wordt de oprechtheid der ad ventsstemming gekend uit die beide uit de Schriftuurlijke gemeenschap aan dezelfde smeeking in Oud-Israël, en uit het Schriftuur lijk onderscheidien zijn daarvan, naar den aard' der nieuwe bedeeling. Verstaat onze ziel die gemeenschap daar aan Dan ko'mit zij tot de bedle och, dat Gij de hemelen scheurdiet wederom. Kent ze het onderscheiden zijn ervan Dan zucht ze verlangend niet naar Jezus' eerste, maar naar Zijn tweede komst, Zijn wederkomsten dan rijst deze smeeking ge lijk in het Oude Testament op uit die twee eenheid de roem des geloofs en de klacht der zelfkennis. Dan is er iets van dè roem des geloofs levendig, zooals in Israël, zoo als in de proletie, over God's daden van barmhartige ontferming over Zijn volk en van Zijn aanbiddelijke trouw. Ja hooger nog dan weleer mag die roem dan heffen Zijn jubel, nu Jezus, nu de God>-m'et-ons gekomen is en Zijn verzoenend werk volbracht heeft: wij zien Jezus, miet eer en heerlijkheid' ge kroond. En Gods Geest verhoore de smac king, als zij begeert te komen tot de blijd schap-. nu zijn wij kinderen God's ja nu wachten wij de volle openbaring Uwer glorie. Doch in het waarachtig geloofsleven gaat daarmee gepaard de klachtAl Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan ik draag Uw vervaarnissen. Onze ongerechtig heden, ach, dSe zijn vele. O, Heere, God der heerscharen, doe Uw aangezicht lichten, zoo zullen wij verlost worden. Of roem en klacht in het eene apostolische woord Ik ellendig mensch wie verlost mij Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere Ge heel zonder roem zijnde over Gods verlos sing door Christus, zal de mensch niet ver der koimen dan oppervlakkig geklaagge heel ontbloot zijnde van de geestelijke klacht, zal zijn roem: de oppervlakkigheid zelf zijn. Zoo is het ook in „het Onze Vader des Ouden Testaments", Jes. 63:15 64:12. Gij zijt toch onze Vader Maar tevens doch wij allen zijn als een onreine. En om die beide Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt. Zoo heeft Oud-lsraël adventsstemming ge kend, bijzonder in Babels geestelijk-dorre bal lingschap. Zoo hebben haar gekend Jezus' discipelen en discipelinnen tusschen Hemel vaart en Pinksteren. Zoo mag ze nog heden leven in Gods volk. In U ook, mijn lezer Wordt ook bij U uit die twee Geesteswerkingen van roem en van klacht de zucht naar Gods korrten geboren Wel, daar doet de Geest van Christus het groote werk in, dat gij het toestemt, dat het \tóó mioet komen dat de hemelen ervan scheuren en de bergen ervan als het ware vervlieten. Als de Heere maar nederdaalt Zoo is het op den Sianï geweest. En dat is in den Kerstnacht geschied. Dat God geopenbaard is in het vleesch. „Zijn (eigen) arm bracht Hem heil aan." Hij heeft daar toe ook het zwaard moeten brengen op de aarde. De menschenwaan verscheurd. Als wij dan biddend zingen „Hoe zal ik U ontvangen neen dan hebt gij niet op het oog den Heiland, die staat geboren te wor den. Dien hoeft gij niet meer bij Zijn ko men te begroeten. Maar dan zucht Uw ziel dat, ook al moet alle vastigheid-b uiten- God er van vervlieten, Hij nochtans neer komen moge. En voor deze adventsstemming is er reden Neen, het Evangelie van den Kerstnacht is niet, dat uiterlijke rust en welvaart en ge- m'ak nu komen dat het aardsche leven nu bloeien kan. Maar dat God Almachtig is nieergekomen in den Persoon des Zoons, om, menschheid aangenomen hebbende, de Zijnen te verlossen, arme doode zielen le vend te maken en met God te verzoenen, en Gods Naam daarin te doen heerlijk zijn. En daarom b 1 ij f t de zuchting och, dat Gij nederkwaamt. Nederkwaamt in Uw H. Geest, om' de zielen levend te maken en te leiden, om de middelen der genade, die Gij Uw Kerk hebt toevertrouwd', kracht te laten doen in de harten. Om daarbij om te wer pen alle menschenhoogheid, die zich daar tegen verzet, en het eigen vleeschelijk ik te dooden. Och, dat Gij de hemelen scheurdet, om Bethlehems blijdschap te doen vrucht dragen in vele harten, bovenal, wanneer het Kind van Bethlehem als de Groote Rechter de eer zal hebben, die Zijn verlosten voor Hem begeeren, en God Zijn laatste groote werk aan deze Schepping zal doen. Alzoo gaat de ééne groote Adventskreet door Gods Kerk. Van dat Eva haar eersten zoon „Kaïn" noemde, tot de smartezuchting toe dergenen, die bij Jezus' laatste komst verlost worden uit de groote benauwenis. Als Christus' Geest werkt, dan griezelt het U van alle ongerechtigheid in Uzelf, Uw ge zin, de Kerk, het volk, de menschheid. En dan komt hierin de oprechtheid Uwer ad ventsstemming uit, als ge vanuit die ontee- ring van Gods Naam, vanuit zonde en be derf Zijn komst begeert. Juichen over Bethlehem en sidderen voor Jezus' wederkomst 'het kan in een zondig hart. Maar dan ga dc becte om be- keering toch op Met blij hart zingen „Hoe zal ik U ont vangen", en den komenden grooten dag ver wenschen God behoede ons voor zulk een veinzerij. Genoegelijke vrede smaken in het met zonde besmette leven, geen ijver kennen tot het bekend maken van Jezus' Naam aan de duizenden die dien niet aanbidden, en U wel kunnen neerleggen bij een wereldtloe- stand, van ongerechtigheid verzadigd' —en dan een „stille nacht" m'et aandoening aan heffen de Geest Gods beware er ons voor. Zoo wordt de arme van Geest behouden. Die de bede kent omi het breken van eigen vastigheden, opdat de komende God, in Chris tus de Barmhartige, zijn eenige vastigheid zij. En als hij staat in den Geest aan de krib van Bethlehem, zal het door d'rijving van den Geest in hem ruischen Kom, Heere, Jezus, ja kom haastig. Vlissingen. P. N. KRUYSWIJK. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Niet onbillijk Het leven van onzen tijd vraagt veel van de jeugd. Dit begint reeds op de gewone lagere school. Het aantal vakken, waarin on derwezen wordt, is vermeerderd. Het is eén heel verschil bij een halve eeuw geleden. Bo vendien is het onderricht in schier elk geval meer uitgebreid dan voorheen. Ontkennen wil ik niet, dat de mehtode en de leermiddelen verbeterd zijn en dit komt natuurlijk den kin deren tegemoet. Ook als de kinderen de lagere school afgeloopcn hebben, gaan zij veelal naar andere inrichtingen van ondlerwijs. Elk weet, dat om een plaats met eere later in te nemen in de maatschappij, er kennis en ontwikkeling moeten zijn. En we moeten er rekening mee houden, of we willen of niet. Vroeger besteedde een jong mensch zijn vele vrije uren aan een of ander, waarin hij lust en aanleg ontvangen had en kon het daarin be trekkelijk ver brengen. Als iemand begeerte had de H. Schrift te onderzoeken, of de waarheden des Bijbels, of de geschiedenis van het vaderland of van de Kerk, hij had daartoe gedurende de lange winteravond^ i ruimschoots de gelegenheid. Enkelen verza melden op deze wijze een kennis, waarover men zich verbazen moest. Ieder, die op jaren gekomen is, herinnert zich nog wel ofeen en genen, uit zijn eigen kring, die veel had den vergaderd en vaak door heel gebrekkige middelen. Het waren meestal menschen, die in stilheid hun weg gingen. Weinigen wis ten, wat zij bezaten. Het kwam zelden uit. Maar zij kregen op den duur in hunne be perkte omgeving een naam en werden onwil lekeurig een vraagbaak. Het voorrecht is ook mij te beurt gevallen, dat ik eenigen hunner heb leeren kennen. De een b.v. was zeldzaam thuis in den Bijbel en kende haast altijd wel het verband, waarin de een of andere text voorkwam de ander wist, tot in bizonderhe- den toe, wat er voorgevallen was in een of ander tijdperk van de geschiedenis een derde was op de hoogte met wat Comrie geleerd had over het geloof. Zij hadden in den regel niet vele boeken gelezen hun voorraad was ook niet groot - maar zij hadden ze met aandacht herlezen en zoo was de inhoud hun eigendom geworden. En door hun degelijke kennis en door hun helderder inzicht waren zij dikwijls tot een rijken zegen voor hen, met wie zij voortdurend in aanraking kwamen die er vatbaar voor waren. Die tijd is vrijwel voorbij. Bijna niemand heeft meer de gelegenheid om zich uitsluitend be zig te houden, jnet wat hem bizondier belang inboezemt. Zelfs op het platteland is het ge heel anders geworden. De een moet naar een cursus voor landbouw, de ander naar een voor boekhouden, een derde naar een voor dierkunde, een vierde naar een of andere ver- eeniging, een vijfde naar de catechesatie. De overige huisgenooten zitten te lezen in een of ander blad. Ik zeg dit niet, omdat ik den vorigen tijd' beter acht dan den tegen- woordigen, want dan zou ik onbillijk zijn. Onze tijd heeft zelfs heel veel goed, vooral wijl het allen gemakkelijk gemaakt wordt om zijn kennis op elk gebied te vermeerderen. Neen, het is me alleen te doen ,om even uit te laten komen, hoe groot het verschil is tusschen het destijds en het thans en om' duidelijk te maken, hoe het komt, dat er zoo vaak geklaagd wordit over oppervlakkig heid. Er zijn nu veel meer goede boeken dan vroeger en ieder kan er veel gemakkelijker aankomen. Dikwijls verwonder ik er mij over, dat zoovele uitnemende werken op de markt des levens worden neergelegd. Blijkbaar vin den zij ook koopers. Anders toch zouden de uitgevers er wel mee ophouden. Thans wordt het boek van dr. Kuvper over den H. Geest weer aangekondigd 'en zoo gaat het maar voort. Dit is een bemoedigend verschijnsel en we willen dit graag erkennen. Er wordt ook wel gelezen. Maar Tie schaduwzijde is, dat het gelezene te weinig verwerkt wordt. Het een verdringt het andere en de tijid tot overdenking ontbreekt meestal. Velen kunnen zeggen, dat zij onderscheiden werken gelezen hebben, maar een andere vraag is, of zij het ook in zich opgenomen hebben. Het is er vrees ik niet ingegaan en van daar dat er in de samenleving nog wel gepraat wordt over wat eenige dagen algemeen de aandacht ge trokken heeft, maar de stof is spoedig uitge put. IX' voorraad weggelegd in den zin aer gedachten is niet rijk. Het gesprek gaat dan ook spoedig van het een op het ander over. Niet geleidelijk, maar met sprongen en dit is een bewijs, dat men de aange voerde stof niet m'eester is. Dit is naar het me voorkomt, ook een van de oorzaken, dat het kerkelijk besef verzwakt is. De vraag is meermalen opge komen, wat is er tegen te doen. Verschil lende en heele goede antwoorden zijn er opgegeven. Een er van wil ik even noe men. Het blijkt meermalen, dat de kennis van de geschiedenis der Kerk heel gering is. Dit is ook het geval met wat er in de laatste eeuw voorgevallen is in ons vader land. Zoolang er menschen waren, die de dagen der Afscheiding beleefd hadden, lag het voor de hand, dat zij daarover gaarne eens vertelden. Doch dit geslacht is heenge gaan. En nu is het wel waar, dat er nog velen zijn, die weten te spreken over d,en strijd, welken de Doleantie gevoerd heeft, maar hun aantal vermindert ook. Daardoor verliest de overlevering veel van haar frisch- heid en raakt zij meer op den achtergrond. Het behoeft dus niet te bevreemden, dat menigeen er op aandringt om de boeken te raadplegen, welke over deze zaak handelen. En we hebben daartoe ook overvloedige ge legenheid, want er zijn velen, die dit tijd vak breedvoerig behandeld hebben. Wie we ten wil, hoe het er op kerkelijk gebied uit zag nu honderd jaar geleden, kan heel goed terecht. Die geschiedenis is niet alleen heel juist beschreven, m'aar menige beschrijving is daarvan ook interressant. Onderscheiden dier werken zijn heelemaal niet dor en droog, maar doen die tijden voor ons leven. Wij leeren de mannen, die vooraangestaan heb ben, kennen in hun kracht en in hun zwakte, in hun deugden en in hun gebreken, zoodat vye nu nog met hen kunnen meeleven. Er zijn er wel onder, welke inspanning vragen en als we ons er aan wagen, dan zufleu we later zeggen het spijt me niet, want mijn inzicht in de historie is er door verhel derd en ik versta nu beter dan voorheen, wat er omging in het hart van "hen, die er zooveel voor over hadden, doch er zijn ook wel boeken, welke men met heel veel ge noegen leest zonder dat zij van ons een groote belangstelling vergden. Met één woord elk kan gemakkelijk zijn historisch bewust zijn verhelderen. Reeds lang had ik me voorgenomen om in de Kerkbode eens een en ander daarover te schrijven en ik mten, dat ik daartoe den ^eg geeffend heb. Na het voorafgaande zal niemand verwachten, dat ik een geregeld overzicht van deze gebeurtenissen geef. Af gedacht van de vraag, of ik daartoe In staat zou zijn, acht ik zoo iets minder geschikt voor het weekblad als het onze. Wii kunnen niet rekenen op fezers, die met groote nauw keurigheid week aan week nagaan in werk verband het eene artikel tot het andere staat en bijhouden wat er in een lange reeks gegeven wordt. Mijn doel is om' hier en daar een greep tc (toen en dan kort en dui delijk den inhoud weer te geven, opdat al thans ieder zich den gang kan voorstellen, welke we in het verloop der dingen opmer ken kunnen. Het zou me aangenaam ztyn, wanneer het er toe bijdroeg, dat deze en gene er toe kwam om een meer uitgebreid boek ter hand te nemen en bij zichzelf dacht ja, het is wel eens goed, dat ik eens kennis neem van wat er toen voorgevallen is. Meer zal ik er thans niet van zeggen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1