DADERS DES WOORDS Het is de tijd niet. Bemoedigend-bericht. Rectificatie. Het woord zalig KERKNIEUWS. Voor de Kinderen. LIEF en LEED. Werd in het vorige rapport gesproken van steun, die geboden werd aan de kerken van Medan er. Bandoeng, sindsdien is de stand van zaken deze geworden, dat vijf kerken uit de kas worden gesubsidieerd, terwijl ook Djocja zich opmaakte om een eigen dienaar des Woords te beroepen. Wat deze laatste kerk betreft, haar eigen aardig karakter zal steun uit de kas voor den arbeid onder de verstrooiden ongetwijfeld uitsluiten, daar ze zoo goed' als geheel uit arbeiders op het Zendingsterrein bestaat, maar als men bedenkt, dat de kerken van Medan en Bandoeng, hun eigen dienaar des Woords mochten behouden, en dat sinds de Synode van Utrecht Batavia en Soerabaja haar tweeden predikant beriepen en ontvingen, en de kerk van Semiarang haar eersten dienaar des Woords miocht begroeten, dan mag er gesproken worden van verrassenden zegen. Deze groei van den arbeid; onder de verstrooi den, stelt echter op den duur aan de kas hooge eischen. Reeds nu moest aan twee kerken op Java bericht worden, dat hun aan vrage om steun maar ten halve kon worden toegestaan, terwijl, mocht het werk blijden groeien, aan alle gesubsidieerde kerken zal moeten worden bericht, dat zij niet op af doende hulp zullen kunnen rekenen. Maar, al baart de stand der kas, blijvend zorg, de vreugde over den groei van het werk domineert. Terwijl de woeling der gees ten in Indië steeds duidelijker tot openba ring komt en in de komende jaren ongetwij feld nog onrustbarender worden zal, groeit daar ook ons kerkelijik leven op wondere wij ze. Daarover mbet zich een ieder verheugen, die van oordeel is, dat in die worsteling der geesten ook onze kerken hun woord van be- teekenis te spreken hebben. En dat wij in het vaderland het onze er toe mlogen bijdra gen, dat de bazuin in Indië geen onzeker ge luid geeft, stemme ons allen tot dank aan den Heere, die ons verwaardigen wil ook in dezen Zijne medearbeiders te zijn. De kerken van Indië doen zelve ook veel. Wanneer men nagaat dat de onkosten voor die verstrooiden rond de f 103.000 bedragen, en de subsidie van uit Nederland tusschen de 12 en 15000 gulden bedraagt, dan verstaat men wat Indië zelf voor dit werk over heeft. Wat dezen arbeid onder de verstrooiden beteekent Dit, dat nu niet als vroeger onze broeders en zusters in de verstrooiing jaren lang uitzagen naar de kontst van een predi kant, opdat hun kinderen van 5 en 6 jaar oud eindelijk gedoopt konden worden. Dat nu niet als toen Gereformeerde belijders 10 tot 12 jaar lang aan het Avondmaal niet hadden kunnen aanzitten. Dat nu niet als toen ve len, die God in de eenzaamheid geplaatst had, jaren en jaren verstoken blijven van alle geestelijke bearbeiding. Nu zal men ze moei lijk kunnen vinden, hoe afgelegen ze dan ook wonen mlogen, die niet minstens eenmaal per jaar den predikant in hun woning zien binnentreden. Er is opleving gekomen. Er wordt zegen gesmaakt. Door velen wordt de Heere ootmoedig gedankt, dat Hij hen door den zwakken arbeid Zijner dienstknechteini terugriep tot de gehoorzaamheid van Chris tus, troostte in de eenzaamheid en geeste lijke verlatenheid en door de genademiddelen sterken wilde in de geestelijke worsteling, die dubbel zwaar is in de tropische weelde van ons mooie Indië. Het kerkelijk leven in Indië begint zich langzaam te ontplooien. Zonder den steun der Kerken in het vaderland kan dit niet. En wij staan nog pas aan het begin van een werk, dat groeien moet. Zal de aanvankelijk genoten zegen bestendigd en verdiept wor den God, de Heere, die wonderen deed, weet het. Maar Hij roept ons op tot getrouw heid v. D. In die woorden kan groote levenswijsheid zich uitspreken. Alles neeft toch naar het woord van den wijzen Proeaiker zijn bestemden tijd. Een andere is de tijd om te planten dan die om het geplante uit te roeien. De wijze zal tijd en wijze weten. Niet alleen die wijze maar ook den tijd. Daarmee is echter niet gezegd, dat die woorden „het is de tijd nier', altijd openba ring zijn van levenswijsheid. Ze doen zich dan wel als zoodanig voor. Maar ieder die een harigen mantel draagt is nog geen pro feet, en ieder, die deze woorden spreekt is nog niet een wijze. Dezelfde Prediker zegtWie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien. Zoo'n mensch zegt dan het is de tijd niet om te zaaien het waait. Of, het is de tijjd' niet oml te maaien er zijn wolken. Maar zoo'n mensch doet dan niet verstandig. Als daar gezegd wordt „het is de tijd niet", blijft noodig na te gaan of we soms te doen hebben met zulke win(d-opmerkers of wolken-kijkers. Zoo is het noodig om een paar concrete dingen te noemen bij de uitbreiding van den Zendingsarbeid en die van onze Vrije Uni versiteit. Daar zijn 'menschen, die zeggen daar is het nu de tijli niet voor. En ze brenfgeiri dan ook redenen bij om te bewijzen, dat het nu daarvoor id's tijd niet is. Immers dat alles vraagt offers en de tijd' is zoo slecht. Met name dit jaar was voor heel velen een heel onvoordeclig jaar. Hoe is het dan mo gelijk aan te dringen op vermeerdering van de uitgaven daarvoor Dat kan toch niet. Het is de tijd niet. En juist omdat nu die redeneering zoo juist lijkt, kan het wel eens goed zijn er op te letten, dat eens in Israëls historie öök dat woord gehoord werd „het is de tijd niet" en dat het ook toen een wijs woord leek, maar dat toch een profeet, in den naam des Heeren, dat woora als onjuist imoest afwijzen. Datzelfde woord vindt ge in de profetiën van Haggaï 1 2. Het volk zei: de tijd is niet gekoimien, dat des Heeren Huis gebouwd worde. En het volk scheen daarvoor goede redenen te hebben. Na den terugkeer uit Babel wa ren zij aanstonds begonnen het altaar te Je ruzalem te herstellen en den grondslag te leggen voor den herbouw des tempels. Zoo deden ze hoewel zij; niet zoo heel groot in aantal waren, en hoewel onder hen niet vele rijken waren. Maar in dien bouw waren ze toen gedwars boomd door de Samaritanen. Toen Zerub- babel begon den temlpel te herbouwen, kwa men deze Samaritanen en zeiden, dat ze daar aan wilden meedoen. Dat kon Zerubbabel niet toestaan. Die weigering verbitterde hen. Wan neer zij niet mochten meedoen, aan dien tempelbouw, dan zouden ze wel maken, aat de Joden daarmee niet mochten doorgaan en met allerlei valsche voorstellingen wisten ze te bewerken, dat er een verbod kwam van Ahasveros om verder te bouwen (Ezra 4). Hadden zij dan geen gelijk, die Joden, "wanneer zij zeiden het is de tijd niet om des Heeren Huis te bouwen En toch. De Heere dacht daar anders over. En omdat Hij dat staken van het werk niet goedkeurde, zond Hij hun tegen- s p o c d. Zij zaaiden veel, miaar brachten weinig in. Zij aten, maar niet tot verzadi ging. Zij kleedden zich maar niet tot verwar ming. Zij ontvingen loon maar als in een doorboorden buidel. Zij zagen om naar veel, maar ze bekwamen weinig. En als zij het in huis gebracht hadden, zoo blies de Heere daarin. Waarom Dat is de vraag, die de profeet, namens dm Heere aan het volk te stellen heeft. Waarom dat spreekt de Heere der heirscharen En het antwoord is om m ij n s Huizes w i 1- 1 e, hetwelk woest is, en dat gij loopt elk voor zijn eigen huis. Daar was een verband tusschen den mislukten oogst en het n a 1 a t i g-z ij n in het bouwen aan het Huis des Heeren. Een verband, dat de profetie duidelijk aan wijst in de vraag en net antwoord! Waar om Daarom Dat volk toch, dat gezegd had „het is niet de tijd' om des Heeren Huis te bou wen" had wel eigen huizen gebouwd. De rijken, die er onder hen waren, bouwden ge welfde huizen en woonden daarin heel gerie felijk. Als het dan niet de tijd was om des Heeren Huis te bouwen, dan was het zeker niet de tip om eigen huizen te bouwen. Maar als het volk dan vond1, dat het toch wel de tip was om eigen huizen te bouwen, dan had het moeten verstaan, dat het dan nog eerder de tip was om1 des Heeren Huis te bouwen. We trekken hieruit een vraag, die we voor dezen tijd belangrijk achten. De oogst is wel niet mislukt daarvoor heeft Gods goedheid ons bewaard maar is toch niet overvloedig. En daaruit wordt dan wel de conclusie getrokken, dat het n u niet de tijd zou zijn om1 meer uitgaven te vragen voor den opbouw van Gods Ko ninkrijk. Is die redeneering juist Of moeten we, in 't licht van die profetie van Haggaï, niet vragen zou dat soms ook zijn, omdat wii te nalatig waren in het bouwen van het huis des Heeren Want ontkend kan toch niet worden, dat aan eigen huis ook in dezen tijd, gebouwd Wordt. Het moge dan al zijn, dat er ook onder ons niet vele rijken zijn, die zijn er toch. En wat een mooie huizen weten ze te bouwen En bij hen, die niet bepaald onder de rijken zijn te rekenen, vindt mien toch algemeen nog een zeker vertoon van welvaart. Daar wordt nog heel wat uitgege ven voor weelde. Komt maar in vele hui zen. Mooie stoelen, een buffet enz. Een meu- bileering, waaraan een vorig geslacht niet denken kon. Het is alles aangenaam!, als het kan. Wie zou het den menschen niet gunnen. Maar als ge daar komt om een ietwat groo- tere bijdrage voor de Zending of voor an deren arbeid in Gods Koninkrijk, dan hoort ge ineens over de slechte tijdien het is nu de tip niet. Wel de tijd om' tientallen ja honderden guldens uit te geven voor eigen huis, maar niet voor des Heeren huis Tot dat volk Israël moest Haggaï namens den Heere zeggen: stelt uw hart op uwe we gen. Dat woord' is ook voor onzen tijjd van beteekenis. Laat eens met ernst worden gevraagjd of de tegenslag in ;d^n oogst niet een ernstige vermaning bevat Of de Heere daarin niet ook ons komt spreken van Zijn heilig mis noegen, over nalatigheid in het bouwen van Zijn Huis. Zou het nu wel de tip wezen omi van de menschen nog meer te vragen voor den- opbouw van Gods Koninkrijk Zou men nu wel de vrijmoedigheid mogen nemen om daarop aan te dringen Als we die profetic van Haggaï beluiste ren, dan zeggen we daar is grond voor die Vrijmoedigheid, want het is ook nu de tijd om des Heeren Huis te bouwen. Het werk is begonnen om in onze provin cie een f 16.000 saam te brengen voor de uitbreiding van de V.U. Het is niet a! be moediging, -die bij dien arbeid wordt onder vonden. Als zoo eens de mcening geuit wordt, dat het toch wel niet lukken zal dat bedrag saam te brengen, werkt dat op zoo'n moment niet opwekkend. Daarom verheugt het ons zeer dat we een zeer bemoedigend schrijven mochten ontvan gen van Ds. van Tol van Scharendijke. Hij schreef ons over den uitslag van het werk daar en die stemt tot groote dankbaarheiden blijdschap. Bij een berekening, dat voor elk belijdend lid gerekend werd op een bijdrage van f 1.25, zou daar het heele bedrag f 180.hebben moeten zijn en het werd f 250.dat is f 70.meer. Men heeft de zaak daar ook goed aange vat. J:en comité van zes personen spande zich ervoor en in één week was alles klaar. De heele gemeente deed er aan mee, en met liefde werd gegeven. Men moge hier uit zien dat er voor een verlammend pessimisme geen grond is. Al zal het overal wel niet gaan als in Scharendijke, dit schoone voor beeld geeft moed om overal de zaak met beleid en kracht aan te vatten. Dan mogen we den zegen des Heeren verwachten. Het is nu de tijd Om hiervoor met vrijmoedigheid te arbeiden. Onlangs deelden we mede, dat, wanneer men een spreker wilde ter aanbeveling van de actie voor het Uitbrepingsfcnds, mlen zich dan zou kunnen vervoegen aan het bureel der V.U., vdat een lijst met sprekers tzou hebben. Ons bleek nu, dat we ons daarin vergis ten. Zulk een lijst bestaat niet. Men zoeke wierp hij z'n hoofd in moeders schoot en toen kwam het er uit, hortend en stootend. Maar hij verborg niets voor z'n moeder. Wierp ook niet alle schuld op z'n vriend, die hem eigenlijk tot het kwade verleid had. „Mijn jongen, voelde je dan niet, dat je kwaad deed, toen je de wacht hield „Ja wel, moeder." „Maar, jongen, waarom deed je het dan toch „Moeder, ik durfde niet te weigeren, toen Jan me vroeg om te blijven wachten." Jongen, dat is laf van je. Wanneer je geweten je zegt, dat iets niet mag, moet je nooit toegeven. Nooit en te nimmer Dat is zonde. Je moet niet meedoen met het kwaad, maar er tegen waarschuwen. Dat is flink, dat is dapper en wat veel meer zegt, dat is Gods wil doen. „Karei heb je spijt heb je echt berouw „Ja, moeder, kon Karei in waarheid betui gen". Eenigc oogenblikken later lag ook Jan in z'n slaapkamer op z'n knieën en naast hem lag z'n lieve moeder. En samen baden ze en God in den hemel zag met welgevallen op die twee neer. Spoedig daarna lag Karei rustig in z'n bedje. Wel zag hij wat tegen den volgenden dag op, want moeder had gezegd, dat hij 's middags, na schooltip naar den Burge meester moest gaan en om vergeving vragen. En dat nu was geen gemakkelijke zaak, maar hij voelde, dat hei moest. Wil men van God vergeving ontvangen, dan moest ook dus in dat geval zelf een spreker, die zon der honorarium die zaak bepleiten wil. HEIJ. Onze groote taalgeleerde Dr. J. Woltjer was een trouw kerkbezoeker. Ook 's avonds kwam1 hij geregeld- Meestal zal hij 't wel met de gehoorde preek eens zijn geweest. Daar was hij goed Gereformeerd voor. Maar nu en dan zagen wij studenten hem wcleens het hoofd schudden. Elk jaar luisterde hij ook naar de verkla ring van de elfde Zondagsafdeeling van dei? Heidelbcrger Catechismus. De beteekenis van den naam „Jezus" was dan onderwerp van bespreking. Herhaaldelijk kwam dan ook ongeveer deze zin voor in de preek „zalig betee kent zooveel als „vol", zooals blijkt uit ramp zalig, armzalig e.a.w." Dat was nu één van dia oogenblikken, waarop hij het hoofd slchudde. Wanneer zou eens met die foutieve woord verklaring gebroken worden Sedert zijn jaren verloopen, en ik zou niet durven zeggen, dat nooit meer herhaald wordt zalig beteekent zooveel als „vol". Verschillende catechisatieboekjes hebben althans nog niet die fout hersteBi. Naar ik meen is Dr. A. Kuvper ons in deze woordafleiding voorgegaan. Hij schrijft in „E Voto" (deel I bl. 265) „Zalig" toch beteekent vol, en is afkorting van „geluk zalig." Geen wonder, dat we nog weieens een vrije vertaling van die zinnetjes tegenkom'en. o Maar wat is dan de juiste beteekenis van het woord „zalig" Onze taalgeleerden en Dr. J. Woltjer was niet de minste onder hen zeggen ons dit: het woord „zalig" is afgeleid van een gothisch woord „sêls". Dit woord beteekent goed, deugdelijk, gaaf. Zalig is dus hij, -die al 't goede bezit, dat hij noodig heeft voor zijn levensbestaan. Daar ligt dus in opgesloten, dat hij ver lost is van al 't geen belemmerend op zijn leven zou kunnen inwerken, van al 't geen zijn welzijn schade zou kunnen toebrengen. Zalig is de mensch, die een ongeschonden, gaaf leven voert. Ook Dr. J. Woltjer heeft ons dit ingeprent. En Dr. H. Bavinck is van dezelfde m'ee- ning (Geref. Dogm. II, 254) „Het woord „zalig" beteekent niet „vol", zoodat rampza lig zooveel zou zijn als vol van ramp en gelukzalig zoovee! als vol van geluk, maar het koimt van een Gothisch woord sêls, d'at goed, deugdelijk beteekent. o Misschien kan 't zijn nut hebben even hierop te wijzen. 'k Stemi u toe er zijn belangrijker dingen dan -deze woordafleiding. Maar onbelangrijk is deze zaak toch weer niet. Z. A. B. W. M. KOK. We hebben dit stuk wegens gebrek aan plaatsruimte een weinig verkort, v. D. TWEETAL TE WolvegaS. van Dijken te Nieuweroord. J. H Kuiper te Drachten. Doorn P. Hekman te Lemmer. J. W. Esselink te Eindhoven. BEROEPEN TE PaesensJ. fclettinga te Wijckel. ZuilenC. A. M van Puyvelde te Amsterdam. Velsen, Noord- en Nieuwerkerk a. d. IJselG. D. Kuiper, cand. te Kampen. HilversumD. K. Wielenga te Voorschoten. ApeldoornL. Hoorweg te Purmerend. Tzum, Oosterzee Th. Boersma, cand. te Leeuwarden. DoornJ. W. Esselink te Eindhoven. Mildam Th Boersma, cand. te Huizum. Nieuwdorp: J. W. v Tol te Scharendijke. Baambrugge G. D. Kuiper te Kampen. ZieiikzeeDr. D. J. van Katwijk, te Oegstgeest. AANGENOMEN NAAR HouwerzijlK. Holwerda, te Westerlee. Katwijk aan ZeeH. Ph. Ingwersen te Nijkerk. schuld beleden worden, niet alleen aan God maar ook aan de menschen. Karei voelde, dat dat niet anders kon. Maar de Heere zou hem bij dat laatste helpen. Daarop ver trouwde hij en bovendienMoeder bad voor hemt Daarvan was hij vast over tuigd. Het is Donderdagmorgen. De kinideren moeten een dictée op het bord maken tel kens mager één voor de klasse komen en dan een zin opschrijven, die door meester wordt "yoorgezegd. Hoe het komt, weet hij zelf niet, maar Jan moet telkens naar z'n broek voelen, of de veiligheidsspelden er nog wel goed inzitten. Meester heeft hem al eens een paar keer aangekeken, maar dat heeft niets geholpen. „Jan, klinkt het plotseling, wat zit je toch met jc handen te scharrelen Ga eens naast de bank staan en aoe je armen over elkaar." Jan gehoorzaamt. Hij moet wel, hoe wel hij het erg vervelend vindt, juist nu te moeten staan. Zoo licht valt het op in welk een eigenaardigen toestand het achterste deel van z'n broek verkeert. Een poosje gaat alles goed. Jan kijkt stijf naar 't bord en doet, alsof hij1 één en al aandacht is. Dan echter hoort hij duidelijk gegiegel, vlak achter zich. Hij kijkt om en nu ziet hij, dat Grietje en Hinke, de meis jes, die op de bank achter hem zitten, rood Zijn van 't lachen. „Jan, niet omkijken", klinkt het verma nend van den meester. (Wordt vervolgd.) XXIV. Dat ging heerlijk. Met drie veiligheidsspel den kon hij de scheur prachtig maken. Die spelden lieten ook niet los. Met welgevallen bekeek hij z'n werk. Hij was dan toch maar een slim Jantje Natuur lijk, op den duur kon dat zoo niet blijven. Moeder zou 't merken. Maar voor morgen was hij dan toch klaar. En tijd gewonnen, was veel gewonnen Ziezoo, nu kon hij ge rust slapen. Nu, gauw in z'n bed. Hij lag reeds, toen hij bemerkte, dat hij vergeten had, te bidden. Dat ging toch niet. Vlug het bed uit, op de knieën. Daar lag Jan. Maar wat zou hij bidden Moeder had hem altijd ge leerd 's avonds alles aan God te vertellen, wat hij voor verkeerds gedaan had en zijn Hemelse hen Vader dan vergiffenis te vragen. Maar daar voelde Jan van avond niet veel voor. Wacht hij zou nu het allervolmaakste gebed bidden. Onze Vader, die in de Hemelen is, Uw naam worde geheiligd, Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede Hier hield Jan een oogenblik op. Uw wil geschiede Zou het de wil van God zijn, dat hij appels wegnam uit den tuin van den Bur gemeester Hij bad verder, totdat hij kwam bij „Ver los ons van den booze". Weer dwaalden z'n gedachten af. Had de Vorst der duisternis, waarover vader in z'n gebed het zoo dik wijls had, dien dag niet in zijn hart gc- heerscht Jan voelde eenigc schuld, maar hij beleed z'n kwaad niet. Haastig rafelde hij af Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid1 tot in alle eeuwigheid, amen. Twee minuten later sliep hij, alsof er geen Burgemeester, geen Karo of geen gescheurde broek bestond. Ook Karei was thuisgekomen en ook h ij vond het veiliger spoedig naar z'n bed te gaan. Wel te rusten moe, kuste Karei z'n moeder. „Hè, Karei, wat geef je me een slaj>pen zoen", klaagde vrouw Bruine. „Kijk me eens aan. Scheelt er wat aan informeerde moeder. „Neen, moeder, niets", ontkende Karei. Maar meteen, werd hij rood tot echter z'n ooren. Vrouw Bruine trok hem tot zich, keek naar haar kind met een ernstigen, drocvigen blik. En toen „Karei, je verbergt iets voor me. Er is iets. Dat voel ik. Mijn jongen, ken je het versje nog wel Niets is, o Oppermajesteit Bedekt voor Uw alwetendheid. Toen kreeg Karei het te kwaad. Snikkend

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 2