Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 26 October 1927. No. 43. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (Wt) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. OOK IN U. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Excuus. Een lezing voor Ethischen. Gereformeerde Geloofsleer, ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. AtTonnementsprlJsi Advertentleprljsi per kwartaal b(j vooruitbetaling f 1,—. Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 ragels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Pirma LITTOOU OLTHOFP, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU OLTHOFF Spanjaard straat, Middelburg. TELEPOON 2 3 8. 6IRONUMMER 4 2 280. Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd' geloof dat in u is hetwelk eerst gewoond heeft in uwe grootmoeder Loïs, en uwe moeder Eunice en ik ben verzekerd', dat het ook in u woont. 2 Tim. 1 5. Paulus, ofschoon zelf in gevangenschap en levensgevaar, troost en bemoedigt zijn ge liefden zoom Timotheus. Ziet, hoe hij dfen schat van God's vertroostingen opent voor hem, wijzend op zijn heerlijk geloof. Hij wijst hom op \een troostbron, die wellicht nooit te voren zoo helder voor hem geopend1 werd. Hij roept hem toe „Ik dank Godals ik mij in gedachtenis breng, het ongeveinsd ge loof, dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uwe grootmioeder Loïs en in uwe moeder Eunice en ik ben verzekerd, dat het ook in twoont". Eigenaardig hoe Paulus zoo het familie- register opslaat, als hij van 't geloof spreekt. Is 't niet een getuigenis, dat God het geloof ook aan de geslachten verbindt Daar is een machtige vertroosting in, uit een god- vreezend geslacht te wezen. Paulus brengt het tot zijn eigen proost ook zichzelf in ge dachtenis, als hij zegt (vers 3) „Ik dank God, Wien ik dien van mijne voorouderen af, in eene reine consciëntie". Die godsvrucht in het geslacht spreekt ons van den God des verbonds, die trouwe houdt in eeuwigheid. Telkens leidt de H. Schrift ons daarheen. Hoort hoe de geloovigen des O. T. tot den Heere roepen „God van onzen Vader Abraham', Izaak en Jacob". Die God is Jiet, die aan Jacobs zaad zijln verbond be vestigt en de belofte laat hooren „Het vrome zaad, van die op God vertrouwden „Zal door zijln kracht Hemi dienen, voor Hem leven. „Het zal den Heer eens worden aangeschreven, „In 't nageslacht Dat geloof, dat niet m'aar in uiterlijk vol gen bestond, m'aar een oprecht en ongeveinsd geloof des harten was, brengt Paulus hier in gedachtenis. Dat geloof van het voorge slacht naar imoeders zijde. In zijne moeder had1 het gewoond en oök reeds in zijne grootmoeder. De eerbiedwaardige grijze Loïs. Timotheus' grootmoeder was gestorven en ook zijne godvruchtige moeder Eunice. Beide waren in den Heere ontslapen. Haar geloof was in aanschouwen verwisseld'. En nu leeft het weer voort in kleinzoon en zoon. 't Is dus als een erfgoed. Maar genade is toch geen erfgoed1. Dat hebben we zooi dikwijls gehoord'. En "Paulus heeft ook zoo sterk op d'e vrijmacht Gods gewezen in de zaliging van zondaren. Neen, Paulus teekent het ook niet als een natuurlijke (erflating. Want geen geloovige vader of moeder kan zoon of dochter deel genoot maken van Gods heil. Maar wel laat de apostel gevoelen, dat God het in zij'ne genade aan de geslachten verbindt. En dat Hij 'miididellijker wijze door godvruchtige ouders leidt tot den weg des geloof s. Paulus wijst er op om aan de trouw van GodS verbond te herinneren, dat eeuwig onveran derlijk is. Ongemeen vertroostend was het voor Timotheus, te zien oip dat vrome voor geslacht, dat al strijdend overwonnen had en nu juicht voor den troon. Dat miocht hem mloed geven in (dat geloof te volharden, moe dig te strijden en zich van de zege verzekerd te houd'ep. De God zijner moeder en groot moeder is zijn God. De God, die trouwe houdt in eeuwigheid', en die nooit het werk zijner handen zal laten varen. Niet Loïs, noch Eunice hadden dat geloof ingeplant in Timotheus' hart. Dat doet die Heilige Geest alleen. Wederbaren en tot be keering uitdrijven is een goddelijk werk. Maar toch waren deze beide vrouwen de instru menten in God's hand geweest om dat ge loof in Timlotheus te doen wonen. Door 'hare godvruchtige opvoeding hadden ziij 't zaad des levens mbgen uitstrooien en God de Heere had het doen wortelen en vrucht dra gen. Ze hadden biddend en geloovig gear beid aan het hart van den jongen Timlotheus, van wien Paulus zegt (3:15) dat hij van kinds af de Heilige Schriften geweten heeft „die wijs kunnen maken tot zaligheid." Het is eene heerlijk iets, als van d'e kin deren gezegd kan worden, dat ze de H. Schrift weten. Want het is niet, zooals van ongeloovige zijde vaak gezegd wordt, dat het een kind geen nut doet, omdat het dat toch niet verstaat. Timotheus slaat zulke spre kers in 't aangezicht. Ook kinderen kunnen reeds kennen van wat God' in Zijn Woord spreekt. Dat stil en ongeveinsd geloof, dat zich in een ootmoedigen en heiligen wandel uitsprak, in het leven van moeder en groot moeder hare vermaningen en lessen, de onderwijzing in de H. Schrift de kringen waarin zij hem inleidden, dat alles heeft in het jeugdig gemoed van Timotheus een onuitwischbaren indruk achtergelaten. En dat doet hem, onder de stille werking dies Hei ligen Geestes als kind en jongeling al wan delen in die voetstappen van het geloof dezer vrouwen. Zoo ontving Timotheus zijn ge loof als een moederlijk erfdeel. Loïs en Eunice zlijn medearbeid'eressen Gods geweest. Zoo gij slechts uw dooipsbelofte vervult en gij het onderwijs niet onthoudt, indien gij uwe kinderen in de Schriften onderwijst, zal God zijln zegen geven. Uwe kinderen! zullen alles van de Schriften weten wat ze tot de zaligheid noodig hebben. Dat onder wijs zelf maakt niet zalig. Zelfs ook d'e Bij bel maakt niet zalig. Maar de Heilige Geest is in staat Wijs te maken tot zaligheid!. En daartoe gebruikt Hij die middelen. O, wat zijln die kinderen gelukkig te or ij zen, die moeders en grootmoeders hebben, die ze de Schriften doen kennen. Die ze bid dend en geloovig leiden in 's Heeren wegen. Loïssen en Eunice's hebben we noodig, ook in onzen tijd moeders en grootmoeders, ci'ie biddend arbeiden aan hunne .kinderen en kleinkinderen. Zoo zal de Heere zijn verbond 'met Abraham zijn vrind, bevestigen van kind tot kind. Timotheus heeft de heerlijke <yrucht er van ervaren. Met apostolische zekerheid' mbcht Paulus zeggen van dat ongeveinsd geloof, dat eerst in zijine mloeder en grootmoeder woonde, „en ik ben verzekerd, dat het ook in u woont." Bevoorrechte Timotheus dee- lend in dien geestelijken schat van het voor geslacht. Wat kostelijk moederlijk erfdeel. Dat was het goede deel, dat van hem' niet zou weggenomen worden. Wat dunkt u, ziet dat beeld van Loïs en Eunice, als ook van Timotheus, ons niet vragend aan Vragend m'et het oog op de moeders en grootmoeders en vragend ook met het oog op onze zonen en diochteren Moeders en grootmoeders zij't gij opvoed sters Opvoedsters voor God! /Leert ge uwe kinderen en kleinkinderen Onderwijst ge ze, zooals gij bij den doop beloofd hebt Ge hebt invloed, groeten, onberekenbaren in vloed op uwe kinderen en kleinkinderen en daardoor op een geslacht. Wat is die in vloed' Is die ten kwade of ten goede1 Welke erfenis verzamelt ge voor uwe kinde ren In het stoffelijke heeft menigeen al geen groote schat na te laten. Maar des te mieer beteekent d'e geestelijke nalatenschap. Welk erfgoed verzamelt ge Een erfgoed dat verteert en verderft of een schat, die blijft tot in eeuwigheid Zijt ge niet jaloersch op Loïs en Eunice Wat heerlijke vrucht gaf haar leven. Volgt ze dan na. Op het giebed en d'e leering van m'oeders en grootmoeders heeft God steeds grooter dingen gedaan. Waar de wegen van Loïs en Eunice gevolgd; worden, daar zal in onze zonen en dochteren' gezien worden, naar Gods onveranderlijke verbondstrouw, dat het ongeveinsd geloof in hen woont. Ziet ook u, zoon of dochter, dat beeld van Timotheus niet vragend aan Woont ook in u, dat ongeveinsd' geloof Of zoekt ge uw weg anders Wee die zoon of doch ter, die idlen zegen van een godvruchtig ge slacht niet achtdie dien verbondszegen ver acht den Gold zijher vaderen niet zoekt en verheerlijkt. Zoekt, dient en vreest den Heere UW God. Hij zal zich laten vinden. Zoekt door gebeên met ernst zijn aangezicht. Geen enkel deel van de aardsche nalatenschap zoudt ge bij den diood uwer ouders willen missen. Ziet toe diat vooral dit geestelijke erfdeel u niet ontga. Zoekt die blijvende erfenis, opdat dit ongeveinsd' geloof m'oge wonen ook in u. F. STAAL Pz. Onze beide stukken over Vrederust en de Ethische Vereeniging, z'ij'n vreemd in die knel geweest. Wie hier d'e schuldige isonze lezers zijn gereformeerd genoeg om te weten, dat tucht geheim moet blijven. Maar we vragen onze lezers verschooning voor deze wonder lijke verwarring. Op verzoek plaatsen wij het stuk over Paulus nog eens Vriendenhand zond mij toe een verslag in het Vaderland van de rede, die Dr. S. F. H. J. Berkelbach van den Sprenkel hield voor de Ethische vereeniging in d'e hoofdstad'. De spreker behandelde het-onderwerp Pau lus. Het is frappant, wat mén over dezen Apostel verneemt „Paulus en Jezus hooren bij elkaar en toch is de verhouding vrij mloeilijk te verstaan. Ze is niet duidelijk. Wat hebben die twee een verschillende manier van denken, werken enz. Voor Paulus is d'e wereld' te klein, Jezus had plaatselijk een kleine, zeer beperkte we reld. Paulus interesseert alleen, dat Jezus er was maar hoe hij was, komt men bij Paulus niet te weten. Van Jezus' gene zingen enz. vindt men niets. Spr. wijst op de groote, schier onover brugbare tegenstelling in uitingen van Jezus en Paulus. Bij Paulus is altijd het onmiddellijk aanwezige, bij Jezus de im peratief van d'en persoon De sleutel om Paulus te verstaan en ons voor dwaling te behoeden is naar spr. be weert deze Paulus was een Jood. Hijl is gebraakt o.a. tot Calvinist, tot Hegeliaan, maar Paulus blijft Paulus, en eenJood. Ook Jezus was een Jood, beiden Aziaat. We dachten toen we dit lazen aan wat eenmaal een Ethisch predikant tegen ons zeide „Ethisch" is meer een verzamel woord dan een begripsomschrijving. Het is buiten kijf, dat deze uitingen wel zeer naar den linksehen kant gericht zijn, en dat daar om niet alle Ethische hoorders in die Ethi sche vereeniging op hun gemak gezeten heb ben, toen zij die vrijzinnigheden van den redenaar moesten aanhooren. Als het waar was, dat er schier onover brugbare tegenstellingen tusschen Jezus en Paulus zijn, dan zou tot op den huidigen dag d'e stem uit den hemel klinken Saul, Saul wat vervolgt gij 'mij Want dan was Paulus geen „uitverkoren vat" om den naam van Jezus te dragen voor Joden en Heide nen. Over de onbehoorlijkheid van de uitdruk king Wat hebben „die twee, enz."waar mee onze Heiland meer oneere wordt aange daan, dan wanneer men van Hare Majes teit onze Koningin met Haar bediende over „die twee" zou spreken, wat Dr. van den Sprenkel in Hare tegenwoordigheid wel la ten zou, willen we zwijgen. Het is alles even ergerlijk en alles even zeer er naast. Voor wie Christus' koningschap in ZijTne Kerk .erkent, is er geen tegenstelling tis- schen het werken van den Christus en ^an zijn Apostel. Want alles wat Paulus predikt is alleen een prediking van Jezus Chris tus en dien gekruistniets anders heeft hij willen weten. Dat zegt méteen hoe Jezus geleefd heeft. En hoe groot d'e wereld voor Jezus was, al beperkte hij zich in zijn prediking tot het Jodendom', dat blijkt uit zijn bevel en zlijn be lofte Om het Evangelie te prediken in die heele wereld en uit zijn sterven ami „niet alleen de Joden, maar ook de kinderen Gods, die verstrooid waren bijéén te vergaderen." De luisteraars in de hoofdstad zoo ze al niet als de rechts-Ethischen geërgerd gewor den zijn, zullen met dezen „sleutel om Pau lus te verstaan", niet bijzonder opschieten. Eerste voorwaarde om Paulus te verstaan is dat men heeft het door den Heiligen Geest verlichte oog des verstand's. En dat verlichte oog ziet Jezus niet als den Jood, den Aziaat, maar als God' geopen baard in 't vleesch en die ziet Paulus staan in het licht d'at van dien Christus door z5jl nen Heiligen Geest in zijn Kerk straalt. De Schrift kan niet eerst gebroken worden en dan begrepen Wie dit zegt, biedt geen sleutel, m'aar leidt op een dwaalspoor. v. D. door W. Heijns bij J. W. Boeijenga Zn.. Sneek. 2e druk. Dit is de tweede druk van het in vele opzichten degelijke werk, dat prof. Heijns te Grand-Rapids geschreven heeft. Het wordt ingeleid door prof. Bouwlm'an van Kampen, die roemt de populaire en za kelijke wijze waarop hier de hcilswaarhedieiii worden uiteengezet, waarin hij eigen stand punt laat uitkomen zoodra het geldt dingen die op Theologisch gebied kwestieus zijn. Wij' gaan met dit oordeel van prof. Bouw man geheel accoord. Het boek leest heel aangenaam. In korte paragrafen is de inhoud verdeeld', wat een groote aanbeveling is voor jongere lezers. Het maakt de stof zooveel te gemakkelijker te overzien. Het is een boek, dat voor onze J. V. en Meisjesvereenigingen zeker vele goede dien sten zal kunnen bewijzen. Toch zal het noodig zijn er bij 't gebruik op te letten, dat prof. Heijns enkele dingen beweert, die ik liever niet voor mijn rekening zou nemen. Ik laat staan, dat de volgorde der Afdee- lingen wat vreemd lij'kt. Na d'e leer van den Middelaar, komt in de 4e afd. de leer van de bedeeling des Heils, en in de 5e de leer van de toepassing des Heils. M.i. was het logischer geweest wanneer eerst de toepas sing en dan de bedeeling des Heils ware be handeld. Want „bedeeling des heils" kan niet anders dan tot de „toepassing" behooren. En nu komt wel zeer eigenaardig die heele uiteenzetting van .het Genade Verbond', van de Kerk en van die middelen der genade te staan vóór de leer van d'e toepassing, ter wijl ze er werkelijk toe behooren. Maar er zijn nog enkele andere dingen, die we niet met instemming lazen. Zooi b.v. op blz. 22 „Als het de vraag is Wat is waar heid zoeken wij het antwoord alleen in de H. S., maar als het de vraag is Wat is Gereformeerd moet het ant woord gezocht worden, niet bij Gere formeerde Godgeleerden en schrijvers, maar bepaaldelijk in d'e Gereformeerde belijdenisschriften." Dit houdt verband met wat het begin van 39 zegt „In haar Belijdenisschriften heeft dé Kerk haar opvatting van de heilswaar- heden tegenover die van andere kerken neergelegd." Ik wil niet bestrijden, dat de Heilige Schrift natuurlijk verre verheven is boven onze Be lijdenisschriften dat de kerkelijke confessie nooit genoemd mag worden naast de Hei lige Schrift, maar zooals het hier door prof. Heijns is uitgedrukt, wekt het bij de een-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1