Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 7 October 1927.
No. 40.
RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke.
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pin., en R. J. v. d. VEEN.'
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
BETER DAN HET LEVEN.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Onkerkelijk.
Hst religieus socialistisch congres.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Abonnementsprijs! per kwartaal b\j vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs! 15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 ragels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOIJ OLTHOFP, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Ss OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEPOON 2S8. GIRONUMMER 4 22 8 0.
Want uwe goedertierenheid is be
ter dan het leven.
Psalm 63 4a.
Op 't eerste hooren klinkt dat woord van
David wel wat wonderlijk. Het lijkt over
dreven. Wat zou er uu boven 't leven gaan?
Kan er iets beter geacht worden Zou de
mensch niet alles geven voor zijn leven
Wat blijft er over als 't leven wegvalt
Gewis, het leven is zoet. Als 't bestreden
wordt, worstelt al wat in ons is o'mi het te
behouden, 't Leven is zoet, zelfs met den
doorn der smart en o.iider 't gevaar des doods.
Niets lijkt er beter.
Voor het kind der wereld is het leven al
les. Hij heeft niets anders en niets beters.
Want hun leven is slechts hun bestaan tus-
schen de wieg en het graf. Zeer juist spreekt
de berijmde psalm van „dit tijdelijk le-
v e n". Een geestelijk leven, een leven dat zich
boven het aard'sche verheft, een leven met
God, een eeuwig hemelsch leven, bestaat
voor hen niet. Dit tijdelijk leven is voor hen
alles. Daarom zoeken ze dit leven zoo te
vervullen iriet vroolijkheid1 en genot, met al
lerlei stoffelijk goed' en mlet alles wat de
zinnen streelt. En hoe meer ze dat kunnen
doen, hoe sterker ze roepen „Daar is niets
beters dan het leven." Ze zetten alles op
het spel om dat leven zoo te behouden.
En immers daar is wel iets van te ver
staan. Er is zooveel, dat het tijdelijk leven
mooi maakt en zoet. Inzonderheid onze tijd,
is een tijd, die meer dan te voren, wegen
van genot ontsluit. De wereld is zoo vol
goeds, want Gods gaven zijn zoo rijk. Veel
schoons, veel bekoorlijks, veel schitterends,
veel rijkdom en weelde. En het lijkt al nog
meer te worden. Er is telkens wat nieuws.
Het leven biedt zooveel, dat mlen niet weet,
wat men eerst zal genieten. En als de mensch
dan zoo naar zijn lust kan grijpen, dan roept
hij uit„Daar is niets beters dan het leven".
Toch wordt de armoe van dit leven wel
eens openbaar. Sinds die zonde ommewaart is
dit leven temidden van die wereld vol glans,
sömm zoo gedrukt, zoo bitter, zoo donker,
't Kan zoo droef al zijn glans verliezen,
't Kan zojo zwaar worden. En als men dan
niets beters heeft, dan wat dit leven biedt,
wordt men 't leven moede. Duizenden in
onzen tijd zijn levenszat, zoeken in den dood
hun heil. Als bange Zorg en smart, ellende
of Smaadheid het leven verdonkeren, is alle
bekoring weg en schijnt de dood hun beter
dan het leven.
Zoo was 't ook bij Saul geweest, de man
voor wien eerst het leven ook zoo vol geluk
scheen. De man, die de koningskroon droeg
die op den troon zat in Israëldie door zijn
volk zoo vol gejuich was ingehaald. Wat werd
het leven hem benauwd door dien boozen
geest van binnen, en door de vijanden van
buiten. En hij had niets dan dit leven niets
beters, niets hoogers, niets anders. Zie hem
bij de tooveres van Endor hij zoekt of satan
iets beters heeft dan dit leven. Zie hemi oip
het gebergte van Gilboa, zich stortend in
zijn zwaard, 't Leven was hem niets meer
en hij had niets beters.
En zie nu ook eens op David, zooals hij
hier in benarde omstandigheden verkeert. Wat
wordt hem het leven benauwd en bedreigd,
dloor Absalom, die wraakgierige zoon. Uit
Jeruzaleim verdreven is hij nu alleen1 met
enkele getrouwen in de woestijn van Juda.
Wat is 't leven nu nog vbor helm' Wat is
er dat hem1 nog het hoofd kan doen ophef
fen G, gewis, ook David was bezweken,
zoo hij niets anders had gekend. Maar hij
had wat anders en beters. Hij kende een
goed, dat verre boven allen rdschen schat
uitgaat. Hij kende de goederti :nheid Gods.
Dat sterkte zijn kracht en troostte zijn hart,
en deed hem uitroepen „Uwe goedertie
renheid is beter dan het leven1."
Wat Saul dus miste, had David „iets, be
ter dan het leven." En dat was geen schijn,
maar werkelijkheid. Van andere dingen moge
dat gezegd worden 't is toch ijdelheid.
Dit alleen is waarachtig. Slechts van dit
ééne kan gezegd1 worden, dat het beter is
dan het leven Uwe goedertierenheid. Op
beide woorden valt hier evenveel nadruk.
Goedertierenheid, ja, dat is een tegenwicht
tegen het kwade. Maar toch ook alleen weer,
als 't heet Uwe goedertierenheid, o> God!
De goedertierenheid waarmede Gij mij ver
kwikt hebt. Ja, Gij zelf, die de Goedertierene,
het hoogste Goed zijt. Dat alleen is beter
dan het leven.
't Was David niet alleen, die zuchtte in
't leven. Niet maar het kind' der wereld. Maar
alle kind van God ook. Zie Elia onder den
Jeneverboom1, als hij uitroept, dat het hem
beter is te sterven dan te leven. Job op den
a se h hoop als hij den dag zijner geboorte
vervloekt. En ook na hen nog zoo menig
kind van God. O, wat al donkere morgens na
bang doorwaakte nachten. Wat al zuchten
Wie zal 'mij 't goede doen zien En dat
in duizenderlei vormen. Hier 's levens lasten
en jammeren, armoe en druk of krankheid
en rouw. Allerlei bezwaarnissen. En ginds
bange zielestrijd, als pijlen des Alm'achtigen,
die in hen gedaald zijn. O, daar valt zooveel
te strijden, te klagen, te zuchten op den
weg naar den hemel. Daar zijn zooveel moei
lijke dagen. Dagen, waarin 't leven als te
zwaar schijnt. Maar daar is ook iets be
ters dan het leven, 't Is Gods goedertieren
heid. 't Is de goedertierene God zelf. En
dat doet zeggen „Bezwijkt mijn vleesch en
niijn hart, zoo is God de rotssteen mijns
harten en mfijn deel in eeuwigheid." Zoo
koimt er rust in het lijden, stil zijn onder 't
kruis. Als de Heere zelf in genade zich tot
ons nederbuigl, dieper en troostrijker naar
mate de weg naar beneden gaat, dan is er
verborgen kracht. Als Hij door Jezus Chris
tus, die verlaten is geweest van Zijn Vader,
in de grootste aanvechtingen toch u doet
bemerken, dat Hij u niet verlaten heeft en
u niet verlaten zal in eeuwigheid, dan is er
iets, dat beter is dan het leven. Dan moge 't
aan alle zijden benauwend zijn, er is toen
een toevlucht en hope, en het hart roemt
„Gp U vest ik het oog
„Gij heft mijn hoofd omhoog
„En doet mie Uw gunst aanschouwen."
God i s en God geeft iets beters dan
het leven. Daarom jnag de christen hopen
in nood en dood. Hij heeft een toevlucht
en schuilplaats een hart waar hij' zijn nood
kan klagen. Als het kind der wereld in nood
en ellende is moet het zelf zoeken te ont
worstelen of zich boven te verheffendoen
alsof het er niet was zich groot houden.
Een ijdel pogen, dat bitterheid in de ziel
geeft bij den glimlach op de lippen. Maar
de christen kan en mag gulweg zijn ellende
erkennen. Hij ziet er de hand Gods in.
O, Dat arme volk des Heeren weet van
nood en ellende, maar ook van schuld en
straf en veroordeelenswaardigheid. Bij hen
is het in vollen zin, in hen zeiven buiten
hope. In het tijdelijke en in 't geestelijke.
Soms in beide tegelijk. Maar over de puin-
hjoopen van verbrokenheid laat de Heerel
zijne goedertierenheid lichten.
't Ellendig volk in hunne nooden
In hun ellende en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten Redder zijn.
O, zeker, zich groot houden, schijnt wel
een oogenblik te helpen. Er zijn nog vele
dingen, die we wel dragen kunnen of verzet
ten. Maar zou het hart sofns niet nog eens
willen, dat het klagen kon als een kind, dat
aan moeders schoot weent en zoo liefelijk
vertroost wordt
Willen Maar we kunnen en we inlagen
het ook, onder 't zwaarste leed, bij Hem, die
meer dan eene moeder troost. Zoo klaagt
David hier. Zonder eenige verbloeming legt
hij zijn toestand voor zijn God neer. Hij
belijdt zijn noodhij erkent, hoe hij, de
koning geen water vindt voor zijn dorst
hoe hij verre is van 't heiligdom en verlangt
weêr te 'mogen opgaan. Dat kan hij zelf
niet bewerken. Maar dat kan Zijn God, op
wien hij hoopt en die het ook doen zal. Want
zijne goedertierenheid is beter dan het le
ven. Als David te midden van het leed zich
maar omringd weet van Gods goedertierenl-
heid is 't alles wel. Dan is ook de uitkomst
veilig.
Waarlijk daar is iets beter dan het leven.
Laat dan uw hart zich niet in de dingen
van het tijdelijke leven verliezen. Zoekt uw
God, die voor tijd en eeuwigheid u vervult
met zijn heil. Zoekt uwe verlustiging in Hem
en gij zult ervaren, hoe rijk ook de zegenende
hand Gods, uw leven doet zijn, dat Zijne
goedertierenheid beter is dan het leven.
F. STAAL Pz.
Is het waar, dat de band aan de Kerk los
ser wordt Algemeen wordt het gezegd en
wij zien geen kans om het op goede gronden
tegen te spreken. Allereerst is daar de we
reld der werklieden, van wie er velen zijn,
die naar geen kerk meer omzien, bewerende,
dat zij zich nooit iets aangetrokken heeft
van het harde lot, waaraan de werkman on
derworpen is. De Kerk heeft altijd partij ge
trokken voor de rijken en heeft over hen de
hand' beschermend uitgestrekt. Gok in een
strijd, welken de arbeider voert in onzen tijd
voor zijin rechten, staat de Kerk tegenover
hem. Zij heeft altijd aangedrongen op ge
duld en op onderwerping van de machten,
welke over ons gesteld, zonder ooit eens te
ijveren tegen het onrecht, maar aan de be
zittende klas zich schuldig maakt tegenover
de minder bevoorrechten. Waarom zouden
zij nog langer omzien naar een Kerk, welke
toch geen hart toont te hebben voor het
recht. Misschien is zij nog wel bereid om
mede te werken, dat er aalmoesen uitgereikt
worden aan hen, die anders geheel zouden
omkomen van gebrek en ellende. Doch aal
moesen begeeren we niet, zoo klinkt het
luide en krachtig wij eischen, dat ons einde
lijk eens recht gedaan wordt. Wij willen een
behoorlijk deel van de aardsche goederen
hebben en wij weten het al lang, dat de
Kerk daartoe niet wil medewerken. Overal
vinden we haar op ons pad en zij belemmert
ons den doortocht. Daarom zien we niet meer
naar haar oim en zullen we haar bestrijden,
waar we maar kunnen.
Hoe men nu over de houding van zulke
mannen oordeelt, doet er niet toe, elk zal
moeten toegeven, dat het een bedenkelijk ver
schijnsel is. En dit is te meer het geval, als
men met ons overtuigd is, dat de Kerk niet
geheel onschuldig is. Als ik dit zeg, dan geef
ik daarmee niet toe, dat de beschuldiging ge
grond is. Hier geldt ook, wat ook anders vaak
geldt De beschuldiging is te algemeen. Er
wordt geen onderscheid gemaakt tusschen de
een en de andere Kerk, terwijl er toch inder
daad een groot verschil is. Ieder, die wil,
heeft dan ook overvloedige gelegenheid om
er tegen op te komen, en wij zullen er ons
niet tegen verzetten, maar dat er van de
zijde der verschillende Kerken gezondigd is,
staat vast. Wij doen verkeerd, als we dit ont
kennen, want elk, die het leven eenigermate
kent, zal verschillende voorbeelden kunnen
bijbrengen, welke duidelijk leeren, dat het
niet altijd ging, zooals het gaan moest. Het is
in de laatste jaren niet erger geworden, maar
ik weet heel goed, dat vroeger in de omge
ving, waarin ik geleefd heb, het meermalen
voorgekomen is, dat er in een werkmans
woning, waarin krankte en nood' intrede ge
daan had, geen predikant, ouderling noch
diaken kwam. En als de dood dan iemand
wegnam, dan verscheen, als hij verzocht werd
een predikant om de begrafenis te leiden,
maar zonder dat hij wees op den eenigen,
troost in leven en in sterven. Het is wel be
grijpelijk, dat een ambtsdrager niet graag in
zulke huizen kwam en dat het aangenamer
was om eens een uurtje te slijten bij de
meer gefortuneerden, doch is er iemand, die
zulk een handelwijze rechtvaardigen kan en
durft.
Het lust mie niet om meer te noemen. Het
zou anders niet moe lelijk zijn. Het is ook
voldoende meen ik om te staven, dat geen
enkele Kerk geheel vrij uitgaat. Wij brengen
dit niet bij oim de onkerkelijkheid van vele
werklieden te verdedigen. Dit zij verre. Zoo
lang yvij gelooven, dat de gemeentelijke sa
menkomsten van God gewild zijn, zoolang
zullen we tegen de verwaarloozing van deze
Zijne instelling opkomen. Wie zich onttrekt
aan den dienst des Heeren ook aan den
openbaren dienst in Zijn voorhoven, berok
kent zich zelf schade en kan den Heere niet
welibehagelijk zijn. Daar gaat niets van af
en hier baat geen enkele verontschuldiging.
Het is daarentegen een rijke weldaad, als we
'met den Dichter kunnen zeggen Ik ben
verblijd, wanneer men mij, God vruchtig op
wekt, zie mij1 staan, gereed om in Gods huis
te gaan, niet het miinst voor een werkman,
die eiken dag ijverig moet arbeiden om in
de dagelijkscne behoeften voor zich en zijn
gezin heeft te voorzien.
Behalve onder de werklieden is de minach
ting van de Kerk ook sterk doorgedrongen
onder de mannen van het intellect. Natuur
lijk weet ik ook wel, dat deze uitdlrukking
niet erg gelukkig is. Doch zij is nu eenm'aal
algemeen in zwang gekomen en ieder ver
staat haar. Zij richt ons oog op die breedo
schaar van mannen en vrouwen, die 't 2ij
terecht of te onrechte zich gaarne tot de
ontwikkelden en de beschaafden rekenen. Naar
hun oordeel gaat de Kerk niet genoeg miet
haar tijd mee. Zij houdt geen rekening met
de eischen, welke onze tijd stelt aan allen,
die leiding willen geven aan het volksleven.
Door en door conservatief is zij en zij spant
zich dan ook heelemaal in om zich aan te
passen aan de geheel veranderde omstandig
heden. Het leven van onzen tijd' is voortdu
rend in krachtige beweging en er zijn din
gen geschiedt in de vorige en onze eeuw,
waarvoor anders twee ja drie eeuwen noodig
waren. En de Kerk doet, alsot zij er niets van
gemerkt heeft. Zij blijft in het reeds voor
geruimien tijd plat getreden spoor. Hebben
we dan geen gelijk, dat we haar den rug toe
keeren en drinken uit bronnen, welke pas
ontdekt en overvloedig verfrisschend water
overvloeien We denken niet meer aan om
heil te verwachten van Kerken, die heur deu
ren en ramen gesloten houden uit vrees, dat
de versterkende lucht er soms eens toch zou
kunnen veroorzaken. Hebt ge er behoefte
aan, dat uw hart gevoed wordt, ga dan naar
buiten en beschouw de wonderen der natuur.
Daar kunt ge genoegzame stichting verkrij
gen. Al weder een bedenkelijk verschijnsel.
En dit alles gaat aan hen, die de Kerken nog
bezoeken, niet voorbij zonder eenigen invloed
uit te oefenen. Wij kunnen dien geest niet
buiten sluiten. Er is waarlijk genoeg om het
ons te herinneren. Meestal blijft een mensch
in een Kerk, waarin hij opgroeide. Was het
gewoonte in 't ouderlijk huis om samen op
te gaan, dan blijven de kinderen vaak die ge
woonte getrouw. Doch dikwijls gebeurt ier
iets, dat U op eens leert, hoe zwak het met
het kerkelijk besef staat. Een jonge man
krijgt verkeering met een meisje uit een on-
kerkelijken kring. Doch dit is in hun oog een
kleinigheid. Zij wil zelfs wel eens een keer
mee ter kerk. Hij vindt dit al heel geschikt.
Doch men merkt, dat hij minder vaak ter
kerk gaat dan vroeger. Het spreekt vanzelf,
zeggen zij, hij moet toch haar ook eens ter
wille zijn. Hij zal daardoor toch niet veel
verliezen.
Laat hem1 min of meer zijn Kerk blijven
vasthouden, wacht maar eens, tot hij ge
trouwd is. De vrouw blijft de traditie aan haar
familie getrouw, doch hij geraakt het zij
vroeger of later zijn kerkelijk spoor kwijt,
en ik elk geval, als er kinderen komen en
opgroeien, dan zijn deze meestal voor de
Kerk verloren.
Op dit vaak voorkomend verschijnsel wilde
ik eerst wijzen, waar ik me voorgenomen heb
enkele artikelen te schrijven, welke bedoeld
zijn om het kerkelijk besef te versterken.
BOUMA.
Merkwaardig kan dit vorige week te Am
sterdam1 gehouden congres genoemd worden
om verschillende redenen.
Laat ik hier thans alleen mogen noemen:
de positie, die het congres innam tegen den
patriarch van 't Socialisme Karl Marx. Zeer
sterk stond het in het teeken van de verwer
ping van de Marxistische gedachten, die voor
de partij in haar jeugd levensbrood waren.