Orgelbespeling.
DADERS DES WOORDS.
Het getuigenis en het antwoord
der Synode.
Synode-besluiten.
houden een verborgen zonde aan de hand
ze leven voor een tijd in onmin met huis-
genooten of anderen ze leven in een zoo
duisteren en geesteloozen toestand, dat het
is alsof alle genade uit zulk een ziel weg is.
En wanneer mien terwijl men die zonde
koestert, toch aantreedt, dan ontbreekt bij
dien broeder of zuster die rechte zelfbeproe
ving en zij zitten aan met een „onbeproefd"
en onvoorbereid hart.
Zulk een behoort aan dit Avondmaal niet
te komen. Die menschen, geloovigen of on-
geloovigen, eten zich een oordeel. Doch uit
den aard der zaak is er nu in het „oordeel"
dat over de ontheiliging bij die onderschei
den menschen komt een groot verschil. De
hypocriet, die geloof veinst en afkeerig en
vijandig is jegens den Heere, zal door zich
zelfs aan dit heiligste te vergrijpen, zijn „ge
richt en verdoemenis des te zwaarder maken".
Hij weet dat hij in den grond van zijn
hart van de gemeente, en van den godsdienst
niets hebben moetdoch om uitwendige oor
zaken, een betrekking, een toekomstige echt-
fenoot, of soms niet eens om een aanwijs-
are reden, blijft hij nog in den sleur van
kerkgaan en zelfs van Avondmaal. Welnu,
zulk één loopt zeer groot gevaar, dat het
voorloopig oordeel dat bestaat in nog
erger verharding en nog grooter brutaliteit
in het heilige, hun rijp maakt voor het
eeuwig oordeel, dat over de verach
ting van God en Zijn Woord ook hier op
aarde reeds tot waarschuwing wordt uitge
sproken.
Maar dat is, Gode zij dank, het oordeel
niet over die anderen, die voor een tijdlang in
een donkeren toestand leven, en die toch aan
het Avondmaal gaan omdat ze de zonde hun
ner liefdeloosheid, en hun meer verborgen
zonden te weinig in haar ernst zien of die
het Avondmaal zelf te weinig onderscheiden
als een heilige daad, waar voor noodig zijn
heilige voorbereiding en schikking des har
ten om God te ontmoeten.
Want het behoeft geen betoog, dat zulk
een wedergeborene, bij wien de oude
natuur voor een tijd weer de overhand scheen
verkregen te hebben die het „waakt en bidt"
niet in praktijk brachtdie zich van te vo
ren niet recht, zelfs in 't geheel niet beproefd
heeft, ik zeg, het behoeft geen betoog dat
bij zulk een wedergeborene geen sprake kan
zijn, dat hij zich het oordeel, hét eeuwig oor
deel, de eeuwige verdoemenis kan eten. Want
een wedergeborene, al valt hij1 nog zoo diep,
en al is zijn toestand nog zoio verachterd kan
niet afvallen van de genade. Dit strijdt
met de volharding der heiligen.
Maar wel neemt zijn verharding toe en
wel is het zijn sacramenteel oordeel,
dat het lichtvaardig eten en drinken hem
schaadten als daarom1 straks de Heere hem
tegenkomen zal, en hem na zijn tijd van ver
loochening en verharding weer zal aanzien,
gelijk Jezus Petrus aanzag, dan zal zijn wee-
nen en zijn verslagenheid ook daarover gaan,
dat hij in zijn onheilig toetreden het Ver
bond des Heeren reeds zoovele malen heeft
ontheiligd1.
Dat we dus onder het „oordéel" uit 1 Cor.
11 29 niet de eeuwige veroordeeling heb
ben te verstaan, moge duidelijk zijn.
Dit blijkt uit het Formulier zelf genoeg
zaam, wanneer ge leest „zoolang ze in
deze zonden b 1 ij v e n, zullen zij zich
van de tafel des Heeren onthouden."
Dit onderstelt dat er een waarachtige be
keering bij dezulken mogelijk is.
Men hoede zich er dus eenerzijds voor
om niet te denken, dat het oordeel in 1 Cor.
11 29 bedoeld hoogstens beteekent „eenige"
achteruitgang in ons geestelijk leven.
Want de bewuste huichelaars, die in hun
toetreden niets andérs doen dan spotten mét
het heilige mogen bedenken wat de kanttee-
keningen bij dezen tekst opmerken „Oor
deel, dat is een schuld of straf. Hetwelk
verstaan wordt öf van de eeuwige straf
fen, ten aanzien van de huichelaars
Waaibij de Randteekenaren verwijzen o. a.
naar Matt. 23 14 waar Christus het „wee"
over de huichelaren uitspreekt en naar dit
zware woord uit Rom. 2 5 „Maar naar uw
hardigheid en uw onbekeerlijk hart vergadert
gij uzelven toorn als een schat in den dag
des toorns en der openbaring van het recht
vaardig oordeel Gods".
Er is niets zoo uiterst gevaarlijk als het
opzettelijk, welbewust huichelen Het is de
witte pleistering toonen aan de menschen,
en zien er in ongeloof niet om bekommeren
dat God weet welke dorre doodsbeenderen in
dit graf van het doode hart liggen.
Maar men hoede er zich anderzijds voor,
om te meenen het „oordeel" van 1 Cor. 11
bedoeld is om de geloovigen van het Avond
maal af te houden.
Want ten eerste merken wij op dat onze
Randteekenaren van de geloovigen, die
niet waardig aantreden in die zelfde op
merking zeggen
„Het welk verstaan wordtöf van de
t ij d e 1 ij k e kastijdingen, ten aanzien van de
getoovigen die het Avondmaal niet waardig
lijk gebruiken gelijk hierna verklaard wordt
in vs. 30."
In vs. 30 staat „Daarom zijn onder u
vele zwakken en kranken en vele slapen",
waarmee de slaap des doods is bedoeld.
En ten tweede, en hiermede mogen we
voor ditmaal besluiten, zou ik wel gaarne
een antwoord op de vraag ontvangen op de
Schrift gegrond
Wat meent men Wie lichtvaardig af
blijf t, blijft die zich dan geen oordeel af
En wie zegt Ja maar ik blijf uit heiligen
eerbied af Meent die, dat iemand met hei
ligen eerbied geen geloovige is Meent die
dat het heilige eerbied is om jaar aan
jaar in den wind te slaan het door den Heere
Christus zelf aangewezen middel om het ge
loof te sterken.
Men kan ook „eerbied" huichelen.
Zeker er is een dilemma een moeilijke
tweestrijd. Het is deze
Onder het oordeel van straf of kastijding
vallen de lichtvaardige aantreders.
Onder het oordeel van straf of kastijding
vallen ook de lichtvaardige en zwaarmoedige
afblijvers welke afblijven omdat ze dan toch
in hun zwaarmoedigheid een te zwak geloof
in hun Christus toonen. Wat is dan het eenige
juiste
Dit, dat men ijverig den weg der bekeering
bewandele.
Want die mét een waar hart tot God zich
bekeert, bekeert zich zoowel van zijn huichel
achtig, en lichtvaardig aantreden.
Maar die bekeert zich ook van zijn zondig,
lichtvaardig of zwaarmoedig afblijven.
En die ontgaat het oordeel, waarin de
Heere rekenschap vraagt Wat hebt gij met
mlijn sacrament gedaan
Zou iemand zeggen Ja maar 't was al
leen voor geloovigen.
f Zou dan toch niet het antwoord zijn
Maar waarom hebt gij dan niet geloofd
Want ongeloof, alle ongeloof is zonde!
Men vefzoekt ons een aanbeveling te schrij
ven tot bijwoning van een orgelconcert dat
de heer H. J. Kruithof, organist te Kampen
hoopt te geven in dé Hofpleinkerk te Mid
delburg.
Als oud-Kampenaar kan ik dit gemakkelijk
doen. Ongeveer tien jaar heb ik in de Burg-
walkerk te Kampen Zondag aan Zondag het
schoone orgelspel van den blinden organist
Kruithof kunnen hooren.
Niet alleen, dat ik hoogst zelden gemérkt
heb, dat hij zich maar in een enkelen toon
vergiste, doch hij wist zijn begeleiding en
zijn voor- en na-spelen geheel in overeensteSmf-
ming te brengen met den inhoud van den
te zingen psalm.
Hoeveel de blinde heer Kruithof ook boven
gewone menschen mist, één ding ontving hij
boven vele anderen, n.l. de jgave van een
miuzikaal gevoel, 'dat zich op een treffende
en dikwijls aangrijpende wijze weet te uiten.
Wij wekken onze lezers dan ook gaarne
op, om Woensdag 28 Sept. te 8 uur dit orgel
concert te gaan bijwonen.
Niet alleen orgelmuziek zal ten gehoore
Worden gebracht, maar ook zal de heer Kruit
hof een meditatie in blindenschrift voorlezen.
Worde het een goede en aan zijn doel be
antwoordende avond.
Voor nadere bijzonderheden verwijzen wij
naar de in dit blad voorkomende advertentie.
v. Dl
De kerken in hersteld verband meenden een
getuigenis te moeten doen uitgaan ter be
kendmaking van het standpunt door deze
kerken ingenomen ten opzichte van de Ge
reformeerde Kerken. Dat getuigenis was niet
bepaald bedoeld als een adres aan deze ker
ken, toch werd het ook gezonden aan de
Generale Synode te Groningen.
Dat getuigenis was van den volgenden in
houd
EEN GETUIGENIS VAN DE KERKEN
IN H. V.
De Gereformeerde Kerken in Hersteld
Verband te Amersfoort, AmsterdaimCentrum,
AmsterdamZuid, Baarn, 's-Gravenhage,
Haarlem, Makkum, Oudemirdum, Rotterdam,
Tienhoven, Zaandam en Zandvoort, door ge
wetensbezwaar genoopt afzonderlijk te ver
gaderen, bijeen te Zandvoort den 14en en
15en Juni 1927, gevoelen zich gedrongen om,
nu binnenkort de Generale Svnode van de
Geref. Kerken in Nederland voor het eerst
na de scheuring en scheiding zal samenko
men, openlijk een woord van getuigenis te
doen hooren.
Dit zij allereerst een uiting van veroot
moediging en schuldbesef. Immers, al moge
de betreurenswaardige breuk, die geslagen
werd, haar aanleiding gevonden hebben in de
besluiten, eerst der Buitengewone Generale
Synode van Assen en daarna van andere ker
kelijke vergaderingen, de oorzaak dezer droe
ve scheuring is te zoeken in de geestelijke
inzinking, welke reeds jarenlang en bij toe
neming in ons kerkelijk leven te bespeuren
viel, een zoude waaraan ook wij mede schul
dig staan voor God en waarover wij ons ver
ootmoedigen voor Zijn aangezicht.
Doordrongen van het onverantwoordelijke
der ontstane gedeeldheid, en duchtend, indien
de fout van Assen te Groningen bestendigd
wordt, de gevolgen van een verder uiteen
gaan voor de ontdooiing van geheel het Ge
reformeerde leven hier te lanae en daarbui
ten, verklaren wij, ofschoon dankbaar voor
den verrassenden zegen Gods, door ons aan
vankelijk ondervonden, ons bereid en geroe
pen, krachtens den eisch der eenheid van de
gemeente Gods en gedachtig aan Christus'
bede „Dat zij allen één zijn", medewerking
te verleenen aan iedere ernstige poging tot
hereeniging als waarvan bijv. blijk is ge
geven in de „Verklaring van den Nationalen
Bond' van Bezwaarden".
Overtuigd van ons goed recht, in geen en
kel opzicht minder dan van wien ook, op den
naam Gereformeerd, leggen wij de plechtige
verklaring af, dat wij onvoorwaardelijk bui-
fen voor het gezag der Heilige Schrift als
et onfeilbaar Woord Gods en ons in op
rechtheid gebonden gevoelen aan de drie
Formulieren van Eenigheid, en met name
geen enkel historisch feit, dat de Heilige
Schrift vermeldt of welke andere mededeeling
en uitspraak dér Schrift ook in eenig op
zicht betwijfelen of „disputabel" stellen.
In overeenstemming met de Beginselver
klaring van de Kerkelijke Conferentie van
October 1926, welke ook döor onze Kerken is
aanvaard, leeft in ons hart de bede dat al
len, die het heil van Sion liefhebben en dé
komst van 's Heeren koninkrijk zoeken, el
kander mogen vinden en dragen in een liefde,
die onderling verschil van inzicht eerbiedigt,
zelfs waar het belangrijke punten betreft,
zoolang de grondslag van het volstrekte ge
zag van Gods Woord en van de trouw aan
de Belijdenis en de Ordening dér Kerken on
gerept blijft, om in de gemeenschap des
Heiligen Geestes gezamenlijk voort te varen
tot ware reformatie der Kerk, Gods naam
tot eer en ons volk ten zegen.
Het moderamen
Ds. E. L. SMELIK, h. t. praeses.
Dr. J. G. GEELKERKEN, h. t. assessor.
Dr. C. KOPPENAAL, h. t. sériba.
Mag men zich erover verblijden, dat uit
dit getuigenis spreekt de begeerte om de
ontstane breuk weer te heelen, veel verder
kan die blijdschap niet gaan.
In het Geref. Kerkblad voor Drenthe en
Overijsel, gaat Dr. C. Bouma de vierde alinea
eens wat nader bezien, met name de uitdruk
king, dat men in de kerken van het Hersteld
Verband „geen enkel historisch feit, dat de
Heilige Schrift vermeldt, in eenig opzicht be
twijfelt of „disputabel" stelt." Hij merkt dan
op dat zoo op 't eerste oog deze verklaring
heel wat schijnt te beteekenen, maar dat, als
men even nadenkt, het duidelijk wordt, dat
hier wordt neergeschreven een waarheid' als
een olifant. Immers een feit is een feit en
dat is niet disputabel te stellen. Als men het
dus er maar over eens is, dat een of ander
een historisch feit is, dan is daarover niet
meer te disputeeren. Dat spreekt vanzelf.
Wie zegt „datgene, wat gebeurd is, stellen
wij niet disputabel", zegt nog niets. Het
„komt er maar op aan, wat men als „histo
risch feit" aanvaardt.
Als gezegd werd dit getuigenis ook ge
zonden naar de Generale Synode te Gronin
gen, en de Synode besloot daarop een ant
woord te geven.
Dat antwoord lijkt ons gelukkig geslaagd.
Het geeft uiting aan wat algemeen in onze
kerken leeft. Het is broederlijk van toon,
maar zegt ook nu weer heel duidelijk waar
het om gaat.
Dat antwoord luidt aldus
„De Generale Synode van de Gereformeer
de Kerken in Nederland, vergaderd' te Gro
ningen, heeft met meer dan gewone belang
stelling kennis genomen van den inhoud van
het door u als scriba onderteekende en aan
haar toegezonden schrijven.
Hoewel er in dit schrijven geen verzoek
aan de Synode wordt gedaan en ook geen
vraag aan haar gericht wordt, heeft zij toch
gemeend, hierop te moeten antwoorden, ten
einde aan ,U en Uwe mede-ond!erteekenaars
en allen uit wier naam gij spreekt, reken
schap te geven van het standpunt, door haar
ten opzichte van de door U besproken zaken
ingenomen.
Met uw oordeel over de ontstane scheuring
stemt de Synode in, zoover in dat ook zij
de diepere geestelijke oorzaak hiervan zoekt
in een tekort aan oprechte godsvrucht, dat
voor ons allen e en voortdurende oorzaak van
verootmoediging voor des Heeren aangezicht
dient te zijn.
Wanneer wij ons dan ook overtuigd hou
den, te strijden voor het gezag van 's Hee
ren Woord, en dus verzekerd zijn van het
goede recht der zaak, waarvoor wij staan,
zij het verre van ons, voor onze personen
aanspraak te maken op eenige andere ge
rechtigheid, dan die door Christus' bloed1 is
aangebracht, en doen wij met een bewogen
gemoed, voor het aangezicht des Heeren be
lijdenis van de zonden, die ons èn vóór, èn
in, èn na dén gevoerden strijd' hebben aan
gekleefd' en blijven aankleven.
Wat de scheuring zelve betreft, vervult
het feit, dat broeders, die tot dusver kerke
lijk met ons samenleefden, thans van ons
ingen, ons met droefheid. Diep gevoelt de
ynode den hoogen ernst van de bede des
Zaligmakers „Ik bid niet alleen voor dezen,
maar ook voor degenen, die door hun woord
in Mij gelooven zullen, opdat zij allen één
zijn."
Zij acht daarom diep-zondig alle aanbren
gen of bestendigen van eene scheiding in de
Kerk des Heeren, die niet zou gerechtvaar
digd worden door de noodzakelijkheid om
het volstrekte gezag van 's Heeren Woord
te handhaven.
In overeenstemming hiermede zou de Sy
node dan ook gaarne haar medewerking ver
leenen aan iedere ernstige poging tot ver-
eeniging of hereeniging met allen, die staan
op den grondslag van Gods Woord en de
Gereformeerde Belijdenisschriften.
Wanneer gij nu aflegt de plechtige ver
klaring, dat gij onvoorwaardelijk buigt voor
het gezag der Heilige Schrift als het onfeil
baar Woord Gods en u in oprechtheid ge
bonden gevoelt aan de drie Formulieren van
Eenigheid, en met name geen enkel histo
risch feit, dat de Heilige Schrift vermeldt, of
welke andere mededeeling en uitspraak der
Schrift ook in eenig opzicht betwijfelt of
„disputabel" stelt,
dan kunnen wij hierop om der waarheid'
wil niet anders antwoorden dan met eene
ernstige broederlijke opwekking, dat ge u
dan toch nader wilt bezinnen inzake de hou
ding door u aangenomen in het geschil dat
rees ten opzichte van een belangrijk gedeelte
der Heilige Schrift.
Immers hebben onze Kerken hierbij niet
anders gedaan dan in overeenstemming
met de door u genoemde beginselen zien
te verzetten tegen het onzeker stellen van
zaken en feiten, waarvan de Schrift duidelijk
mededeeling doet.
Daarom gaat het, naar onze stellige over
tuiging, in dezen strijd niet om middelmatige
zaken, maar om de principieele vraag, of in
onze Kerken zal worden toegelaten eene wil
lekeurige behandeling der Heilige Schrift,
welke aan haar Goddelijk gezag tekort doet.
Wanneer gij1 van meening zijt, dat wij in
dezen dwalen, dan ware het uw roeping ge
weest, aan te toonen, dat de desbetreffende
uitspraak onzer Kerken niet op de Heilige
Schrift is gegrond wat in uw schrijven ge
heel ontbreekt en waartoe ook overigens door
uwe Kerken, zoover ons bekend, zelfs nog
geen poging is aangewend.
Om bovengenoemde redenen staan wij dan
ook in de overtuiging, dat wij, juist om het
heil van Sion en de komst van 's Heeren
Koninkrijk, om der wille van de waarheid
Gods en van de liefde tot des Heeren Kerk,
ook met het oog op de in onzen tijd zoo
groote gevaren voor verslapping en afval
in leer en leven, van het ingenomen stand
punt niet mogen wijken.
Een andere kerkelijke samenleving dan
zulk eene, waarbij de grondslag van Gods
Woord' en de Gereformeerde Belijdenisschrif
ten onverzwakt gehandhaafd wordt, mogen
wij zoeken noch begeeren. Aan de andere
zijde wenschen wij van harte met volle
bereidheid ook om te vergeven al wat ons
als menschen voor krenkends moge zijn aan
gedaan kerkelijke eenheid met allen, die
tot een samenleven op dezen grondslag met
terdaad bereid gevonden wordenen het
blijft onze innige bede, dat zij, die met onze
Kerken braken, tot de overtuiging mogen
komen, dat de redenen, waarom zij dit deden,
voor de vierschaar van Gods Woord en van
onze Belijdenis niet kunnen bestaan.
Met den oprechten wensch, dat gij in deze
en in alle zaken door het Woord en den
Geest des Heeren moogt worden geleid.
Namens de Synode,
(volgen onderteekeningen).
Het zou heerlijk zijn, wanneer de broeders
en zusters, die van ons gingen tot het in
zicht kwamen van hun dwaling en kerkelijke
eenheid' zoo weer mogelijk werd.
BELGISCHE ZENDINGSKERK.
Met verschillende buitenlandsche kerken
onderhouden onze Gereformeerde Kerken Cor
respondentie. Dat komt ook daarin uit, dat
afgevaardigen van die kerken onze Generale
Synodes bezoeken. In Groningen was zoo o.a.
Ds. Postma als afgevaardigde van dé Geref.
Kerken in Z.-Afrika en Prof. Berkhof uit
Amerika, die ook deelnam aan de bespreking
over den uitbouw der belijdenis. Ook met
de Belgische Zendingskerk bestaat zulk een
correspondentie. Via die Belgische Zendings
kerk is een enkele maal een predikant uit
onze kerken in de Herv. Kerk terecht geko
men. Den laatsten tijd rees de vraag of die
correspondentie wel zou kunnen bestendigd
worden. Die vraag werd ook op dé Synode
behandeld. En uit hét d!aar genomen besluit
blijkt, dat die vraag zeer ernstig werd' onder
de oogen gezien.
De Synode besloot n.l. de Belgische Zen-
dlingskerk er ernstig op te wijzen, dat zij
van 's Heeren wege geroepen is de confessio
Belgica tegen dwaalleer en dwaalleeraars in
haar midden te handhaven en in dezen leer-
tucht te oefenen. Wanneer zij dat onverhoopt
zou nalaten, zou de correspondentie met haar
zeer tot leedwezen der Geref. Kerken moeten
worden afgebroken. Op een spoedig antwoord
werd aangedrongen. Zoo het antwoord binnen
zes maanden na de sluiting van dé Synode der
Belgische Zendingskerk niet inkomt of zoo
dat antwoord een weigering zou bevatten,
zal aan den secretaris der Belgische Zendings
kerk worden meegedeeld, dat de verbreking
der correspondentie een voldongen feit is
geworden.
Die onverhoopte verbreking zouden ook
meerdere gevolgen hebben. Aan die kringen
en personen in de Belgische Zendingskerk,
van wie bekend is, dat zij onverzwakt vast
houden aan de Geref. belijidénis en wenschen,
dat die ook door de kerk wordt gehandhaafd,
zal dan bericht worden, dat de corresponden
tie verbroken is en dat zij geroepen zijn zich
bij één der Geref. Kerken in België te voegen
en waar zoodanige kerk nog niet tot open
baring kwam die met behulp van een dezer
kerken tot openbaring te brengen.
UITBOUW DER BELIJDENIS.
Ook nu over deze zeer belangrijke zaak
nog maar een enkele mededeeling.
Door deputaten, belast jmet de taak deze
Synode te dienen van advies inzake uitbouw
der belijdenis, werd een rapport ingediend,
waarvan de conclusie luidde dat députatenj
niet aan ,de opdracht van dé Synode van
Leeuwarden en Utrecht haddén kunnen vol
doen en dat zij voorstelden, hen van hun taak
te ontheffen en geen andere deputaten daar
voor weer te benoemen.
Die conclusies werdén breedvoerig bespro
ken en door onderscheiden leden zeer krach
tig bestreden. Eind van die bespreking was,
dat, op voorstel van Ds. Schouten, besloten
werd deze zaak terug te zenden naar de com
missie.
Toen werd daarna een besluit genómen
zooals, gezien de gehouden bespreking, te
verwachten was.
Een even breede opdracht om over
drie punten lo. de belijidénis n.l. de god
delijke ingeving en autoriteit der H.S. 2o.
de leer over de ware en de valsche kerk, ins
verband met de thans door velen aangeno
men pluriformiteit der kerk en 3o. die over
het ambt der overheid in art. 36 in verband
met de nieuwere beschouwingen óver de ver
houding van kerk en staatwerd nu niet
gegeven. De twee laatste punten blijven
vooralsnog rusten.
Aan één punt hield de Synode echter vast,
n.l. aan dat over de goddelijke ingeving en
autoriteit der H.S.
Zes deputaten werden benoemd. En hun
werd ojxlracht gegeven
i a. nader te onderzoeken voorshands in
hoeverre er inzake het leerstuk betreffende
de Heilige Schrift behoefte bestaat aan uit
breiding der belijdenisschriften öf aan een
nadere uiteenzetting en öf het uitvoerbaar
schijnt in deze behoefte te voorzien
b. vervolgens aan te geven op welke wiijze
dit zou kunnen geschieden.