Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 23 September 1927. No. 38. RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. VERWACHTING VAN EEUWIGE VREUGDE. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Stof tot spreken, meer nog tot bidden. Belijdenisvragen. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. rijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. S I 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 ragels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOIJ OLTHOFF. Mlddelburq Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spar\jaard8traat, Middelburg. TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280. Gij zult mij 't pad des levens bekend maken verzadiging der vreugde is bij uw aangezichtliefelijkheden zijn in uwe recnterhand, eeuwiglijk. Psalm 16 11. Rustig geloofsvertrouwen spreekt zich in heel dezen psalm uit. Veilig weet de dichter zich in de nabijheid Gods, veilig wijl hij zich verzekerd weet van een zalige toekomst. David verkeerde in grooten angst en nood. Immers zeer waarschijnlijk ontstond deze psalm in den tijd toen het zwaard des Heeren over Israël was (1 Kron. 21 12), en een pestilentie kwam over Israëleen verderven de engel rondging in alle landpalen. Zeventig duizend man vielen er. Eindelijk zond God een engel naar Jeruzalem. David bad tot God. Als de engel Jeruzalem verdierf berouwde het den Heere, en hij zeide tot den engel trek uw zwaard in. De engel des Heeren stond nu boven den dorschvloer van Ornan. David ziet den engel met zijn uitgetogen zwaard in zijta hand. Hij en de oudsten vie len, met zakken bedekt, op hunne aangezich ten ter aarde. David riep uitHeere ik heb gezondigd, maar deze schapen, wat hebben die gedaan Uw hand zij niet tegen uw volk, 'maar tegen mij en tegen het huis mijns vaders. God wordt nu door den engel des Hee ren tot David gezonden om hem te zeg gen Richt den Heere een altaar op in den dorschvloer van Ornan. David gaat naar Or nan. Deze ziet, als David komt, ook den en gel. David mag hier den Heere offeren. Onder het zwaard des Heeren bouwt hij 't altaar. Hoe kunnen nu uit den zelfden mond voortkomen de woorden Uw hand zij tegen mij, en Gij zult mij bekend maken het pad des levens Alleen door het geloof kan Da vid zoo spreken, onder het zwaard, met den dood voor oogen. Het pad des levens was voor hem niet het pad door het leven tot den dood, maar het pad ten eeuwigen leven. Da vid weet niet waarlangs het pad zal gaan. Misschien moet hij straks bij het altaar ster ven. Toch weet hij, waarlangs 't ook ga, God zal hem leiden door zijn raad, en daarna opnemen in Zijn heerlijkheid. Heerlijk woord voor ons allen. Onze pa den zijn Gode bekend. God zal ze ons bekend maken. Zoo leidt de hand des Heeren zijn volk door zijn raad. Veel verdrukkingen, me nigerlei kruis, zorg en lijden voor Gods kind op zijn pad. Soms leidt Gods hand onder 't zwaard. Hoe heerlijk dan als David door het geloof bij het altaar te kunnen staan. Hoe heerlijk zoo moedig, zoo vol vertrouwen, moeiten en zorgen te dragen gevaren te trotseeren. Maar dan ook bij het altaar. De zonde moet beleden en weggenomen. Zoo moest David t altaar op richten en offeren. Wij moeten naar Golgotha. Zien op Jezus, op de eenige offerande aan het kruis volbracht. Zien wij door het geloof daarop, dan zal geen vrees ons doen bezwijken. Ons pad gaat ten hemel. Ook de dood kan ons niet schei den van Christus. Onze dood is -een doorgang ten eeuwigen leven. o Het geloof leert opwaarts te zien omhoog, naar den hemel, naar Christus op den Heere en ziijin heil. Zoo kan de geloovige soms taal spreken onverstaanbaar voor de wereld. Bedreigd door het zwaard des Heeren, evenwel zeg gen verzadiging der vreugde is bij uw aan gezicht. De natuurlijke mcnsch begrijpt niet hoe dit kan, wie Gods verborgen omgang vond, verstaat 't echter wel. Het aangezicht des Heeren spreidt licht op het pad van Gods kind. Door het geloof zien wij dat licht, den Heere, Bron van licht en leven. Door het geloof zien wij vooruit de heerlijkheid die komt. Zoo kan de ziel van Gods kind hier reeds jubelen in blij voor uitzicht. Ps. 17:15: Ik zal uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verza digd worden met uw beeld als ik zal op waken. Of in Ps. 73 24 En daarna zult Gij mij in Uwre heerlijkheid opnemen. In Nieuw- Testamentische taal hooren wij 1 Joh. 3:21: Wij zullen Hem gelijk wezen, want wij zul len Hem zien gelijk Hij is. Zoo spreekt de ziel, bij het licht van Gods Woord, door geloof van de toekomstige heer lijkheid. Zoo spreekt hier de dichter van een verzadiging der vreugde, eigenlijk der vreug den, of van volle vreugde. Eerst in den he mel en op de nieuwe aarde wordt die volle vreugde genoten. De dichter spreekt zoo onder 't zwaard, bedreigd met den dood. Onverstaanbaar is dit voor den natuurlijken mensch. Voor ons die Gods Woord gelooven, alles met God in zijn Woord beloofd heeft, echter niet. De vreugde den geloovigen voorgesteld', doet 't tegenwoordige vergeten, 't Lijden dezes tegenwoordigen tijds is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid die geopenbaard zal worden. Om echter die volle vreugd'e eens te ge nieten en fe kunnen genieten, moet er nog zooveel gebeuren. De zond'e mioet verdwij nen, de oude mensch moet sterven. Zoo moeten wij strijden tegen de zonde en bid den om den Heiligen Geest, die ons sterken kan tot dien strijd. Wil de Heere nu kastijden, louteren gelijk men 't zilver loutert, zwaar beproeven, het is den dichter goed. Ook daarin en daardoor zal Hij het pad des le vens bekend maken. De goddelooze wordt bitter onder de slaande hand Gods, 't kind Gods verootmoe digt zich voor den Heere. Hij verstaat het doel der kastijding en ziet de vrucht. Maakt God in den weg der kastijding de zonde bekend vervult Hij met hartelijke doel der kastijding vervult Hij met hartelijke droefheid over de zonde Hij wekt ook har telijke vreugde in God door Christus, vreugde over het werk des Geestes tot vernieuwing des levens. Hier wordt die vreugde nooit een volle vreugde. Eens komt 't verzadigd worden met Gods beeld. De zonde en de boosheid, die ons altijd aankleeft, maken 't genieten van die volle vreugde onmogelüjk. Zoo dankt de Christen God onder kastijding en ziet hij met vreugde aan de afsterving van den ouden mensch, in blij vooruitzicht van die volle vreugde. o Zie den dichter opzien naar om'hoog. Eerst zoekt zijn oog den Heere. Nu ziet zijn oog. 't Geloofsoog dringt dan tot in den hemel het ziet de hemelsche dingen. De rechterhand des Heeren is opgeheven. Wij spreken in taal der Heilige Schrift, als wij spreken van de rechterhand des Heeren. Wij denken aan de Majesteit, de Mogendheid des Heeren Heeren, aan den uitgang van zijn godde lijke kracht en mogendheid op het schepsel. Die rechterhand brengt heil aan voor Gods volk. Ze is hoog opgeheven, altijd tot hulp gereed. Die rechterhand doet de vijanden beven doet krachtige daden verbrijzelt de vijanden des Heeren. En nu ziet de dichter „liefelijkheden" in die rechterhand des Heeren. Zijn oog ziet de hemelsche dingen. De gezaligden rondom den troon. Allen genieten in de heilswelda- den des Heeren. De Heere reikt ze toe, deelt ze uit. Alles is heerlijk wat 't oog ziet, onuit sprekelijk heerlijk. Daarom „liefelijkheden" genoemd. Alles begeerlijk. En dit wordt niet slechts gezien, maar ontvangen en genoten. Genoten maar voor een wijle, maar altijd, eeuwig en altoos genoten ongestoord. Zie, zoo genieten, die u voorgingen naar Jezus. Zullen wij ze benijden Zullen wij klagen over ons droevig lot Immers neen. Voor allen die gelooven en Jezus liefhebben, zijn de liefelijkheden in Gods rechterhand. Door het geloof zullen wij ze zien. In ge meenschap met den Heere zullen wij ze ge nieten. En bij het naderen van den dood zul len wij dan zingen Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt Ik zal, ontwaak^, uw lof ontvouwen, U in gerechtheid aanschouwen, Verzadigd met Uw Goddelijk beeld. Terneuzen. S. GROENEVELD. Als men verschillende dagen achter elkan der bijna niets anders hoort dan van kerkelijke zaken, dan is het een eigenaardige gewaar wording, wanneer men merkt, dat de men- schen, met wie men daarna in aanraking komt, over heel andere dingen denken en spreken. In deze omgeving was het onderwerp', waar over schier ieder zich druk maakte, de Land- bouw-tentoonstelling, welke verleden week te Leeuwarden gehouden is. Men kan er dade lijk niet goed bij, maar bij eenig nadenken wijkt de bevreemding. Dagen van te voren was er de aandacht op gevestigd1het be richt had de rondte gedaan, dat de Koninlgin- Moeder de Friesche hoofdstad zou bezoeken en dat ook de Koningin en de Prinses komen zouden. En dit bleek juist te zijn. Daarbij was het weêr goed, zoodat alles medewerkte om velen naar het terrein te brengen. Allen, die er heen geweest waren, waren vol van alles, wat zij gezien en gehoord hadden. Wij zou den ons echter vergissen, als we meenden, dat de Generale Synode geheel buiten de be langstelling van het gereformeerde volk ge bleven was. We leven echter in een tijd, waarin het een het ander voortdurend1 ver dringt en dit brengt mee, dat velen niet lang bij een gebeurtenis blijven stilstaan. Ontegen zeggelijk werkt dit de oppervlakkigheid in de hand en daaruit volgt weer, dat velen telkens behoefte hebben aan nieuwe prikkels. Op dit stramien wil ik evenwel niet voort borduren en daarom zeg ik thans, dat mij ook wel duidelijk geworden is, dat de ver slagen van de kerkelijke vergaderingen ge lezen zijn. Het debat over den uitbouw van de belijdenis heeft met name de aandacht getrokken. Sommigen kunnen er niet goed bij, dat er sedert deze zaak in 1920 aan de orde is gekomen, er nog zoo weinig tot stand ge komen is. Zij kunnen niet nalaten daarover hun verbazing te uiten en zij hebben het dan ook toegejuicht, dat er mannen waren, die er tegen op gekomen zijn. Zeven lange jaren zeggen zij en dan nog geen resultaat. Dit gaat hun verstand te boven en zij voegen er bij, dat zij, aan wie deze opdracht gegeven was, er anders wel wezen kunnen. Ja, ik stel me voor, dat er in sommige kringen har telijk gelachen is om zoo povere slotsom. In dertijd heeft iemand in 't openbaar geschre ven over de krachteloosheid der Gerefor meerde Kerken en een handig scribent zou ook nu heel wat daarover kunnen zeggen. En het zou best kunnen zijn, dat zoo iemand bij val van velen zou inoogsten. Het Jijkt me toe, dat we daartegen niet al te veel moeten inbrengen, want het is altijd hoogst mioeielijk om voor dooven te preeken, terwijl ik vertrouw, dat de meesten er anders over denken zullen. Zij zullen zeggen het moet wel heel moeielijk zijn, als zulke men- schcn, die werken kunnen en werken willen, niet bij machte waren om gereed te zijn, en ik zou wel willen verklaren, dat de laat- sten de waarheid dichter naderen dan de eersten. Voorzoover ik er over oordcelen kan, geloof ik, dat de Synode wijs heeft gedaan om het opnieuw aan de orde te stellen, voor al nu zij slechts vraagt een proeve over één punt. Twee belangrijke punten zijn van het program afgelaten en als we na drie jaar over de inspiratie der H. Schrift een bevredigend resultaat verkrijgen, dan is er reden tot dank baarheid. Er zijn gelukkig nog wel mannen, die over een dergelijk onderwerp een gron dige studie kunnen leveren. Gerust kunnen we dit zeggen, omdat we in 't verleden reeds menige pennevrucht hebben ontvangen, welke daarvan getuigenis aflegt, doch hier is meer noodig dan een breedvoerige en degelijke uit eenzetting van de gereformeerde beschouwing over de ingeving der H. Schrift. We moeten hebben, wat zoo juist en zoo helder is, dat elke gereformeerde dadelijk erkent zoo is het. Maar dan ziin we er nog niet. De be doeling toch is, dat het een uitbreiding moet zijn van de belijdenis, welke over deze stof handelen en een belijdenis is nog wat anders dan een godgeleerde verhandeling. Het zal de vraag zijn, of dit mogelijk is in een tijd, zooals wij dien beleven. In de laatste jaren is weer aan 't licht gekomen, hoe nauwkeu rig een belijdenis moet zijn, zal zij werkelijk de kritiek kunnen doorstaan en gelden als accoord van kerkelijke gemeenschap. We hebben er niets tegen, dat mannen aangewe zen zijn, die opnieuw hun krachten inspan nen zullen, maar we mogen Onze verwachtin gen niet al te hoog spannen. Als het hun ge lukt dit werk tot stand te brengen, dat blij vend kan zijn, dan kunnen we ons verblijden en den Heere danken voor de bekwaming, welke Hij hun geschonken heeft Beter dan al het spreken en schrijven oveT de vraag, of zulk een werk noodig is, is het, dat het besef in al onze Kerken levendiger wordt, hoe onontbeerlijk de krachtige leiding des H. Geestes is. Beoordeelen kan ik het niet en wil ik het ook niet, wie gelijk heeft, die zeggen wij zijn hoog bevoorrecht of die anderen, die uiting geven aan hun onrust over onze tegenwoordige kerken. Als ik een uitspraak zou moeten doen, dan zou ik waar schijnlijk uitspreken, dat er voor beide rede nen bestaat. Inderdaad de Gereformeerde Ker ken zijn grootelijks beweldadigd, als we zien op de uitbreiding, welke zij verkregen hebben, op al den arbeid, welke er van haar uitgaat in ons land en daarbuiten, maar daartegenover staat, dat er een tekort is aan een krachtige doorwerking van het leven der wedergeboor te, uitkomend in een wandelen niet naar het vleesch maar naar den geest. Zou het niet hoog noodig zijn, dat het gebedsleven niet van dezen of genen maar van U en mij krach tiger en vuriger zij? Komt het daartoe, dan zal de belijdenis meer bezield in woord en daad zijn. De meest zuivere en duidelijke be lijdenis eener .Kerk is niet voldoende zij kan zelfs tot een bloote vorm worden maar een Kerk, die belijdt, daartoe gedrongen door dc krachtige, innerlijke genadewerking onzes Gods, kan tot een rijken zegen zijn voor land en volk. Daarom is uitbouw van belijdenis niet kwaad, doch hij kan ons niet redden, zonder dat de Kerk in haar geheel en in al haar le den steeds vernieuwd wordt. BOUMA. X. Wat betcekent 1 Cor. 11 :29? Met dit woord „Wie onwaardig eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel" zitten velen voor een moeilijkheid. Zeer dikwijls hoort ge het als een argu ment bezigen voor het afblijven van den disch. Ongetwijfeld ligt er iets goed in deze schuchterheid om het Avondmaal des Hee ren mogelijk te ontheiligen met daaraan te treden. En verre er van daan om iets aan de kracht van dit woord „oordeel" te willen ontnemen, mag het tot al te lichtzinnig aantredenden wel eens gezegd worden dat vergrijp aan het teeken een vergrijpen is aan Hem, dien het teeken voorstelt. Wanneer iemand publiek een portret van onze Koningin hoont, staat hij als Majesteit- schender gebrandmerkt en kan deswege wor den aangeklaagd. Het lichtzinnige toetreden is een vergrijp, dat de Heere zeker niet ongestraft laat. Dc gemeente van Corinthe, waar ergerlijke dingen bij de liefdemaaltijden plaats vonden heeft het tot haar schade ondervonden. Wie het lichaam des Heeren bij het Avond maal niet onderscheidt, niet denkt aan de hoogheilige beteekenis van Hem, wiens Sacrament hij daar nuttigt, die staat schuldig aan het lichaam en bloed des Heeren. Die haalt over zich het oordeel, waar van de Apostel Paulus spreekt. En dit ernstige woord roept die lichtzin nige Avondmaaïgangers tot ware bekeering °P* Lichtzinnigen zijn zij, die weten dat zij het niet mcenen, die hypocrieten zijn, die bewust veinzen dat ze tot de gemeente be- hooren. Lichtzinnigen zijn ook degenen, welke zich niet met een waar hart tot God bekeeren. Lichtzinnige Avondmaaïgangers zijh echter ook al die broeders of zusters, die wel ge- loovig zijn, maar bij wie dit geloof voor een tijd in 't geheel niet schijnt tc werken. Ze

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1