Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 16 September 1927. No. 37. RedactearenDs. P. \7AN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. DE WAPENRUSTING GODS AANNEMEN. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Belijdenisvragen. De Kerk volgens Ds Buskes. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pin., en R. J. v. d. VEEN. rlj«i AdterientleprIJsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 oent per regelby jaarabonnement van minstens 500 rsgela belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOIJ k OLTHOFP, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiön tot Vrydag- morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 60. Daarom neemt aan de geheele wa penrusting Gods, opdat gij kunt we- aerstaan in den boozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. Efez. 6:13. Hoe rijk is het Woord van God. Wij zien hier den christen midden in de vijanden in den strijd zijn gansche leven door. Zijn le ven is een strijd. Is dat dezelfde christen, die zich een vreemdeling op aarde noemt Dezelfde voor wien 't licht gezaaid is op 't donker levenspad Ja 't is dezelfde. De vreemdeling op aarde is geen zonder ling, geen kluizenaar, geen mensch, die zich van de aarde niets aantrekt. Integendeel een, die weet een aardetaak te hebben weet voor de vervulling van zijn aardetaak licht en raad van God te moeten ontvangen, en daarom bidt. Vertroostend en bemoedigend wordt uit den hemel hem dan toegeroepen Het licht is gezaaid voor de rechtvaardigen en vroo- lijkheid voor de oprechten van hart. Zoo ziet hij zijn pad bestrooid met lichtis zijn hart vervuld met vroolijkheid. Maar dan opent God tegelijk het oog voor de vijanden die rondom! hem zijn, de gevaren die hem bedreigen. Dan roept God tot den strijd, en leert hoe wij alleen dien strijd kunnen strijden, hoe wij al leen kunnen wederstaan en overwinnen. Dan moeten wij, zoo ootmoedig begonnen, als vreemdeling smeekend om licht, nu omstraald met licht uit den hemel, ootmoedig blijven, en niet in eigen wapenrusting, maar in de wapenrusting Gods strijden en blijven strijden tot den eia4« toe strijden met de vijanden Gods, die ook onze vijanden zijn. De christen was door Paulus reeds opge wekt ,.pm de wapenrusting Gods aan te doen. De vijand werd dan hem geteekend in zijn macht, sluwheid, boosheid'. Niet om door het zien van dien vijand in angst en radeloosheid te brengen. Het is als denkt Paulus daar niet eens aan. Hij ziet den chris ten staren op de wapenrusting Gods. Ze ligt gereed. Daarom, omdat uwe vijanden zoo boos en zoo sluw en zoo trotsch zijn, neemt op de wapenrusting Gods, die voor u ge reed ligt. De mensch strijdt van nature liever in eigen wapenrusting of in de wapenrusting der we reld, dan in <te wapenrusting Gods. Zoo kan de christen nog aarzelen ze aan te doen in zijn strijd (tjusschen vleesch en geest. Dat aarzelen kan noodlottig worden. Ook kan 't gebeuren, dat hij de deelen van de wapenrus ting beoordeelend, besluiten zou niet de ge heele wapenrusting aan te doen ging grijpen wat hij meende noodig te hebben. Zonder geen deel af, zegt dan de Heere zou even noodlottig zijn als 't laten liggen van de ge heele wapenrusting. Aarzel niet, en zonder geen deel af, neemt aan de geheele wapen rusting Gods. Ze is van den Heere, door Hem bereid; en samengesteld,. Elk deel is noodig, altijd noodig. Ziehier een beschrijving van die wapenrus ting. Waarheid, o christen, is de gordel uwer lendenen de gerechtigheid van borstwapen de bereidheid van of door het evangelie des viedes is uw schoeisel 't geloof uw schild Gods heilswoord ter verlossing uw helm Gods Woord' uw zwaard'. Wie opneemt die geheele wapenrusting Gods, valt zelf weg. Poog niet, o christen, door uw oog, uw woord, uw hand door uw list, uw boosheid, uw zwaard den vijand te doen beven. Kom niet in uw kracht voor 't oog uwer vijanden, maar alleen in Gods kracht, gelijk David voor Goliath. Verschijnt gij in de wapenrusting Gods er is dan schit tering van heerlijkheid naar alle zijden. Dan moet Satan, elke vijand Gods, beven niet voor den mensch die de wapenrusting draagt, maar voor de wapenrusting zelf voor Hem wiens wapenrusting gij aannaamt. 't Doet er niet, waarvoor uw vijand u dan mag aanzien, als uw wapenrusting maar Gods majesteit en heerlijkheid doet schitteren. o Die wapenrusting is noodig, zegt de Heere. Neemt ze op eiken dag, te allen tijd. Weest nooit zonder die wapenrusting, 't Is niet noodig ook. Want ze ligt klaar. Gij hebt ze slechts op of aan te nemen. Maar spreekt Paulus niet van een boozen dag. Een dag van oorlog, van geweldigen strijd, van loslating der vijanden den dag waarop de poorten der hel opengaan en sa tan woedt Doelt Paulus daarmee niet op den dag, den tijd, waarop de antichrist zal heerschen Dan zal 't stellig noodig zijn in die wapenrusting te staan. Maar is 't nu ook noodig als die dag er niet is. Kunnen wij die wapenrusting niet aandoen als die dag er is 't Is waar, Paulus doelt met „den boozen dag" in de eerste plaats op den dag van den antichrist, den tijd waarin de goddelooze mensch zal heerschen. Maar toch niet alleen op dien tijd. De zonde, het verderf, de hel- sche verleiding is er altijd om de gemeente te verderven en te verwoesten. Eiken dag moe ten wij bidden Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Onze Heere Jezus wijst ons daarmee op onze doodvijand- den, die niet ophouden ons aan te vechten. Zoo is er altijd de booze dag. Er is geen dag, waarop de satan niet omgaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden. Is zoo de booze dag er steeds, 't dichts bij is hij voor ons, als wij ongewapend zijn en ons inbeelden, dat die dag nog verre is. Slechts geestelijke over moed of vleeschelijke zorgeloosheid kan ons doen besluiten de wapenrusting te laten lig gen. 't Geloot gehoorzaamt. God weet wat noo dig is zijn oog ziet den vijand, kent zijn raad slagen. Weten wij 't ook niet, dat de satan loert op de rechtvaardigen. Hoe nam hij Job waar, en hoe plotseling kwam de booze dag voor Job. Hoe begeerde hij Petrus te ziften als de tarwe, en hoe gelukte 't hem, hoewel Petrus nog gewaarschuwd was. Hoe- velen zijn afgevallen door de eeuwen, die zich inbeelden te kunnen strijden zonder de wapenrusting Waarom zullen we echter aarzelen ze aan te doen. Zal ze ons hinderen in iets, onzen gang bemoeilijken. Juist het tegendeel. Wie staat en .gaat in de wapenrusting Gods, heft fier en kloek het hoofd omhoog, is moedig als een jonge leeuw en voelt zich veilig te midden van de vurige pijlen van satan. Wilt gij uw Koning getrouw zijn, en niet omkomen in de macht des vijands, neemt dan aan de geheele wapenrusting Gods. o Wij moeten echter zooveel leeren, eer wij ten volle overtuigd zijn altijd in de wapen rusting Gods te moeten gaan en strijden. Het valt ons zoo zwaar ons zelf te verlooche nen. Wij strijden dikwerf zoo gaarne nog met vleeschelijke wapenen. Wij worden, eer we 't weten, zoo licht bondgenooten van satan. Soms zelfs als \ve meenen voor Jezus en zijn zaak te strijden. Denkt aan Petrus toen hij eens zeide tot Jezus Heere, dat zal U geenzins geschieden, en moest hooren uit Jezus' mond Ga weg achter mij, satanas. Wij moeten leeren ons zelf te verloochenen; het vleesch met haar begeerlijkheden te krui- zigen eigen krachten te verachten. In de wapenrusting Gods kunnen we helden zijn in den strijd. Alles kunnen we dan ver richten doorstrijden tot het einde volharden ook in 't heetst van den strijd. Zijn wij in de wapenrusting, de vijand kan ons dan niet verleiden, niet doen bezwijken, niet neervellen. De dagen zijn niet alle even boos. De strijd is niet voor alle kinderen Gods even bitter. Elk heeft echter eigen strijd zijn booze dag. Wie overwinnen wil, moet in de wapen rusting Gods strijden. Strijden met een1 vrije en goede consciëntie tegen alle doodvijan den strijden trouw aan Koning Jezus. He vig mag dan soms de strijd zijn, bang en zwaar, wie strijdt in de wapenrusting Gods is zeker van de overwinning. De hellepoorten mogen zich openen vurige pijlen mogen op u gericht worden, ze kunnen u niet tref fen of wonden hun verderf wordt te niet gedaan. En 't einde zal zijn, dat gij staat, als de strijd volstreden is staat als overwinnaar. Geen vijand meergeen strijd meer. Gij naamt de wapenrusting en hebt gestreden. Neem nu uw kroon. Ze was voor u wegge legd. Terneuzen. S. GROENEVELD. IX. In ons vorig stuk spraken wij er over hoe de leer en de praktijk onzer vaderen geweest is met betrekking tot liet Avondmaal. We wezen op de praktijk van de eerste Christen gemeenten, waarnaar d'e Kerken der Refor matie haar praktijk weer hebben ingericht. Ook de Synode van de Chr. Geref. (Afge scheiden) Kerken in 1879 hebben we aange haald met haar uitspraak dat „ieder die Be lijdenis des geloofs heeft afgelegd ver plicht is gebruik te maken van het Avond1- maal. Dit moet de Kerk blijven stellen, an ders komt er van de kerkelijke tucht niets terecht. Wat heeft de gemeente eigenlijk aan een niet Avondmaal-vierend lid, dat met zijn belijdenis zegt„Ik wil den Heere dienen, ik geloof Zijne toezeggingen" en in zijn Avond- maalspraktijk toont, dat hij naar 's Heeren stem „Doe dit tot mijne gedachtenis" niet luistert en de toezeggingen niet aanvaardt We wezen er ten slotte op, hoe in den strijd tusschen „moeten en niet kunnen" de moei lijke weg is om het moeten het te doen winnen van het niet-kunnen. In 't algemeen bemerkt men op 't huisbe zoek nu wel, dat men het met die beschouw wing eens is. Het is merkwaardig wtij on dervinden het persoonlijk verscheidene ma len dat wanneer ge met een slecht Avond- maalganger, die op 't oog niet uit onverschil ligheid, maar uit een soort principe ,,'t is voor mij nog niet" wegblijft, Begint te spre ken, gij al aanstonds krijgt te hooren „Ja, tegen een dominee kan ik niet op". Dit is, onze lezers zullen het toestemmen, niet be doeld als een vleiend compliment, maar dit is zielkundig alleen daaruit te verklaren, dat zij met hun eigen zienswijze in de knel ge raken. Dat ze tegen rechtstreeksche bewijzen die uit belijdenis en Gods Woord worden aan gevoerd geen argumenten weten over te stel len. Men zit altoos uiterst verlegen met de vraag Waarom laat ge wel uw kinderen doo- pcn en waarom spreekt ge daar wel openlijk in 's Heeren gemeente die zware doopsbelof- ten bij uit En ook zit men verlegen met deze vraag Als ge wachten moet tot ge u zelf eens wat waardiger gaat vinden, hoe lang denkt ge dan eigenlijk te moeten wach ten Meent ge, dat er iemand anders ten Avondmaal kan gaan, dan die met het Formu lier erkent „dat hij midden in den dood ligt?" De slechtste Avondmaalganger is hij, die meentOch nu kan 't vandaag wel gaan, want de vorige weken heb ik niet zooveel last gehad van deze neigingen en die strui kelingen, waaraan ik anders wel toegeef." De waardigheid, zegt het Formulier zoek ik bui ten mijzelf. En daarom is de beste Avondmaal ganger hij, die alleen dit weet: „Ik zeg Amen op dit woord Ik lig midden in den dood." En hoewel schuchter zeg ik dit toch ook „Heere gij weet alle dingen, ge weet dat ik U liefheb Wanneer die gestalte gevonden wordt zit men niet in ziijn bank te kijken met een half gramstorig gezicht „Zie nu eens aan, die gaat ook al aanwat denkt hij wel En die ook alde menschen moesten hem eens kennen zoo goed als ik hem ken Dan blijft men niet thuis in geval er Avond- maalsbediening is, omdat men den grooten toeloop niet kan zien. Zulk een loopt met ach ter den weg te mokken over den dominee, die niet in zijn proefpredikatie meedoet om de deuren zoo niet in 't slot te werpen, dan toch op een heel nauwe kier te trekken. Maar wie zoo zichzelf kent, die kan niet meer weg blijven en aan tafel zittende beveelt hij zich in het gedenken wat Christus onze zonden hebben gekost, zijnen Zaligmaker aan Daar blijft er dan niets van hem over dan een groote, groote schuldenaar die even goed' als al zijn mede-aanzittenden, die hij maar van buiten kent en dan zoo bevlekt en misvormd niet zijn als hijzelf, die zich zoo goed van binnen kent, uitsluitend van genade kan leven maar ook wil leven. En die bidt daar ook, dat zijne medfe-aanzit- tenden den zegen van de versterking huns geloofs mogen ontvangen. Natuurlijk er moet tucht zijn. En de kerke- raad heeft hier een heilige en ernstige roe ping. Maar die heeft de hcele gemeente naar Matth. 18 evengoed. En de zelf-afblijvenJden, die voor hun niet aangaan en voor hun on gehoorzaam zijn een dekmantel zoeken in het veel te veel maar aangaan van anderen, be hoorden bij hun ongehoorzaamheid van het niet Avondmaal vieren ook deze andere onge hoorzaamheid na te laten, dat ze niet persoon lijk naar die lichtzinnige vierders toegaan en ze hun vergrijp onder 't oog brengen terwijl als dit niet hielp ze dan naar den kerkeraad toekwamen om Gods gemeente te vrijwaren van zulke lichtzinnigheden. Ei lieve, wat zouaen bij dit persoonlijk en bezoek en bij dit aanbrengen aan den ker keraad die broeders en zusters een raar-kloip- pendi hart meebrengen. JEn wat zou hun ge weten op deze manier spreken Maar lieve broeder, ge ijvert zolo voor een rechte, gi e- loovige opvolging van het gebod „Doe dit tot mijne gedachtenis", en wat doet gij zelf met dit gebod Ge kunt toch nooit goed praten, dat ge uit puren ernst ongehoorzaam zijt? Want dat ge heiligen eerbied hebt voor de beide Sacramenten dat is noodig en dat is goed, maar dan bewijst dit reeds dat ge niet meer een natuurlijk mensch zijt, want de natuurlijke mensch onderscheidt niet de din gen die des geestes zijnze zijn hem dwaasheid. En als ge dien heiligen eer bied hebt, kunt ge ooor slecht onderricht mo gelijk nog wegblijven wat verkeerd is, maar ge houdt op met het kritiseeren, en met uw ergernis en ge slaat dan voortaan den weg in, dien we zooeven hebben genoemd, dien van Matt. 18. Nu hoort ge echter ook nog al zeer dik wijls noemen de vrees om zien een oordeel te eten. In ons verband kan het misschien niet kwaad, ook hier een oogenblik onze aandacht aan te schenken. Maar laat ons dit dan wegens de weinige plaatsruimte voor een volgende maal bewa ren. v. D. Van de laatste gelegenheid, die wij naar eisch van beleefdheid Ds. Buskes meenden te moeten bieden, maakt deze op bescheiden! wijze gebruik door dit korte schrijven. We geven daar nog een enkele notitie bij en zul len dan met verder debat onze lezers niet lastig vallen. Het schrijven van Ds. Buskes luidt aldus Amsterdam, 12 Sept. '27. Hooggeachte Ds. v. Dijk. Met Uw beschouwing over Barth ben ik het niet eens. Tegenover Uw citaten zou ik andere kunnen stellen. Ook in zijn beschou wing van de kerk maakt Barth gebruik van de dialectische methode. Dit wordt door U in het door U over Barth gezegde vergeten 1). In de tweede plaats nooit heb ik gezegd en nooit zal ik zeggen „menschelijke macht spreuken wijzen wij af", terwijl ik dan zou be doelen de belijdenis der kerk. Te Zaandam zeide ik „afgesneden in den wortel moeten alle menschelijke machtsaanspraken van de kerk". Dit is heel iets anders. 2). Van harte ben ik het met U eens, dat het kerkelijk instituut niet toevallig, maar in de Heilige Schrift aangewezen is. 3). Ook verdedig ik niet een absolute libertas prophetandi (is vrijheid van profeteeren. v. D.) De belijdenis der kerk heeft voor mij zeer hooge waarde. Aan haar heb ik mij vrij willig gebonden, omdat zij naar mijn vaste overtuiging op Gods Woord gegrond is. Maar juist daarom heb ik er bezwaar tegen, dat U de zekerheid, dat U Gods Woord brengt, zoekt en vindt in de gemeente en in de belijdenis van de gemeente. Dit kan nooit de laatste zekerheid zijn. 4). Zoo wordt het

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1