De Kerk volgens Ds. Buskes.
DADERS DES WOORDS.
Enkele Synode-besluiten
i j
Generale Synode.
We ontvingen van Ds. Buskes onderstaand
schrijven, dat wij gaarne de plaats inruimen
waarop het recht heeft.
Hij zal ons vergunnen er een enkele kant-
teekening bij te maken
Amsterdam, 29 Aug. '27.
Hooggeachte Ds. van Dijk.
Naar aanleiding van Uw stukje „De kerk
volgens Ds. Buskes" in de „Zeeuwsche Kerk
bode" van 26 Aug. j.l. zou ik graag een en
kele opmerking willen maken.
Het verslag van de Nieuwe Rott. geeft het
geen ik gesproken heb niet geheel juist weer.
In mijn openingswoord gaf ik bovendien
geen afgeronde kerkbeschouwing, maar al
leen enkele gedachten over de beteekenis
van de samenkomsten der gemeente, in aan
sluiting aan het artikel van Barth „Nood en
belofte der christelijke prediking" in het
eerste nummer van „Zwischen der Zeiten".
Ik zeide dat in de kerk en de prediking de
nood van heel de wereld tot uitdrukking
wordt gebrachtde kerk een roepstem tot
God om verlossing 1) Maar dit was slechts
de ééne kantde nood De belofte is er ook,
het Woord van God, de Bijbel De kerk is
de draagster van het Woord des Heeren. In
haar en door haar wordt het Woord van
God gepredikt. Het gaat in de prediking om
de ontsluiting van de diepte, de heerlijk
heid en de majesteit van het Woord Gods.
Wanneer U dan ook zegt Volgens de
Geref. belijdenis is de kerk de gemeenschap
van allen, die door het geloof in Christus
behouden zijn, kunt U op mijn volle in
stemming renenen. Deze belijdenis is ook de
mijne.
Maar gij zult toch, evenals ik, de kerk als
voorwerp van geloof en de kerk als insti
tuut moeten onderscheiden? Niet schei
den, maar onderscheiden !2)
Natuurlijk mag ook de kerk als instituut
rekenen met de beloften van God. Zij mag
dat niet alleen, zij moet het ook. 'k Ont
zegde aan de kerk als instituut alleen het
recht, die beloften van God voor zichzelf i n
tegenstelling met andere kerken
(op deze gespatieerde woorden komt het aan)
te annexeeren, om haar inzichten met ab
soluut Goddelijk gezag te dekken. Hoe door
deze uitspraak de noodzakelijkheid van de
reformatie der kerk geloochend wordt, be
grijp ik niet. 3)
Nog één opmerkingde prediker heeft
alleen het Woord van God te brengen. „Het
preeken naar eigen inzicht" acht ik met U
volstrekt ontoelaatbaar. De zekerheid, dat hij
het Woord van God brengt, kan de pre
diker alleen vinden in dat Woord van God
zelf deze zekerheid wordt hem door God
geschonken. Een andere zekerheid is er niet.
Daarom haalde ik het bekende psalmvers
aan
„Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord,
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord
Met heel mijn uiteenzetting heb ik tot
uitdrukking willen brengen, wat deze twee
regels zoo kort en zoo heerlijk samenvatten.
Dit is toch geen relativisme ten voeten
uit 4)
'k Geloof, dat wij dichter bij elkaar staan
tian U denkt. In elk geval komt het mij
gewenscht voor, dat wij het verschil niet
grooter maken dan het in werkelijkheid is.
'k Ben er van overtuigd, dat U mee zult
werken om het tot zijn juiste verhoudingen
terug te brengen. Ook, dat U er zich over
verblijden zult, wanneer het kleiner blijkt te
zijn, dan U eerst gedacht hebt. Misschien
is er geen verschil en vinden wij onze een
heid in onze Gereformeerde belijdenis, met
welke ik nog altijd van harte instem. 5)
Met de meeste hoogachting,
Uw dw.
J. J. BUSKES Jr.
1). Ik weet, dat Barth zich zoo uitdrukt.
Doch dit bestrijd ik. Als Ds. Buskes gezegd
had „De Kerk is de roepstem Goos tot
verlossing", zou ik naar Matth. 23:19 en 23
het beter eens met hem zijn, dan nu. Matth.
28 maakt de tegenstelling niet tusschen
de Kerk en de Evangelieverkondiging zooals
"Barth die maakt als hij spreekt over den
nood der Kerk. Want Ds. Buskes weet,
dat Barth onder den nood der Kerk bedoelt
dat „de Kerk de plaats is waar men van God
allerlei weet en heeft, en diensvolgens ook
niet weet en heeftwaar Hij uit het onbe
kende begin en einde op de een of andere
manier in het bekende centrum geplaatst
schijnt, waar mengeloof, liefde en
hoop hoogst onmiddellijk heeft, Gods kind
hoogst onmiddellijk is, op Gods rijk hoogst
onmiddellijk wacht en er actief naar tracht
als waren dit altemaal dingen, die men zijn,
en hebben en wachten en verwerven kan
(Röm. br. 316. f.)"
Ik neem daar geen woord van aan, en
ik hoop Ds. Buskes ook nietmaar is het
dan niet beter om zich aan dergelijke ter
minologie te spenen, die verwarrend werkt.
Men kan verdedigen, dat in het aanwezig
zijn en het werk van den geneesheer het
gebrek aan gezondheid op het dorp tot uit
drukking komt, maar in een tijd, dat
er over den geneesheer niet al
te goede geruchten gaan, is het
niet gewenscht een uitdrukking te gebruiken,
die ook licht een andere opvatting toelaat.
2). Ik neem dankbaar nota van deze er
kenning van Ds. Buskes. De Kerk als voor
werp van geloof moet van de Kerk als in
stituut niet gescheiden, maar onder
scheiden worden. Doch die onderschei
ding loopt naar wat ik meen de Geref. op
vatting te zijn, anders dan Ds. B. ze hier
maakt. Hij zeide (Onder Eigen Vaandel 167)
„De Kerk van Christus is voorwerp van ge
loof en als voorwerp van geloof onzichtbaar".
Maar dit is veel te absoluut gesproken. Want
naar Dr. P. J. Kromsigt in zijn uitnemend ar
tikel waarvan ik alleen de toepassing an
ders maak over het Kerkbegrip van Cal-
vijn nog zeer onlangs schreef wil Calvijn
dit geloofsartikel niet, „zooals zoovelen he
den ten dage alleen betrekken op de onzicht
bare Kerk, maar gaat dit artikel des geloofs
ook eenigszins de uitwendige Kerk aan."
(O. E. V. 215.)
Vandaar dat bij Calvijn en zoo ook bij onze
Belijdenisschriften de overgang van de on
zichtbare naar de zichtbare Kerk dikwijls zoo
ongemerkt is.
Ik zie de onderscheiding dan ook heel an
ders n.l. niet zoo, dat de institutaire Kerk
rekenen mag of zelfs moet met de be
loften Gods, want zoo staat de Kerk te veel
in haar ambten en bedieningen als een door
menschen bedachte en gekozen instelling, die
voor haar gezond bestaan goed doet met de
beloften Gods te rekenen; vandaar dat Ds. B.
b.v. zegt de poorten der hel kunnen een
bepaald kerkelijk instituut zeer wel overvvel-
(Luk. 6:12 en 13).
Doch zoo staat het niet. Niet wij hebben
den institutairen vorm aan de Kerk gege
ven die vorm is niet toevallig maar nood
zakelijk Christus is er de grondlegger van.
(Luk. 6 12—13).
De ambten wortelen in de drie ambten van
Christus. En wat de wijze van bediening
dier ambten aangaat, ook daarvoor heeft
Gods Woord duidelijke gegevens.
De uitdrukking van Ds. B. „het instituut
moet met de beloften Gods rekenen" is dus
evenzeer verwarrend want de zaak ligt zoo,
dat de Kerk dan alleen Kerk heeten mag als
ze niet anders is dan gebouwd op het
fundament van Apostelen en profeten.
Vandaar dat de belijdenis als haar twee
objectieve kenmerken noemtde rechte pre
diking van Gods Woord en de bediening der
Sacramenten naar de instelling van Christus.
Dit sluit velerlei menschelijke gebrekkighe
den niet uit, welke ook de Geref. Kerk be
lijdt, waar zij in haar gereformeerd zijn den
plicht erkent zich steeds te moeten refor
meeren.
Of ik dan niet van een valsche Kerk ge
hoord heb Ongetwijfeld, maar dit is geen
Kerk, zoomin valsche parelen parelen zijn.
We erkennen wel tot op zekere hoogte de
veelvormigheid (pluriformiteit) der Kerk, maar
daar de waarheid niet pluriform is, en ook de
kerkvorm door het Woord Gods bepaald is,
onderschrijven we geheel wat Prof. Fabius
schreef
„Het erkennen van de pluriformiteit
der Kerk brengl mee den heiligen plicht
tot een onverpoosd bestrijden (gesp.
v. D.) van de minder zuivere kerkfurma-
ties, ten einde ook in die deelen van het
lichaam van Christus juist wijl zij
dit zijn de zuivering door te zetten.
Het erkennen van de pluriformiteit
moet ons doen bedenken, dat verre het
grootste deel der Kerk nog niet her
vormd is."
3). Dit is toch duidelijk genoeg! Als Ge
reformeerd belijder draag ik de vaste over
tuiging in mij om, niet dat de Geref. belijde
nis in dien zin zuiverder is, dat er een gra
dueel verschil is met die van andere Ker
ken maar alzoo, dat die andere Kerken
slechts daar zuiver zijn, waar haar belijdenis
met die van de onze overeenkomtm.a.w.
op die punten waar haar belijdenis ook Gere
formeerd is waarbij ik natuurlijk ook aan
neem, dat de „Gereformeerde Kerken" nog
niet die breedheid in haar belijdenis hebben
die bij verdere verlichting door Gods Geest
zal worden bereikt, en nog niet die graad
van ge-reformeerd-zijn bereikt hebben, dat
er geen voortdurend werk noodig zou zijn om
de reeds door haar beleden vaste waar
heden nog duidelijker en zuiverder tot uit
drukking te brengen. Want bij het behoud
van den regel, dat elke uitspraak van de Kerk
moet getoetst kunnen worden aan de H.
Schrift is toch de confessie voor mij zoo bin
dend dat ik bij mijn openbare belijdenis be
loofd heb mij te zullen onderwerpen aan de
kerkelijke tucht, die ook over de leer
jaat, en die haar hoogsten trap vindt in den
>an.
Dat moge dus voor de belijdenis niet een
absoluut goddelijk gezag zijn, maar het is toch
oddelijk gezag, dat zich zoo beslist hand-
aaft tegenover vermeend gezag van andere
leer, dat wc als Gereformeerde predikanten
en hoorders nog steeds Zondag 31 niet heb
ben geschrapt dat ons uitsluiten uit de
Christelijke gemeente een door God zelf uit
het Rijk van Christus gesloten worden be-
teekent.
Is dit dan geen „annexatie van de be
loften Gods" in tegenstelling met andere
Kerken Neen, want ik spreek van geen
annexatie van den stam bij de takken
die ik er niet zie groeien.
Maar wel bedroef ik mij over zooveel
vreemde loten, die er allerwege op dien stam
geënt worden.
En het blijft de heilige plicht niet om het
betrekkelijk recht van een minder zuiver in
stituut te erkennen, maar om ook daar te
reformeeren de ééne Kerk des Heeren haar
éénen institutairen vorm die in de Heilige
Schrift staat aangegeven al meer te doen
)enaderen n.l. de immer zuiverder en rij
ker bediening van het Woord en de Sacra
menten.
4). Ja zeker, hoog geachte Ds. Buskes
is dit relativisme Want dat is, al meent U
het te moeten ontkennen, toch wel degelijk
een preeken naar eigen inzicht. En dit per
soonlijk inzicht doet de verkondiging van
het Woord Gods tot de laagte van subjec
tiviteit en alzoo van relativiteit dalen. U stelt
de waarde van het individu in den prediker op
den voorgrond en dan wordt de Kerk als
Kerk ontbonden. U zegt de zekerheid een
andere is er niet, is de door God geschonken
zekerheid als in Psalm 56 5 (berijmd). U
houdt me ten goede dat ik U opmerk dat
de versregel „Ik heb het zelf uit zijnen mond
gehoord" in 't geheel geen grond vindt in
Ps. 56:11 en 12 onberijmd.
Doch dit is niet meer de objectieve ze
kerheid, die de Kerk en de belijdenis der
Kerk mij geeft dat ik de objectieve
waarheid zelf spreek als ik b.v. de ver
zoening door het bloed van Christus ver
kondig maar het is de subjectieve zeker
heid dat ik mijn subjectieven indruk van
een bepaald Schriftwoord als een door God
gewerkte indruk als regel voor anderer ge-
geloof mag brengen op den kansel.
De zekerheid waarmee U als prediker het
Schriftwoord brengt ligt niet allereerst in het
persoonlijk door U uit Gods mond verne
men van een bepaald woord. Maar de zeker
heid dat U Gods Woord bedient, ligt
in de gemeente, waarvan g!ii natuurlijk
geacht wordt zelf een levend lid te zijn.
Aan de gemeente heeft God den anderen
Trooster gegeven, die in alle waarheid leidt.
Tegenover de eenzijdige opvatting van het
leeraarsambt als zou dit door een persoonlijk
hooren uit Gods mond gekenmerkt worden
sta dus de opmerking, dat de Gereformeer
den volgens Gods Woord het zwaartepunt
in de gemeente verplaatsen het toezicht op
de leer der predikanten aan ouderlingen zien
opgedragen.
Zoo schrijft Voetius in zijn Kerkrecht III
dat bij de gemeente (populus ecclesiae) berust
zoowel de macht aangaande de leer, als die
der Kerkregeering en der kerkelijke recht
spraak.
Legt Ds. B. nadruk op de prediking als
een persoonlijk getuigenis, dan staat hij
op het standpunt van Dr. Christlieb, een
standpunt dat zoowel Dr. Kuyper (Ene. II
497) als Prof. Hoekstra Homiletiek (17. 18)
ernstig bestrijden.
„In het op den voorgrond dringen van
het marturion (persoonlijk getuigenis
v. D.) schuilt een niet gering gevaar.
Op die wijs toch wordt de Gemeente
van de vastigheid des Woords naar de
mystiek niet van het eigen hart, maar
van anderer zieleleven getrokken"
zegt Kuyper.
5). Van harte hoop ik dat Ds. Buskes
dichter bij staat dan ik denk. En hij neme
het als collega in oprechtheid van mij aan,
dat ik er smart om gevoel, dat hij m.i. als
gevolg van zijn verflauwd besef van de be
teekenis van het gezag in 's Heeren Kerk,
zich niet bij de uitspraken harer meerdere
vergadering heeft neergelegd. Ik zie dit als
een dwaling, waarvan ik hoop, dat ook hij
door de genade Gods, mag worden terug
gebracht. Maar ook na zijn verdediging, waar
van ik ernstig bij deze, nota heb genomen,
kan mijn meening niet anders zijn dan deze:
Moge Ds. B. al in zijn ziel overtuigd zijn, dat
hij in zijn Kerkbegrip niet afwijkt van de
Geref. belijdenis, zijn manier van uitdrukking
doet toch tal van vragen rijzen, die ik wil
samen vatten in deze ééne Waarom spreekt
gij in dezen verwarrenden tijd niet in de taal,
waarin wij Gereformeerde menschen geboren
zijn v. D.
Het verslag van de Synode zooals dat in
de dagbladen verschijnt wordt voor het be
langrijkste deel in onze Kerkbode overge
nomen. Onze lezers kunnen alzoo op de
hoogte blijven van den gang der Synodale
werkzaamheden.
Daarnaast kan het echter gewenscht zijn
op enkele van de voornaamste besluiten nog
bijzonder de aandacht te vestigen. De taal,
waarin de Synodebesluiten worden vastge
steld, is meer berekend op preciesheid dan
op helderheid. Het is soms noodig ze een
naar maal over te lezen vóór men den in
houd in z'n bewustzijn opgenomen heeft.
Daarom willen we hieronder enkele weer
geven in wat begrijpelijker taal en onder
bijvoeging van een enkele opmerking.
HET NIEUWE LEERBOEK.
Men weet dat er door velen behoefte ge
voeld werd aan een nieuw leerboek voor de
catechesatie en de school. Tegen den cate
chismus werd als bezwaar ingebracht dat
deze op verschillende punten met name dat
van de Autoriteit der H.S. onvolledig is
dat andere zaken aaarin meerdere malen ter
sprake komen en dat ook de zinsbouw en
taal voor vele leerlingen bezwaren meebren
gen. Wenschelijk werd geacht daarvoor een
nieuw leerboek te ontwerpen. De daarvoor be
noemde commissie kwam met haar arbeid
echter niet gereed. Dezelfde broeders werden
weer voor dezen arbeid benoemd en hun
werd opgedragen den aangevangen arbeid
te voltooien en een concept-leerboek uiter
lijk een jaar voor de eerstvolgende Synode
aan de kerken toe te zenden. In Augustus
1929 mag dit dan worden verwacht.
HET PROMOTIERECHT DER
THEOLOGISCHE SCHOOL.
Eén van de voorstellen aan de Generale
Synode, dat wel het meest de aandacht trok,
was dat inzake het promotierecht der Theo
logische School. Van een paar particuliere
Synodes (die van Drenthe en Overijssel) en
van onderscheiden kerken waren voorstellen
ingekomen die, op de één of andere wijze,
er op aandrongen, dat ook aan de Theolo
gische School de gelegenheid zou gegeven
worden te doctoreeren.
In de kerkelijke pers werd openbaar dat
er over dit punt nog al verschil van gevoelen
was. Hier en daar werd al de vrees uitge
sproken dat hierin weieens liggen kon een
oorzaak van tweedracht.
Gelukkig is die vrees beschaamd. Wat wel
te verwachten was, is geschied, n.l. dat deze
zaak ter nadere bestudeering werd opgedra
gen aan een commissie. Uit de in de pers
reeds gevoerde besprekingen bleek reeds dui
delijk dat deze zaak van meer dan één kant
bezien kan worden. Beter dan een overijlde
beslissing in den eenen of anderen zin, is
het dat dit onderwerp nog eens rustig over
wogen wordt.
Besloten werd aan het Curatorium dei-
Theologische School in overleg met de Hoog-
lceraren te verzoeken, hun weloverwogen ad
vies aan de volgende Generale Synode mede
te deelen en dat advies met redenen omkleed,
minstens zes maanden, voordat deze Synode
samenkomt, ter kennis van de kerken te bren
gen. Dat advies is dus te wachten uiterlijk
Maart 1930.
Het mooie bij dit alles is, dat dit besluit
met algemeene stemmen genomen werd.
Van tweedracht was zelfs geen spoor te
merken.
HERSTEL IN HET AMBT.
Ook deze belangrijke zaak werd reeds tot
een beslissing geleid. Dat ze belangrijk ge
acht werd blijkt hieruit dat ze door drie Par
ticuliere Synodes was aan de orde gesteld
en wel door die van N. Holland, van Zuid-
Holland (Zuidel. deel) en van Overijssel. Ge
oordeeld werd door deze Particuliere Syno
des, dat wel eens lichtvaardig besloten werd
tot herstel in 't ambt van een Dienaar des
Woords, die vanwege ergerlijken levenswan
del daaruit was ontzet. Overijsel kwam daar
om met het zeer ver strekkende voorstel om
met het oog op de eere der kerken te over
wegen Dienaren des Woords, die wegens
zeer ergerlijke zonden waren afgezet in geen
geval meer in hun ambt te herstellen.
Zoover ging de Synode nietzij laat de
mogelijkheid van herstel in 't ambt open.
De Synode achtte ook niet gewenscht precies
te bepalen in welke gevallen het niet geoor
loofd zou zijn een afgezetten dienaar opnieuw
in het ambt te stellen. Zij oordeelde dat dit
zou nopen steeds weer nieuwe bepalingen
te maken cn dat beter was elk geval op zich
zelf te beoordeelen.
Toch werd voor die beoordeeling wel een
algemeene iregel aangegeven. Uitgesproken
werd dat men tot herstel in 't ambt niet
behoort over te gaan anders dan om zeer
bijzondere redenen.
Hierin ligt een groote beperking voorge
schreven. Er moeten bijzondere redenen
daarvoor zijn, zelfs zeer bijzondere re
denen, anders mag daartoe niet worden over
gegaan.
En ook dan wanneer men meent, dat er
die zeer bijzondere redenen zijn, mag nog
niet zonder meer daartoe worden overgegaan,
maar moet nog overwogen worden
a. de aard der zonde, waarvoor de pre
dikant werd afgezet
b. of het berouw over de gepleegde zondle
duidelijk is
c. of de verzoening is tot stand gekomen
en de ergernis is weggenomen
d. of iemand tot opbouw van Gods ge
meente kan werkzaam zijn, zonder dat het
heilig karakter der gemeente en de eere Gods
wordt aangetast.
DE OLYMPISCHE SPELEN.
Met bijzonderen aandrang vragen we aan
dacht voor wat de Synode besloot inzake
Evangelisatiewerk gedurende de Olympische
spelen.
In 1928 zullen in het groote stadion te
Amsterdam de Olympische spelen gehouden
worden, waarvoor in sportkringen over de
geheele wereld groote belangstelling bestaat.
Onderscheidene tienduizendtallen vreemdelin
gen zijn dan in Amsterdam te verwachten.
De Geref. Kerken van Amsterdam (cen
traal, Zuid enz.) hebben begrepen, dat het
noodig zal zijn dan op uitgebreide schaal en
intensieve wijze te evangeliseeren. En dat
niet alleen om die duizenden, die voor 't
grootste deel van het Evangelie vervreemd
zijn, daarmee bekend te maken, maar ook
om alzoo tegen te staan den verderfelijken
invloed die van die invasie van vreemdelingen
te vreezen is, en waardoor ook ons eigen volk
bedreigd wordt. Dat gevaar bedreigt aller
eerst hen, die in Amsterdam wonen, maar
ook allen, die van uit het heele land dan naar
Amsterdam zullen trekken om die feesten bij
te wonen.
In Amsterdam heeft men die zaak al flink
aangepakt. Een commissie is benoemd1, die
onder leiding van Ds. Knoppers, het werk
zal voorbereiden en regelen.
Dit werk zal echter veel geld kosten en
in wat daarvoor finantiëel noodig is, moeten
de kerken van Amsterdam gesteund worden
door ons heele Gereformeerde volk en door
alle Gereformeerde Kerken.
Reeds werd aan alle kerkeraden een cir
culaire gezonden, waarin de beteekenis van
dit werk werd aangegeven en waarin ge
vraagd werd daarvoor een collecte te houden.
Ook op de Synode werd daarover gehan
deld. Het voornemen van de Amsterdam-
sche kerken vond daar groote waardeering
en besloten werd alle kerken op te wekkken
met krachtigen, geestelijken en finantieelen
steun deel te nemen in dit veelomvattend!
werk op de wijze door de commissie van
uitvoering voorgesteld, dat wil dus ook zeg
gen door het houden van een collecte voor
dit doel.
LATEN ALLE KERKERADEN BESLUI
TEN TOT HET SPOEDIG HOUDEN VAN
EEN COLLECTE VOOR DIT DOEL.
HEIJ.
Oud. J. v. d. Waals rapporteert over Ker
kelijke examina.
De Part. Synode van de Geref. Kerken in
de provincie Groningen verzocht te dezen
aanzien de Synode maatregelen te willen ne
men tot wegneming van den misstand, dat
theologische candidaten na afgelegd praepa-
ratoir examen soms voor langen tijd zich
aan de beroeping door de kerken onttrekken.
De Part. Synode van Zuid-Holland (Z.G.)