De Generale Synode van Groningen.
Voor de Kinderen.
LIEF en LEED.
UIT DE PERS.
Een kampvechter voer hst cngeloof.
Kinderen zien geen gevaar.
Eenheid.
Het is een brief waarin steun gevraagd
wordt voor het werk der Evangelisatie in
Spanje.
Een goed werk. Dat vooral in vroeger jaren
niet sympathie gesteund werd ook van uit
Nederland. En ook van uit Gereformeerde
Kerken.
Wie het verslag leest, ziet ook ZeeuwSchc
Kerken voor een jaarlijksch bedrag genoteerd.
Doch nu doet zich de moeilijkheid voor dat
de vereenigingen, die dezen arbeid in Spanje
behartigen zich hebben gesteld onder leiding
van prof. Dt. Cramer van Utrecht.
Een naam, die zeker bij onze kerkeraden
geen aanbeveling inhoudt.
Diens naam is meer bekend dan de naam
van Ds. Fliedner. En het resultaat zal allicht
zijn, dat men steun wieigert. Wat ongetwij
feld te begrijpen is.
We hebben echter met belangstelling ge
lezen wat Dr. G. Keizer over deze dingen
schrijft in De Bazuin. Het kan voor onze
kerkeraden die vroeger steunden en nu in
dubio staan mogelijk niet ondienstig zijn, een
enkel citaat uit dit schrijven over te nemen.
Dr. Keizer zegt
„Nu zou 't mij spijten, dat er onder
onze menschen die de historie der vrij
making van Spanje beter kennen, of zoo
niet beter, minstens even goed kennen als
welke kringen ook (Dr. K. bedoelt de
kring van prof. Cramer, v. D.) doch die
het h e e r 1 ij k e van die vrijmaking van
Spanje beter weten te waardeeren dan
wie ook, weinig belangstelling zal wor
den getoond voor de prediking van 't
Evangelie in Spanje. En toch zouden zij
gaarne al 't kwaad door Spanje over
ons gebracht willen vergelden met de
zegening van d'e kennis der gerefor
meerde waarheid aan dat volk te bren
gen. Dit wordt aan hen nu moeilijk ge
maakt."
Aan wie de schuld daarvan ligt Dr. K.
meent van wij zelf. We hadden zelf dien
arbeid moeten aanvangen. Hij acht, dat waar
toch de uitnemende Ds. Fliedner de eigen
lijke man is, die in Spanje het werk verricht,
het werk aldaar, dat goede vorderingen maakt,
gesteund kan worden. Men steunt dan niet
de opleiding tot predikanten voor Spanje
waartoe de aanvraag werd gedaan, doch waar
onze kerkeraden niet gerust op zijn terwijl
het goede werk van Fliedner wel de steun
ontvangt dien het behoeft en verdient.
Het adres voor die giften is H. Kohl-
brugge, Nieuwe gracht 5, Utrecht.
Het menu voor de Groninger Synode kan
mogelijk belangstelling wiekken bij hen, die
achter de stoelen der aanzittenden mogen
blijven staan.
Het voorloopig Agendum, w'aaruit we een
greep doen vermeldt
1. Een voorstel van Leiden om Deputaten
te benoemen ter onderzoeking of de tijd
gekomen is om een verbeterde bijbelverta
ling ter hand1 te nemen is die tijd er, dan
maatregelen concipieeren voor de uitvoering.
2. Een rapport inzake den uitbouw der
Belijdenis.
3. Rapport Leerboek.
4. Rapport Liturgie vraagstukken.
5. Het Promotierecht voor de Theol.
School.
6. Regeling van allerlei wat met de Ra
dio-uitzending van Gereformeerde preeken in
verband staat.
7. Het euvel van het zich-niet-beroepbaar-
stellen.
8. Zaken rondom Art. 13 (Predikantspen
sioenen Weduwen en Weezen).
9. Rapport Echtscheiding.
10. Vrouwenkiesrecht.
11. Weder in diensttreding van predikan
ten na ernstige tucht gevallen.
12. Zending, waarbij o.a. voorstel van
Middelburg inzake vooropleiding.
13. Zaken betreffende de verhouding van
onze Kerken tot de Overheid vooral inzake
Militairen.
14. Grensregelingen.
15. Velerlei bezwaarschriften waaronder
ook sommige die niet de kwestie Geelkerken
betreffen.
Zocals men ziet geen groot agendum maar
toch altoos nog belangrijk genoeg. Worde
het een eendrachtige, gezegende vergadering,
die tot hechter eenheid van onze vereenigde
Kerken moge voeren. v. D.
XVII.
De Burgemeester nam het echter voor Do-
rus op. Hij vertelde, dat hij gemakkelijk zou
kunnen bewijzen, dat deze man veel goed
deed, maar dat hij de eigenaardige gewoonte
had om zich slechter voor te doen, dan hij
werkelijk was.
Hiermee was dit incident gesloten.
Gelukkig gaven al de aanwezigen iets, som
migen waren zelfs erg mild. En Potter voelde
eigenlijk wel, dat hij, zijn rijkdom in aan
merking genomen, het minste had gegeven.
Maar hij hield de hand stevig op den zak.
De dominee was na afloop met den Burge
meester meegeloopen en vlak bij diens huis
waren ze Dorus tegengekomen. In de brie
venbus van den Burgemeester zat een enve
loppe en bij opening bleek deze een tientje
te bevatten. Beiden schoten jn de lach, ter
wijl ze uitriepen ,,'t Is toch een merkwaar
dig type, die Dorus
Eindelijk was dan de lang verwachte dag
daar, dat Karei thuis zou komen. Toen het
rijtuig, waarmee hij gehaald was, in 't zicht
kwam, stroomde het dorp leeg. Allen wilden
de eersten zijn om hem geluk te wenschen
met z'n herstel, of althans met z'n thuis
komst. Dat was me een drukte en geroep.
„Dag, Karei, ben je daar weer, jongen
Hoe gaat het er mee Blij, dat je weer naar
Jaren geleden woonde in Amerika een zeer
rijk' en geleerd man, wiens levensdoel was
het Christendom zooveel hij kon te bestrij
den. Waar hij slechts gelegenheid vond, ver
kondigde hij zijn ongeloof en prees dit an
deren als de bron van welvaart en geluk aan.
Hij schreef allerlei boeken en boekjes, liet ze
voor eigen rekening drukken, en deeld.' ze
allerwege om niet uit. Hij wijdde dus heel
zijn leven, al zijn kracht en vermogen aan
de uitbreiding van het ongeloof. En hij vond
zeer vele aanhangers. Doch 's mans ijver
voor den Satan was zóó groot, dat hij alles
er aan opofferde, en eindelijk geheel tot
armoede verviel. Hij moest nu van de wel
daden en gaven zijner vrienden leven. Doch,
hoewel menigeen vroeger van hem veel on
dersteuning genoten had, de vrienden weiden
het spoedig moede, en zoo zag de profeet des
ongeloofs zich tot den bedelstaf gebracht.
Het blad was nu omgekeerd. Vroeger werd
hij geëerd en geprezen van velen. Nu zat
hij arm, oud en zwak, van allen verlaten in
tijdelijke ellende neer. In lompen gekleed,
vermagerd en verteerd door verdriet, sloop
hij langen tijd rond, van plaats tot plaats
maar niemand had medelijden met hem, al
gaf men soms een gave, om zoo spoedig mo
gelijk zich van hem te ontslaan. Ten laatste
werd hij door ontbering en uitputting ernstig
ziek. Dc nood klom nu zelfs zóó hoog,' dat
hij van gebrek omgekomen zou zijn, had niet
een bejaard en ervaren Christen zich over
hem ontfermd. Deze, van zijne diepe ellende
gehoord hebbende, zocht hem op. Op stroo,
bijna naakt, gansch verzwakt, trof hij den
vroeger zoo stouten voorvechter des onge
loofs aan. Machteloos en hulpeloos lag hij
in een donkeren hoek van een stroohut.
Vriendelijk trad hij op den ongelukkige toe,
en vroeg hem op medelijdenden toon, waar
mee hij hem helpen kon. Maar, hoe uitgeput
hij ook was, hij richtte zich op en wees
hem met zijn vermagerden arm onder schorre
vloek en schimpwoorden de deur uit. Hij
wilde liever in ellende sterven dan van een
Christen geholpen te worden. Maar dc Chris
ten liet toch met af. Spoedig kwam hij weer
met verschillende dingen, die in zijn eerste
nooden en behoeften konden voorzien. Onder
de dagelijksche en liefderijke verpleging
sterkte de arme man weder aan. Maar met
de krachten nam ook zijn haat en afkeer toe,
zoodat den Christen voor zijn opofferende
liefde niets dan ondank en bittere smaad ten
deel viel. Hij was zoo in de doornen van het
ongeloof verstrikt, dat niets meer in staat
scheen op dat verharde hart nog eenigen in
druk tc maken.
Geruimen tijd later kwam de Christen weer
aan zijn krankbed. Nauwelijks was hij' geze
ten of de ongelukkige begon dadelijk een
gesprek. Op zachten toon zei hij „ik heb
vannacht zeer onrustig geslapen ik heb er
over gepeinsd, hloe het mogelijk is, dat gij
mij, ondankbare en verharde, zoo liefderijk
verplegen kunt„Ik zal het u zeggen", ant
woordde de vrome. „Ik heb een Boek, waar
uit ik dat geleerd heb". Hij haalde dat Boek
daarop te voorschijn en overhandigde het
hem. Maar toen hij zag, dat het de Bijbel
was, wiero hij het met bevende hand ter
zijde. Doen, toen de Christen weer heenging,
nam hij den Bijbel en las hem. Hij leerde
door Gods Geest daaruit zijn eigen verloren
toestand kennen, maar ook, dat er in Christus
nog genade was ook voor hem. Onder
dwaren zielestrijd en hevige aanvechtingen,
soms de vertwijfeling nabij, leerde hij gelo>
vig den Heere Jezus zoeken en vinden. En
toen hij in de ruimte gesteld werd, liet hij
zijne vroegere vrienden bij zich komen. Open
lijk beleed hij voor hen, dat hij hun verleider
geweest was en met vele woorden vermaande
hij hen, dat zij in hem zouden zien, hoe de
dienst van Satan een ellendige dienst is, die
zijn (Youwste handlangers te meer in jammer
en ellende stortmaar hoe Jezus een mach
tige Ontfermer is, die zelfs aan zijn felsten
en meest woedenden tegenstander genade
verleent. Daarom smeekte hij hen dringend
en ernstig zich toch van de dwalingen huns
weegs te bekeeren.
Zóó predikende den zegen van het geloof
in Christus en vermanende tegen den kanker
van het ongeloof, is hij gestorven, roepende
met heldere stem „Het bloed van Jezus
huis gaat
En dan soms hoorde men zacht mompelen,
onhoorbaar voor Karei
„Arme stumperd. Hij heeft maar één been
meer."
Bij den ingang van het dorp stonden de
Burgemeester, de dominee, de onderwijzer en
vele anderen. Daar stond ook het wagentje,
dat de burgerij het jongetje aanbood. Het
was door vrienden en vriendinnetjes geheel
versierd met groen en bloemen.
Voorzichtig werd Karei uit het rijtuig ge
holpen en in het wagentje geplaatst en nu
kon hij zich gemakkelijk voortbewegen, zon
der de hulp van anderen. O, wat had het
kereltje een schik. Met glundere oogen keek
hij rond en, als hij merkte, dat hij zoo vlug
ging, dat de voetgangers hem nauwelijks bij
konden houden, steeg z'n vreugde ten top.
Daar kwam de brombeer aan. Hij nam
echter van Karei niet de minste notitie, maar
ging brommend voorbij„Zoo'n kwajongen",
hoorde men hem mopperen. „Daar zooveel
drukte van te maken. Allemaal dwaasheid."
Toen hij weer thuis kwam, was hij echter
naar den boomgaard gegaan en had met veel
zorg een mandje lekkere peren geplukt en
's avonds had hij1 dat bij de weduwe Bruine
voor de deur gezet. Toen hij weer naar
j huis ging, was hij ingehaald door Potter,
en deze, die gezien had, dat hij bij de wo-
i ning van vrouw Bruine geweest was en mee-
nende, dat hij Karei een bezoek gebracht
I had, vroeg hoe het met het arme kereltje
I
Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zon
den".
Lezer, wat dunkt u, is zulk een geschie
denis geen baken in zee Geeft er ernstig
acht op, opdat gij niet omkomt door de ge
vaarlijke klippen en zandbanken van twijfel
en ongeloof.
(Overgenomen uit de Kamper Kerkbode.)
Menig groot mensch heeft zijn hart al vast
gehouden, wanneer hij de kinderen bezig zag
bij hun ondernemingen. Vooral opgeschoten
kwajongens kunnen een mensch versteld doen
staan bij wat ze aandurven. Hoe gevaarliji-
ker hoc mooier Dan is er pas wat aan. I Is,
dat kraakt en buigt en waar af en toe een
gat in valt, is heel wat mooier dan stevig
ijs, waar ze geen beweging in kunnen krijgen.
„Ijsje kraken" is dan ook in sommige stre
ken een vaste term, bij de jongens gebrui
kelijk, voor het met opzet stuk loopen van
het ijs in slooten en grachten. En wie dat
in de verte aanziet, verwondert er zich niet
over, dat menigeen natte voeten haalt, maar
wel, dat er geen grooter ongelukken gebeu
ren.
Als een groot, ordelijk mensch over een
brug te loopen, kan een jongen maar weinig
bekoren. Neen, aan den buitenkant van de
leuning of over de smalle leuning, daar gaat
het pas fijn. 't Is toch geen wonder, dat er
wel eens een te water ploft of zelfs verdrinkt.
Vuurtje stoken is ook een vanouds ge
liefde bezigheid bij onze jeugd. En was het
maar voldoende, dat het vuurtje lustig brandt!
Neen, dan moeten de brandende stukken rond
geslingerd worden, hoe gevaarlijker hoe lie
ver. Men moet er zich over veiWonderen,
dat de kleeren van de jongens geen vuur
vatten of dat ze geen huizen en schuren aan
brand steken, wat dan trouwens ook wel
eens gebeurt.
Vóór tram of auto nog net even den weg
oversteken, is ook prikkelend werk. Graag
laten ze dan nog even de tong zien aan den
bestuurder, die het gevaar ziet en in zijn angst
een beetje hard belt of toetert.
Prachtig Werk is ook het heen en weer
drijven op een balk en die dan onder je voe
ten laten kantelen. Of als je dan eens een
echt schuitje hebt voor een uur of korter,
dan is rustig varen lang niet mooi genoeg, er
moet geschommeld worden en liefst zoo ge
schommeld, dat het gevaar voor omslaan lang
niet denkbeeldig is.
Trouwens, jongens zijn in 't algemeen wa
tervrienden. Zie dat maar aan de halsbre
kende toeren, die ze bij het slootjespringen
uithalen. En wiat gevaarlijke toeren worden
er niet zelden uitgehaald bij het zwemmen
in te diep water Ze wagen het maar.
En dan dat uithalen van vogelnesten Of
wordt dat in de laatste jaren wat beter Men
wil wel beweren, dat de liefhebberij van het
voetballen de aandacht van de knapen wat
afgeleid heeft van het klauteren in d'e hoog
ste takken, om een enkel eitje of een pie
pend vogeljong te bemachtigen. In ieder ge
val kwam dat nestjes uithalen vroeger maar
al te veel voor. En dat leerde men met
een verhaal van De Liefde over Evert Eieren-
eter, die een ganschen nacht boven een boom
moest blijven zitten, omdat hij niet weer
naar beneden dorst of kon, niet af.
Stap voor stap een trap of ladder af te
dalen, is toch eigenlijk veel te saai. Zoo bij
sprongetjes gaat veel mooier. Of over de
leuning met een vaartje naar beneden glijden,
zie je, dat gaat nog eens leuk. Als een ladder
niet al te breed is, kun je zoo mooi de
beide beenen over d? stijlen leggen en dan
ga je Maar, o wee, de splinters soms
En van welke hoogten zie je ze soms
springen Je houdt gewoon je hart vast.
Hoe is het toch mogelijk, dat ze altijd de ge
varen opzoeken, vraagt men zich menigmaal
af. En dan zijn we soms vergeten, dat we
vroeger ook zoo waren. Nog nooit, in geen
enkele eeuw, heeft de jeugd zich kunnen vin
den in het rustige gedoe van de bedaagden.
Hun durf vindt daarbij geen voldoening. En
daarom zoeken ze den prikkel van het ge
daagde.
Daar zit wat goeds in. Ook in het later
leven zullen ze heel wat moeten wagen, heb
ben ze ook den prikkel noodig van het nieuwe
en ongewone. Indien het goed wordt aange
wend, zal wat zich nu als waaghalzerij aan
ons voordoet, omgezet worden in het aan-
,,'k Weet er niets van en 't kan me niet
schelen ook", luidde het onvriendelijke ant
woord.
Potter bleef beteuterd staan. Neen, dat was
toch al te erg, dacht hij. Zoo kon het niet
langer. Moest hij, Potter, zich.zoo maar door
dien dwarskop laten beleedigen. 't Liep de
spuigaten uit. Nu stond z'n besluit vast. Hij
zou naar den dominee gaan en dan moest
deze dien akeligen brombeer maar eens flink
op den kop geven. Hij zou dadelijk gaan.
Maar wacht even, wut zou hij nu tegen do
minee zeggen.
Zal ik hem de geschiedenis vertellen van
dat stukje vleesch, toen die vent me naar
Mattheus 6 verwees Neen, dat moest ik
maar niet doen. Dan krijgt hij van dominee
misschien nog gelijk.
Zal ik hem vertellen, dat Dorus zoo norsch
is Maar, dat weet hij' natuurlijk al lang.
Weet je, wat ik doen moet, besloot hij bij
zichzelf. Ik ga hem vertellen van laatst, van
die vergadering en ik zal dominee zeggen,
dat hij te gierig was om iets te geven en dat
hij weggegaan is zonder een cent af te schui
ven.
Dan luistert dominee stellig naar me, want
die heelt een hekel aan gierigheid. En bijna
vnoolij'k als een kind, omdat hij iets had
om z'n vijand aan te klagen, huppelde hij
naar de pastorie toe.
Dominee zat net een kopje thee te drin
ken in ae huiskamer, toen er gebeld werd.
Even daarna kwam Pietje, dc dienstbode,
en vroeg of dominee even te spreken was
pakken van nieuwe dingen, die ons leven
kunnen verrijken en ons verder brengen.
't Spreekt vanzelf, dat ik het hiermee niet
opneem voor alle waaghalzerij van onze dap
peren. Die wil ik heelemaal niet verontschul
digen of goedpraten. Integendeel, waar le
vensgevaar ontstaat, waar ruwheid en roeke
loosheid in het spel is, daar hebben wij
grooteren een taak. Daar moeten we waar
schuwen en ingrijpen. Dan mogen we als
ouderen niet bewonderend of aanmoedigtend
op den kant gaan staan, wanneer een paar
(waaghalzen op het ijs zijn. 'k Geloof, dat
fwe in ons land ons te weinig met de jeugd
bemoeien in zulke gevallen. Ja, wie jagen
ze w'eg met een paar dikke woorden, maar
dan komen ze terug. Overtuig ze van onge
lijk, dan blijven ze wieg. Ik weet wel, aat
zoo iets niet gemakkelijk gaat, ook niet al
tijd evenveel succes heeft, maar 't valt nog
niet tegen, wanneer men met een beetje tact
optreedt. De jongens zijn meestal nog niet
zoo onredelijk. Maar men moet ze in hun
drang naar prikkelende dingen verstaan.
Bovendien moeten de groote menschen het
eens zijn. 't Gebeurt in ons land niet zelden,
dat het publiek partij kiest tegen de politie,
die aan al te groote waagstukken van de
jonge burgers een einde moet maken. „Kin-
derbeul", krijgt zoo'n agent dan te hooren.
En overigens, waar onze kinderen aan den
eenen kant hun kracht moeten leeren kennen
en daarom wat moeten wagen, dienen ze toch
aan den anderen kant het gevaar te leeren
berekenen. Dat is ook even noodig, zullen
ze in het leven niet mislukken. En daar ligt
onze taak. Laten we dankbaar aanvaarden,
wanneer er durf in onze jongens zit, dan
kan er wat van groeien. Maar laten we ze
ook goed doordringen van den eisch, dat we
ons leven nergens in de waagschaal mogen
stellen. Zij kunnen zeer goed verstaan, dat
de Heere ze overal moet en kan bewaren,
maar dat zij Goid niet mogen verzoeken.
(De Bazuin.) G. MEIMA.
Veel wordt over de eenheid van het Chris
tenvolk gesproken. En dan meestal op zoo
danige wijze dat die eenheid van allen die
zich naar (Jhristus noemen er moest zijn en er
helaas niet is.
Vooral als de Pinksterdagen gevierd wbr-
den, is het veelal gewbonte over de eenheid
der Kerk te spreken. Het Pinksterverhaal
begint met de schildering van het lieflijk ta
fereel dat ze allen eendrachtiglijk bijeen wa
ren, volhardende in het bidden en smeeken.
Er is, zoo wbrdt dan gezegd, een tijd ge
weest dat al de geloovigen bij elkander wa
ren, dat er van een gescheiden leven geen
Sjprakc was. Later is dë breuke geslagen
en de gedeeldheid gekomen. Alles moet in
het wierk gesteld worden om de eenheid weer
te herstellen.
Het is ongetwijfeld waar dat in al zulke
beschouwingen veel lieflijks klinkt, en dat
djaarin wioorden gesproken worden die in
menig opzicht het hart goed doen. Er wbrdt
gewezen op de eenheid die er eenmaal was
in de Pinkstergemeente, en over het verlies
Wlordt getreurd als over een verloren Paradijs.
Maar toch moet men in dezen ook bezon
nen zijn, en zich goed rekenschap geven
van de dingen, om eenerzijds niet uit het
oog te verliezen wat we hebben behouden,
en anderzijds rekening te houden met de
•werkelijkheid van het leven.
Rekening te houden met de werkelijkheid
van het leven, ligt daarin het feit te aanvaar
den dat Christus Zijn Kerk geplant heeft
in het midden vaii een zondige wereld, en
dat die Kerk in dit leven niet schittert in vol
komen heiligheid. Zoodoende komt het dat
allerlei gebrek haar aankleeft en dat veel
cflvvaling gevonden wordt. Er is in het na
tuurlijke leven veel onderscheidenheid, en bij
de zondige geaardheid van het menschelijk
gestacht leidt dat licht tot gedeeld'heid.
In Hand. 15:36 lezen we reeds van het
ontstaan van een verbittering, en het komen
van een scheiding, toen Barnabas Marcus
medenam en Paulus Silas verkoos. En in
1 Cor. 1 lezen we van scheuringen, omdat de
een zich naar Apollos noemde, de ander naar
Cefas, de ander naar Paulus.
Aan die gedeeldheid zal in deze bedeeling
geen einde komen, hoezeer zij ook te be
treuren en te veroordeelen is, omdat hierin
nawerking van de zonde is. De zuivere
kerk zal de waarheid verdedigen en belijden,
voor Potter.
Het gezicht van den predikant betrok, toen
hij hoorde, wie hem in z'n rust kwam sto
ren. Hij hield niet erg van dien man. Maar
toch, dadelijk rees hij op van zijn zetel en
ging naar de vestibule, waar de bezoeker
wachtte, z'n pet in de hand.
„Zoo, Potter, kunnen we het in de huiska
mer af Of heb je geheimen."
„Dominee, ik kom met een gewichtige
boodschap en zou U graag alleen willen
Spreken."
Zoo, man, heb je zulke belangrijke din
gen, kom dan maar mee naar boven naar
m'n kamer.
Toen ze beiden gezeten waren, wachtte
dominee geduldig af, dat Potter zou begin
nen. Maar dat duurde nog al een poosje.
Eindelijk echter hoorde dominee „hm, hm"
en toen kwam het.
„Dominee."
„Ja, Potter."
„Dominee, ik heb wat tegen Dorus. Hij
is erg gierig. Toen de Burgemeester geld
van hem wou hebben voor een wagentje
voor dat jong van vrouw Bruine, wou hij
niets «geven en liep nijdig weg. Dominee
moet nem maar eens bestraffen."
„Zoo, Potter, dus jij hebt iets tegen Do
rus
„Ja, dominee."
„En heb je dat al tegen hem zelf gezegd?"
„Neen, dominee."
„Nou, man, dan doe je glad verkeerd. De
Heere Jezus heeft gezegd, als iemand wat