Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 12 Augustus 1927.
No. 32.
RedacteurenDs. P, VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD
TROOST IN LIJDEN.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Onvergetelijk
Kampvuren.
Het Evangelie in Spanje.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs:
Advertentieprijs!
per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 ragels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOIJ ft OLTMOFP, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentièn tot Vr^jdag-
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ de OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 5 8. GIRONUMMER 42 280.
Gij ziet het immers want Gij aan
schouwt de moeite en het verdriet,
opdat men liet in uwe hand geve
op U verlaat zich de arme, Gij zijt
geweest een helper van den wees.
Ps. 10:14.
Veelvuldig spreekt d? Heilige Schrift over
het lijden. Geen wonder. Er is veel lijden.
Veel smart en beproeving is hier ons deel.
Daar houdt Gods Wooid rekening mee. Veel
vertroosting wordt in dat Woord geboden
aan de oprechten van hart.
Inzonderheid spreken de Psalmen veel over
het lijden der geloovigen, maar ook over den
troost, dien God bereidt aan de zijnen. Alle
zielservaringen van Gods volk vinden we in
die schoone Psalmen ui gedrukt. Mee daar
om worden ze gaarne door ons gelezen en
zoeken we zoo menigmaal in onze droefheid
en smart juist daar on*e vertroosting.
Ook Ps. 10 getuigt van moeite en verdriet,
van lijden en strijden, 't Is een gebed van
de strijdende Kerk tegen hare vijanden. Waar
schijnlijk is ook deze Psalm van David, hoe
wel zijn naam er niet in vermeld wordt.
O Heere, waarom staat Gij van verre
Waarom verbergt Gij U in tijden van be
nauwdheid Zoo vangt de dichter aan. Het
waren bange dagen. De goddelooze beang
stigt hem en komt met verdrukking. En dan
schijnt het, dat de Heere zich verbergt.
'"De goddelooze onderdrukker houdt dan
ook geen rekening met God. Al zijn gedach
ten zijn, dat er geen God is. vs. 4. Hij zegt
in Zijn hartGod heeft het vergieten Hij
heeft Zijn aangezicht verborgenHij ziet
niet in eeuwigheid, vs. 11.
Zoo loochent en lastert hij God. Maar
dat kan de vrome zanger niet verdragen. Al
komen er soms ook in zijn hart twijfelingen
op aangaande Gods liefde en trouw, toch
kan hij het niet dulden, dat zijn God zoo
geloochend wordt. Hij worstelt ook tegen
zijn eigen twijfelingen in en wendt zich steeds
weer tot zijn God.
Sta op, Heere God hef uwe hand op ver
geet de ellendigen niet. Waarom lastert de
goddelooze God zegt in zijn hartGij zult
het niet zoeken vs. 12 en 13.
David twijfelt er niet aan, dat God zijn
lijden ziet en kent. Dat is hem zelfs een
vertroosting. En terecht. Gij ziet het immers;
gij aanschouwt de moeite en het verdriet,
vs. 14.
Wat lijden hem overkome, welke smart hem
ook treffe, hoe ook de vijand hem vervolge
en onderdrukke, toch troost hem dit, dat zijn
God het ziet. 't Is den Heere niet onbekend.
Ook vergeet Hij hem in zijn lijden niet. Meer
nog. Zelfs in dat alles is Gods hand te er
kennen. God ziet het niet maar als een
werkeloos en belangeloos toeschouwer. Maar
Hij ziet het lijden en kent het lijden, en zendt
het lijden en bestuurt ook dat. 't Is onder
Zijne toelating en naar Zijne wijsheid en
met Zijne heilige bedoeling, dat al zulke smart
en bitterheid over David komt.
Gij aanschouwt de moeite en het ver
driet. Dat wil zeggen Gij hebt er geen
oog van af, Gij staart er rusteloos op, en
wilt alzoo ons leeren, dat wij het in Uwe hand
geven. Van U overkomt ons het lijden. Gij
beschikt het. Maar zoo, dat Gij geen oogen-
blik Uw oog er van afwendt.
Het is zoo zalig vertroostend, als we 't
verstaan mogen voor ons zelf, door dc ge
nadige werking des Heiligen Geestes, dat
onze Vader in de hemelen ons betuigt, dat
Hij op ons nederziet in Goddelijk erbarmen
en al onze moeite en al ons verdriet aan
schouwt. Als wij, uit eigen zielservaring, we
zenlijk iets verstaan van de liefde Gods, van
de Majesteit Zijner Goddelijke ontfermingen
en van de onpeilbare diepten Zijner genade,
die Hij aan ons betoont ook nog in onze
smarten, dan is 't ons zoo rijke vertroosting
te mogen weten uit Zijn Woord, dat Hij
onze moeite en verdriet aanschouwt.
Worden wij gesmaad Hij hoort het.
Worden wij gekrenkt Hij merkt er op.
Gaan wij gebogen onder lasten van zorgen
en zwarigheden Hij kent onze moeite.
Verteert ons de smart van het lijden en van
de telkens teleurgestelde verwachting Hij
aanschouwt ons verdriet. Hij is ons dan te
midden van onze bangheden een God des
aanziens en des ontfermens.
Dan zullen we 't ook in Zijne hand geven.
En daar is 't Hem om te doen. Dat moet de
uitwerking zijn van de zorge onzes Gods.
Onze vertroosting, die wij van Hem ontvan
gen, moet ons daartoe brengen. Opdat men
het in Uwe hand geve. Daar zijn we veilig,
ook met onze moeite en met ons verdriet.
Zalig zij, die zich dan geheel in Zijne hand
kunnen stellen. Wat wordt dan onze lijdens
weg gemakkelijk. Als wij ons geheel over
geven kunnen aan den Heere in kinderlijk,
blijmoedig geloof, o, dan is onze last lang
niet zoo zwaar meer, dan wordt ons lijden
veel lichter, dan wordt onze smart zoo ver
zacht.
Dan hebben we geen lust in ons lijden, en
we gaan niet op in ziekelijke lijdelijkheid,
alsof dat lijden op zich zelf ons een soort
van mystieke genieting ware neen, maar we
keeren ons met onze smart tot onzen God,
en we onderwerpen ons aan Zijn wil, omdat
H ij 't over ons brengt en zoeken steeds weer
bij Hem onze vertroosting.
Wij zoeken dan te verstaan, wat Hij ons
te zeggen heeft met dit kruis. We onderzoe
ken ons hart en ons leven, en trachten tot
meer schuldbesef te komen, meer inzicht in
onze zonde te krijgen en alzoo ons meer voor
God te verootmoedigen.
We speuren na, wat kwaad er het meest
in ons hart woont en of er nog zonden aan
de hand gehouden zijn, waartegen we nog
nooit met heiliger ernst gestreden hebben,
of althans niet genoegzaam wakende en bid
dende er tegen geworsteld hebben, en we
zoeken in de kracht Gods ons ook daarvan
te bekeeren.
En zijn het menschen, die 't ons aandoen
die althans onze smart verzwaren, en onze
moeite vergrooten, dan zouden we licht wre
velig worden en verbitterd en onze liefde
zou gevaar loopen te verkoelen, ja we zou
den zoo gemakkelijk er toe komen om wraak
zuchtig te worden. Maar verstaan we dan,
dat God het immers zietdat H ij aan
schouwt onze moeite en ons verdriet, ook al
hebben de menschen hun hand er in, dan
zullen we 't weer in Zijne hand geven. We
staan niet alleen, we zijn niet verlaten
de Heere weet alles, en ziet alles, en bestuurt
alles. Daarom kunnen wij 't in Zijne hand
geven. Op U verlaat zich de arme. En niet
tevergeefs. Gij zijt geweest en Gij zijt nog,
ja Gij zult eeuwig blijven een helper van
den wees.
R. HAMMING.
In het begin van onze jaartelling was het
ongeloof de Grieksche en Romeinsche we
reld binnengedrongen en had vooral zich ge
nesteld in de harten van hen, die aan de
kennis en de kunst hun hulde brachten. Ve
len twijfelden aan het bestaan van de goden
en beschouwden het geloof aan een onzicht
bare wereld als dwecperij. Het bleek echter
ook toen, dat het hart der menschen niet
leven kan alleen bij het stoffelijke. Naarmate
het bijgeloof in het Westen verdween, kwam
het bijgeloof uit het Oosten op. Het drong
uit het Oosten op en veroverde heel wat ter
rein. Het deelde de menschen in twee groe
pen in de een werd beschouwd als oninge
wijd, die geen contact had met de bovenzin
nelijke wereld de andere daarentegen was
toegelaten tot de gemeenschap met wat zich
achter en boven het zinnelijke bevond. Onder
de laatsten waren er, die zeer ijverig werkten
voor de verbreiding van hun denkbeelden en
zij zochten ook ingang te vinden bij de toen
nog, pas geplante Christelijke Kerken. De
oorsprong van deze richtingen was zeer ver
schillend de zienswijzen liepen ver uiteen,
maar alle hadden gemeen, dat zij: er aanspraak
op maakten den mensch den weg te kunnen
wijzen tot het ware geluk. Sommigen hunner
waren er ook te Colosse en gaven voor, dat
zij in gemeenschap leefden met de geesten
wereld. Zij zochten in betrekking te
komen met de geloovigen, op wie zij eeni-
gen indruk maakten. Dit kon wel niet an
ders, want deze lieden konden zoo aange
naam spreken over de geestelijke waarden.
De heidenen vroegen wat zullen we eten,
wat zullen We drinken en waarmede zullen
we ons kleeden. Doch de Christenen hadden
gehoor gegeven aan het woord Zoekt eerst
het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid'.
Daar was derhalve een wezenlijk verschil
tusschen de heidenen en de Christenen. De
eersten zochten de aarde en het hare de
laatsten wat meer was dan al wat deze we
reld oplevert. Waar zij nu hoorden, dat er
ook buiten hun kring menschen waren, die
al den nadruk legden op het onzichtbare,
het bovenaardsche, daar verblijdden zij zich
er over, dat zij' niet langer alleen stonden,
maar steun vonden. Het ging hun naar den
zin, als deze lieden met een zekere minach
ting zich uitlieten over het stoffelijke en hoog
jopgaven van het geestelijke en zelfs be
weerden, dat zij rechtstreeks in verband ston
den met het onzienlijke.
Geen moeite zullen we doen om al de
namen op te sporen, onder welke deze dwa
lingen toentertijd optraden, wijl het ons al
leen maar te doen is om dit streven te karak-
teriseeren. Alle beoogden nader te komen
tot wat het hart bevredigen kon, en de een
wedijverde met den ander om er zoo dicht
mogelijk bij te komen.
De dorre en troostelooze tijd van het barre
ongeloof ligt achter ons. Het is velen duide
lijk geworden, dat we niet genoeg hebben
aan wat wie tasten, wegen en meten kunnen.
In breedere kringen is er weer belangstel
ling voor wat ons verborgen is. De zintuigen
van den mensch zijn niet alles meer. De
mensch is nog iets anders dan een bbot
stoffelijk wezen en heeft ook nog andere dan
aardscne behoeften. De wateren van het gods
dienstig leven rijzen. En gelijk het altijd
gaat, zoo gaat het ook thans. I>eze algemeene
strooming doet zich ook gelden tot in de
Kerken toe. Allerlei stemmen dloen zich hoo-
ren, allerlei predikers staan op, en allerlei
leuzen worden vernomen. In hoofdzaak kun
nen we dit alles weergeven door te zeggen,
dat het aardsche bijzaak en het geestelijke
ver het voornaamste is. Het zij verre van
ons om het goede te miskennen, dat daarin
tot uiting komt. Inderdaad is het juist, dat
we het geestelijke een eerste plaats inruimen
moeten in onze waardeering en in zoover
verheugen we er ons over. Maar we mogen
het oog niet sluiten voor 't gevaar, dat er in
ligt. En dit is nog behalve andere vooral, dat
men dit geestelijke zoekt buiten de gemeen
schap met den Christus om. Aan alles merkt
men, dat men het oog richt op het innerlijke
van den mensch, dat men hem aanraadt om
daarin maar diep neer te dalen, want dan
komt men vanzelf bij God uit.
Ik weet wel, dat zij, die het evangelie hoe
ren en daaraan willen vasthouden zich niet
zullen laten misleiden door dergelijke uit
spraken, maar tot hen komt het dan ook
in heel anderen vorm. Hun wordt als 't
ware de vraag voorgelegd, of het geestelijke
niet alles is, en dan antwoorden zij beves
tigend. Welnu, zoo luidt het verder, dan komt
het minder op een voorstelling aan. Och ja,
dit is ook wel zoo. Maar in dit geval is het
dan ook minder de belijdenis, waarop ge
moet letten, als veel meer op wat er in uw
leven voorvalt en wat er in uwi hart omgaat.
Al het andere zijn vormen, welke wisselen.
Als gij maar gemeenschap moogt hebben
met net bovenzinnelijke, als de geestelijke
dingen maar voor uw besef een onverge
lijkelijke waarde mogen hebben, dan zijn we
er immers. Het evangelie is geen leer, maar
leven. Waarom zoudt ge U bekommeren of
een uitdrukking meer of minder zuiver is
het is toch onmogelijk om de waarheid in
eenigen vorm vast te leggen dit moet hel
der voor U zijn het komt er slechts op
aan of ge het leven hebt. En als we ons
eenmaal op dezen weg laten meevoeren, dan
zetten we ook weldra den laatsten stap, want
zoo zeggen we dan, ja, daar gaat het toch
eigenlijk maar'om. We meenen het dan o
zoo goed, en we verwonderen er ons over,
dat we dit niet eerder gezien hebben.
We vragen dan zelfs niet meer, of de pre
diking, welke tot ons komt waar is, doch
alleen of zij ons heeft, of zij ons gevoel in
beweging brengt en wij volgen de lijn van
ons persoonlijk leven en wij zwemmen o zoo
aangenaam in de mystieke wateren, welke
voor den mensch zoo bekoorlijk kunnen zijm.
Ja, we achten ons bizonder bevoorrecht bo
ven anderen, die naar we denken zich te
vreden stellen met een verstandelijke beschou
wing van het evangelie.
Ziet toe, roept Paulus U toe, of gij Wj al
uwen geestelijken rijkdom en bij uwe zalige
aandoeningen, wel gemeenschap hebt met
den Christus, die de kracht van Zijn sterven
en van Zijn opstanding volbrengt in allen
die gelooven. Daar konit het op aan. Al
wie buiten Hem om leeft en werkt, verliest
zich altijd weer in 't vage, het onbepaalde
en algemeene. Het is niet de gemeenschap
met de geestelijke wereld, weffc U redt, het
is niet het zich verliezen in het mystieke,
dat U zaligthet is de Christus, die dood
geweest is, maar nu leeft, ja leeft tot in der
eeuwigheid, die U temidden van alle stroo
mingen tot een Rotssteen kan zijn, Wiens
werk volkomen is.
BOUMA.
Tot de aantrekkelijkheden van het kamp
leven schijnt ook te behooren het groote,
hoogopvlammende kampvuur. De kampeer
ders luisteren in stille aandacht naar den lei
der, die in deze plechtige avondstilte, be
schenen door den rooden gloed, grooten in
druk met zijn toespraak weet te maken.
Ook onze Christelijke kampeerdersstuden-
ten, gymnasiasten, jongelui van allerhand ver-
eenigingen vinden de verhalen, de gewij
de liederen, de religieuse „andachten" bij het
kampvuur het hoogtepunt van den dag.
We kunnen het ons begrijpen. Reeds de
vlam in het haardvuur wekt tot stil gepeins,
zoo bij 't dalen van den nacht, als 't werken
is gedaan.
Maar het moet niet ontaarden. De wijding
kan gezocht worden in het vlammend vuur
zelf, op de manier van de oude Parsisten.
Die vuuraanbidders waren.
Denkbeeldig gevaar Ziehier een bericht
over den nieuwen messias Krisjnamoerti, dat
ook over andere kampvuren te denken geeft.
Krisjnamoerti is, zooals onzen lezers bekend
is, de verwachte Leeraar bij de Orde van
de Ster in het Oosten.
De naam De Ster in 't Oosten zegt genoeg
voor ieder die Lukas 2 kent.
Uit Ommen w*aar de Orde vergadert komt
nu de volgende mededeeling
„Het hoogtepunt van iederen dag is
het zich verzamelen om het kampvuur
tegen den schemer.
Iederen avond wordt het groote, kun
stig gestapelde houtvuur door Krisjna
moerti ontstoken en iederen avond als
de vlammen opstijgen naar de donke
rende lucht zingt hij met zuivere stem
tot Agni, de godin van het Vuur. Iederen
avond spreekt dan Krisjnamoerti of dr.
Besant tot alle kampleden, die in adem-
looze stilte rondom het vuur zitten te
luisterenSterk suggestief werkte, na
dat Krisjnamoerti uitgesproken had, de
vijf minuten meditatie in de meest abso
lute stilte."
Moderne import van antiek Heidendom,
zal men van dit Ommensche vuur en het af-
odische gezang van den nieuwen heiland
r wereld zeggen. Ja maar wekt het zin
gen tot Agni dan alleen de gedachte aan
het Heidendom
Doet de mystieke stemming rondom het
vuur geen schade aan de eenvoudigs, levende
verkondiging van het Evangelie
Want waarlijk de dualistische natuurreligie
van de oude Ariërs, die ook hun avondvuren
beminden, ligt zoover niet van het voor wij
ding gevallige menschenhart, als sommigen
denken.
Onze kerkeraden zitten misschien moeilijk
met den Open brief van ds. Fliedner te
Madrid.