DADERS DES WOORDS Voor de Kinderen. LIEF en LEED. kinderen, hebben critiek op iedereen de do- miné deugt niet, en de ambtsdragers deugen niethet eigen pad der afwijking wordt verborgen achter de doornen van anderer af wijking En dan nu voor de vraag geplaatst Aan wie moet ge het Avondmaal bedienen Zou ik met een wedervraag willen antwoorden aan wie zoudt ge 'het willen onthouden Ongetwijfeld is dan de practijk onzer Ge- ref. Kerken en die is in overeenstemming met de Geref. leer deze, dat de laatste groep steeds in het huisbezoek voorwerpen zijn van ernstige vermaning Maar van welke vermaning Om zich van de tafel des Hee- ren te onthouden Neen, maar in de eerste piaats om hun leven te beteren. Ze staan als belijdende leden niet in den rechten stand voor hun God, door het slappe, in de ge nade verachterend leven, dat zij lijden. Er. de waarschuwing van den kerkeraad gaat tot hen uit, dat wanneer zij hun leven niet wijzigen, hun de toegang tot den disch zal worden ontzegd. Dat mag niet te lang duren de tuchtoefe ning moet men weten door te zetten. Doch evenzeer heeft de Kerk te betrachten, dat zij de rookende vlaswiek niet uitbluscht. Het is de praktijk, dat de laatste categorie altoos maar weer voortdurend gewezen moet worden op hun verzuim van het Avondmaal; hun verachtering en hun slordige wandel worden niet het minst openbaar daarin, dat ze nooit aankomen, en er ook niets geen leed over hebben, dat zij zijn afgebleven. Maar nu de anderen Die zwakke twijfe laars en geslingerden de toevluchtzoekers, die nog niet de bewustheid hebben, dat zij tot de vrijgekochten des Heeren behooren Moet men die dan afhouden Of moet men dezen juist wijzen op de middelen, die de Heiland ter versterking van het zwakke geloof heeft ingesteld Graan is toch zeker ook wel graan, al komt het nog maar een millimeter boven den grond Geloof is toch zeker ook wel geloof, al is het nog uiterst zwak, zoodat het alleen nog maar weet van naar den Heere toe te gaan met zijn twijfel en slingeringen, met de zonden en de no oden Er schijnt een meening te zijn, dat het Sacrament alleen is voor de gefundeerdie menschen, die in hun leven een bijzondere be- keeringsweg hebben doorgemaakt. Zoo wordt het Sacrament onthouden aan degenen, die het 't allermeest van noode hebben. Maar dan loopt ge toch wel zeer 't ge vaar dat ge de Sacramenten geeft aan onge- loovigen Doch nu heeft Ds. L. in zijn vierde punt aangegeven dat dit niet zoo vreeselijk is, als men denkt. Omdat de Sacramenten (ook de doop niet gegeven zijn om die te bedie nen aan de onzichtbare maar aan de zicht bare Kerk m.a.w. aan hen, die wij alleen voor de ware Kerk houden moeten. Dat is de eerste vraag van de twee, waarop we bij 't begin van dit stuk doelden. Ds. Littooij's vierde stelling luidtDe Sacramenten zijn als teekenen en zegelen' van het genadeverbond aan den wijderen kring d.i. aan de zichtbare Kerk gegeven en moe ten alzoo aan haar bediend en door haar onderhouden worden. We hebben gezien, dat wij dit liever zoo zouden lezen de Sacramenten zijn gegeven aan het instituut van de Kerk en moeten alzoo aan haar bediend en door haar onderhouden worden. Wc verstaan tegenwoordig onder zichtbare Kerk nog iets anders dan de Kerk als insti tuut. Het is echter voor elk duidelijk, dat aan het instituut van de Kerk de Sacramenten gegeven zijn immers al is er ergens nog zoo'n vroom conventikel (kring), men zal zich wel wachten om in zulk een kringetje het Avondmaal of den Doop te bedienen. Het is interessant na te gaan, wat ter ar gumenteering van zijn 4e stelling de vroegere dominee van Middelburg aanvoert. Tegen Ds. Kleinendorst zegt hijHet is niet tot uitsluitend bekeerde, maar ook tot onbekeerde Joden dat de Apostel Petrus in Hand. 2 39 zegt„U komt de belofte toe •en uwen kinderen. Zeker er waren daar heel wat „verslage nen van hart" maar de grond waarop Petrus het zeid'e, was niet dat hij de verslagenheid op hun aangezicht aanschouwde, maar die grond was dat zij gerekend werden tot net Genadeverbond. Eerst als zij uitgevallen of afgesneden zijn worden zij „vreemdelingen der verbonden en der beloften", doch nu moesten de Apostelen naar Jezus' woord en voorbeeld' ook overal nog een laatste poging bij de Joden aanwenden, om hen, die in de beloften deelden, tot het geloof in die beloften te brengen. Ook onder het N. Testament ging de toe kenning van het deelgenootschap aan de be loften ver de ONgeloovige vrouw is ge heiligd' door den man, anders waren uw kin deren onrein, maar nu zijn zij heilig, d.i. zegt Calvijn nu zijn zij „van moeders lijf af bondgenooten". En nu aan dien kring dien wij dus voor bondgenooten houden moeten heeft de Heere zijn Sacramenten gegeven. Ze veraanschouwelijken en bezegelen niet het door den Heiligen Geest in het hart ge werkte, en ze verzegelen ook niet den Chris ten, en zij zijn geen aanhangels onzer per soonlijke verkiezing Zij zijn verzegeling en veraanschouwelijking van Gods beloften, ziin Evangelie, de beloften des Verbonds. Wie gij nu deel ziet hebben in het ver bond en in de gemeente, aan die allen moet gij de Sacramenten bedienen. Hartenkenners zijn w ij niet Wat de Heere aan zijne dienstknechten oplegt, is altijd uitvoerbaar, doch het zou onuitvoer baar zijn de Sacramenten te bedienen aan de onzichtbare Kerk. En daarom heeft een D. d. W. ook niet het recht om maar in één enkel geval een niet gecensureerde van zijn plicht om ten Avondmaal te gaan te ontslaan integendeel de gemeente, die in haar belijdende leden publiekelijk de belofte heeft afgelegd'„Wij zullen den Heere dienen", moet door de op zieners er ernstig op gewezen worden, dat zij die belofte maar niet publiek zal ver breken. Terwijl wij tevens aanzeggen, dat wij al leen kunnen nagaan dat ze aangaan, doch de Heere weet hoe ze aangaan. Anders, zegt L., vervalt men in de fout van de Labadie, die begon met menschen van het Avondmaal af te houden en ten slotte den kinderdoop afschafte, omdat hij niet wist of ze wel tot de onzichtbare Kerk behoorden. Wc voegen er bij Alsof hij dit dan bij volwassenen wel wist Zoo wordt het, wanneer men meent dat de Sacramenten moeten bediend worden aan de onzichtbare Kerk. Een standpunt dat man nen als Kleinendorst feitelijk deelen met de Ethischen (ethisch-irenischen noemt ds. L. ze), die met den doop ontzaglijk ruim zijn, doch het Avondmaal alleen geoorloofd achten voor de Kerk, die i n de Kerk verborgen is. Het kringetje, dat de kern vormt. Alsof er dan ooit ïeformatie der Kerken noodig ge weest ware v. D. Geachte Redactie, Voor eenige maanden schreef ik in het Geref. Weekblad „Woord1 en Geest" een arti keltje over de oude „Afgescheidenen" en Assen. In het nummer van de Z. Kerkbode van 8 April 1.1. kwam ds. Heij tegen den inhoud van dit artikel op. Dit was zijn recht. Ik kom daarop thans niet terug. Wellicht later. Mijne opvatting houd ik intusschen staande. Het is echter het slot van ds. Heij's artikel dat mij aanleiding geeft voor onderstaand be toog een plaatsje in Uw blad te vragen. Ds. Heij wil dat de juristen wat bescheide ner worden, als zij een bizondere mate van rechtvaardigheid voor zich opeischen, in te genstelling met anderen. Als reden voor zijn vermaan schrijft hij „In onze 12 Geloofsartikelen wordt ook „een jurist genoemd, en elke(n) Zondag wor- „den we weer aan dien jurist herinnerd, den „jurist Pontius Pilatus. En ons dunkt al- „leen de overweging dat de juristen ook de- „zen Pilatus tot een collega hebben, moest „hen vermanen niet al te hoog van hun stand „op te doen". Van belang ook voor mijn medeleden der Geref. Kerken achtte ik het eens na te gaan, of ds. Heij wel de waarheid sprak, toen hij Pilatus 'n jurist noemde. Zie hier het resultaat mijner nasporingen, waarbij ik vooral Herzog's Realencyclopaedie für pro- lestantischc Theologie und Kirche raad- t pleegde. Pontius Pilatus was de vijfde procurator van Judea. Hij was het welgeen pro praetor (dan ware hij jurist geweest), doch procurator landsbestuurder landverzorger. Ook wordt hij bij Josephus genoemd epitro- pos, eparchos, hègemoon, alle welke woorden wijzen op het administratieve van zijn ambt. Herzog, gewagende van de opstanden die Pilatus dempte, noemt hem een „schneidiger Offizier", een kranig officier. Hij behoorde tot den stand der „equites" (ridders). Dit volgt uit zijn ambt van procu rator, 't welk steeds alleen aan ridders werd verleend. (Cassius Dio 53-15-3.) Het uitzon deringsgeval bij Felix wordt als zoodanig ge noemd (Snetonius Claudius 28). Naast de Evangeliën vinden we alleen bij de beide schrijvers Philo en Flavius Josephus en den Romeinschen schrijver Tacitus iets omtrent Pilatus. Bij de procedure tegen Jezus was het San hedrin de rechter. Pilatus had het vonnis van den Joodschen Raad slechts al of niet exe cutoir te verklaren, daar het recht om een doodvonnis te voltrekken den Joden niet meer toekwam. Jezus werd als een reeds rite (naar den eisch der wet) door het San hedrin veroordeelde voor den procurator ge voerd, ten einde deze het vonnis alleen zou Hierbij gold voor Pilatus als voornaamste bevestigen en geldig verklaren, beweegreden het behoud van de rust onder het zoo oproerige Joodsche volk; niet het belang van den enkelen provinciaal. In het Petrus-Evangelie is Herod'es alleen de rechter Pilatus wil niets met de procedure te doen hebben. Dit blijkt ook uit het ver haal der Evangeliën. I Van de bewering van $s. Heij, als zou Pi latus jurist zijn geweest, blijft dus niets over. Ik moge het volgende over P. hier nog bijvoegen. Bij de Grieksche en Latijnsche Kerk is Pilatus niet hoog aangeschreven, tengevolge van zijn weifelende houding bij het geding tegen Jezus. Zijne vrouw Procla (Claudia Procula) daarentegen verschijnt in den hei ligenkalender der Grieksche Kerk (27 Oc tober). Echter in de vroegste tijden der Chr. Kerk, ten tijde n.l. der apologeten geldt Pilatus absoluut als Christus-welgezind. Men spreekt van hem als jam prosua conscientia Christianus (als iemand, die reeds voor zijn geweten Christen was) zie Tertullianus apol. 21. Het conservatiefste deel der Chr. Kerk (het egyptische) heeft aan deze beoordeeling vastgehouden. Men heeft hier de opvatting van P. als die van een geloovig Christen, zelfs aangedikt tot die van een Martelaar. De aethiopische Kerk bezit zelfs den hei ligen Pilatus. Dit alles berust natuurlijk op louter legende. De hoofdvraag is 'Hoe dacht Jezus zelf over Pilatus? Joh. 19 vs. 11 geeft hier het antwoord „Die Mij aan U heeft overge leverd, heeft grooter zonde". De toenmalige rechtzinnige theologen gaan den Heidcnschen twijfelaar in misdadige vijandschap tegen Christus ver te boven. De Joodsche Schriftge leerden en overpriesters, aie met de ouder lingen het doodvonnis uitspraken, die de me nigte opruiden om Barabbas' vrijlating te vragen, die Christus' bloed over hun kinderen inriepen, die en die vooral zijn de moorde naars van onzen Heiland. Wien past dan de vermaning van ds. Heij om niet te hoog van hun stand op te doen Den juristen of den theologen Het antwoord ligt voor de hand. Met dank voor de plaatsing Uw getrouwe lezer, L. VAN AN DEL. Middelburg, 9 Juli '27. Naschrift. De preek door Mr. v. A. aan het slot van z'n stuk gehouden, om te bewijzen, dat het Sanhedrin in de procedure tegen den Heere Jezus meer schuld had dan Pilatus is exe getisch ongetwijfeld juist. De vermanende toepassing daaruit getrokken voor „rechtzin nige theologen" is al evenzoo gegrond. Hij is niet de eerste, die deze preek met deze toepassing maakte. Maar hoe bekend deze preek ook is, „rechtzinnige theologen" zullen wel doen er naar te luisteren en die waar schuwing ter harte te nemen. Wanneer groote liefde, als van Paulus voor zijn geliefde Fi- lippensen, het den predikers dezer waarheid gaan. Kaatje wist wel waarheen. „Vrienden", zei de Burgemeester, het doet me genoegen, dat jullie in grooten getale aan mijn uitnoodiging hebt gehoor gegeven. Jullie weten, waar het over gaat. Karei Bruine heeft weken lang in het ziekenhuis gelegen en bovendien heeft hij een operatie onder gaan. Hoewel de weduwe wel niet het meeste zal hebben te betalen, kost dat alles toch heel veel geld en dat kan de vrouw, die het toch al niet te ruim heeft, natuurlijk niet be talen. En nu heeft Christus ons geleerd barm hartigheid te betoonen. Ik weet wel, dat er onder jullie zijn, die niet veel kunnen mis sen, maar och, ieder kan toch wel iets ge ven. Als ieder, naar vermogen, meedoet, twij fel ik er niet aan, of we krijgen het heele bedrag bijeen. Wie wenscht hierover het woord1." Toen was Dirk Ribbens opgestaan en had „hm, hm" gedaan. „Wat is er Dirk Wou je wat zeggen En toen heel aarzelend, had Dirk gevraagd, of de vergadering niet even geschorst kon worden. Hij wou zoo graag even met mijn heer den Burgemeester alleen praten. Verwonderd hadden allen opgekeken. „Schorsen", was een deftig woord. Het kwam niet alle dagen voor, dat iemand dergelijke ge wichtige vragen stelde. Sommigen wisten zelfs niet goed', wat het beteekent, een vergade ring schorsen. Maar de Burgemeester wist het wel. „Er is zeker niemand, die er bezwaar tegen niet verdrietig doet zijn dezelfde din gen te zeggen, dan mogen de „rechtzinnige theologen" ook bedenken dat dit ook hun zeker is. Maar in datzelfde verband, dat voor „recht zinnige theologen" zoo kostelijke leering be vat, lag, naar onze meening, ook een waar schuwing voor juristen. Daar was uit dit ver band zoo meenden we ook wel eens een nieuwe preek te halen. In de procedure, waar in de Heere Jezus betrokken werd, vinden we naast het waarschuwend voorbeeld van het Sanhedrin, het niet minder waarschuwend voorbeeld van Pilatus. Daarin traden theolo gen op, die als theologen faalden, om dat zij, zeggende God te kennen, God niet kenden, toen Hij in den Christus voor hen stond. Maar daarin trad ook ook een jurist op, die als jurist faalde; een rechter, die zeide, dat Jezus onschuldig was en die toch eerst dien onschuldigen Jezus deed geeselen en daarna zelfs deed kruisigen. Voor een jurist al zoo het ergste, dat hem als jurist kan ten laste gelegd worden. En voor alle juristen meenden we dezen Pilatus een waarschuwend voorbeeld te zijn om niet zoo hoog op te doen van hun stand. Deze nieuwe preek deugt echter niet vol gens den heer v. A., want Pilatus zou geen jurist zijn geweest." Voor dit beweren brengt hij, als we goed zien, twee gronden bij. De eerste is, dat Pilatus geen propraetor was, (dan ware hij jurist geweest) maar procurator. De andere, dat Pilatus het vonnis van den Joodschen Raad slechts al of niet executoir had te ver klaren, en dat hij niets met de procedure wou te doen hebben, zooals uit het verhaal der Evangeliën zou blijken. In de Evangeliën lees ik echter juist dat Pilatus zich daar wel mee bezig gehouden heeft. Dat kon ook niet anders. Om het von nis van den Joodschen Raad al of niet exe cutoir te verklaren, moest Pilatus naar de gronden daarvan een onderzoek instellen. Als de Joodsche Raad, wil dat Pilatus zonder meer het door hen geslagen vonnis over neemt, dan antwoordt Pilatus geërgerdneemt gij Hem en oordeelt gij Hem naar Uwe wet (Joh. IS:31). En in zijn verklaring zegt Ds. J. v. Andel Pilatus maakt gebruik van zijn recht om de rechtzaak zelfstandig te behandelen. Pilatus wil alles doen of niets. En iets verder Wij hebben er 3us Gods hand in op te merken, dat Pilatus zich niet bij de rechtshandeling van het Sanhe drin nederlegde, ofschoon hij zulks had kun nen doen, zonder met zijne plicht jegens den keizer in strijd te komen, maar zelf standig opgetreden, de zaak van Je zus voor het romeinsche recht bracht. En daarin ligt voor ons de hoofdzaak. Pi latus is als rechter opgetreden, heeft in het rechthuis reent gesproken. Schiirer zegt (in Riehms Bijbelsch Woor denboek) dat in zooverre de vertaling „recht huis" juist is, omdat het praetorium al diende het niet uitsluitend en niet in de eerste plaats als rechthuis het toch óók daartoe diende. En als met dat rechthuis staat het met Pi latus. Het was niet de voornaamste taak van Pilatus om recht te spreken. Als procurator was hij allereerst landsbestuurder, maar ook dat bewijst juist de zaak van de Heere Jezus, die voor hem beslecht werd was hij rechter. Wie als rechter optreedt doet het werk van een jurist. En nu willen we vragen of in het Romein sche rijk, waarin het recht zoo bijzondere beoefening vond, men iemand belasten zou met zulk een taak, die ook niet juridisch ge schoold was Het zal, dunkt ons, den heer v. A. moeilijk vallen te bewijzen, dat een procurator, wien ook als tweede taak de rechtsspraak was opgedragen, en die dus ook als jurist moest optreden, niet óók tot de juristen kan gerekend worden. In het Latijnsche woordenboek van Engel- bregt, vinden we onder het woord juridicus het recht uitsprekend, de rechter, en dan bijz. de procurator. Juist de titel, dien Pilatus droeg. De lezer oordeele, wat er zoo over blijft van de uitspraak van den heer v. A., „dat er van het beweren van Ds. Heij, als zou Pi latus jurist zijn geweest, niets overblijft." Ons dunkt daar blijft nog alles van over. En dan blijft ook de preek. En ook de toe passing. HEIJ. heeft om het verzoek van Dirk Ribbens in te willigen, is 't wel mannen En daar allen zwegen, verzocht Zijn Edel achtbare aan Dirk om even mee te gaan naar de zijkamer. En daar was Ribbens heel lang aan het woord geweest. „Burgemeester", was hij begonnen, „dat Karei z'n been gebroken heeft, is de schuld van mijn Jan. Al die onkosten, die daaruit voortvloeien, komen voor mijn rekening. Dat spreekt vanzelf. Nu was echter de moeilijkheid om daartoe de toestemming te verkrijgen van vrouw Bruine. Want met die vrouw moet je oppas sen, ik bedoel dat ia den goeden zin van het woerd. Ze heeft veel eergevoel en heeft niet graag, dat anderen voor naar betalen. Om haar eens te polsen, heb ik één mijner knechts, een door en door vertrouwd man, er op afgestuurd. Hij heeft eens geïnformeerd naar den toestand van haar jongen en toen zoo, tersluiks, het gesprek gebracht op de onkosten. De vrouw had grif toegestemd, dat ze wel een groote rekening zou krijgen, maar toen de knecht opgemerkt had, dat baas Rib bens zeker wel een deel zou betalen, had ze onmiddellijk opgemerkt, dat daar niets van kbn komen. Dc baas toch kon niet helpen, dat haar jongen een been brak en bovendien, hij had toch zelf ook al een duur jaar gehad, want Jan was lang ziek geweest en de dokter was soms wel tweemaal op één dag geweest. (Wordt vervolgd.) XV. Klaas was van den weeromstuit mee gaan huilen. Ook, omdat hij nu Zondag geen spek kreeg, maar toch nog meer, omdat vader en moeder zoo bedroefd waren. Dat heele verhaal had Klaas aan z'n baas verteld. Deze had echter met een norsch ge zicht geluisterd en toen Klaas ophield, had» hij gezegd, dat dat toch heelemaal geen reden was om te grienen dat het z'n moeder der eigen schula was. Wie ging nu ook in een mand met eieren zitten. Dat was te dom om alleen te loopen. Een kind kon wel begrijpen, dat de eieren dan stuk gingen. Als moeder ging vallen, kon ze beter naast de mand gaan zitten, daar was toch zeker ruimte genoeg, hè Hij vond, dat Klaas een domme moeder had. En het was nu maar het beste, dat hij, Klaas, nu da delijk hard aan 't werk ging. Anders kon hij hem niet langer gebruiken en dan kon hij wel opmarcheeren. Dat alles had hij op z'n gewone, nijdige manier gezegd. Toen had hij zich omgekeerd en was brommend weggegaan. Maar 's avonds, toen het donker was, was hij naar het huisje gewandeld, waar Klaas woonde. Heel voorzichtig had hij het hekje open gedaan en was naar de huisdeur geslopen. Toen had hij deze plotseling opengeduwd en een enveloppe naar binnen geworpen. Ijlings was hij daarop verdwenen. Klaas had de enveloppe opgeraapt. Er stond geen adres op en ook niet de naam van den afzender. Voorzichtig had hij dat ding opengemaakt, terwijl vader en moeder er om heen stonden. En tot groote verbazing van alle drie was er een briefje van tien gulden uit te voorschijn gekomen. Nooit hebben Klaas en z'n ouders geweten aan wien ze deze milddadigheid hadden te danken. Maar een feit was het, dat het spek op den volgenden Zondag, Klaas overheerlijk smaakte. Toen dan Dorus een boodschap van den Burgemeester kreeg, was hij wel gegaan, maar niet met blijdschap. Waar bemoeit die Burgemeester zich toch mee, had hij tegen Kaatje gezegd. Laat die vrouw Bruine zelf voor haar jon gen zorgen. Medelijden met dien kwajongen, omdat hij maar één been heeft Onzin Wat doet hij ondeugend te zijn Stel je voor, dat wij geld moeten geven aan alle jongens, die maar één been hebben. Je kunt wel aan den gang blijven. Ik ga niet. Toen had de huishoudster hem eens aan gekeken en gezegd „Het is zaliger te ge ven, dan te ontvangen." „Jij zeurt", luidde het vriendelijk antwoord. Een poosje daarna was hij de deur uitge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 2