Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 22 Juli 1927.
No. 29
RedacteurenDs. P, VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
IN HET ZWEET UWS AANSCHIJNS.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Over Zeeland
Belijdenisvragen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn.( en R. J. v. d. VEEN.
AbonnementsprIJsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,—
Afzonderlijke nummers 8 oent.
AdvertentleprIJsi 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 rsgels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOU OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU Sc OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 9 8. GIRONUMMER 4 22 80.
In het zweet uws aanschij'ns zult
gij brood eten.
Gen. 3:19a.
't Is een droevig tooneel, dat in Gen. 3
ons te aanschouwen gegeven wordt, in vers
17—19.
Daar spreekt een Rechter, de hoogste Rech
ter, de Schepper van hemel en aarde, Die
het gansch heelal in het aanzijn heeft ge
roepen en Zijn heerlijkheid daarin doet uit
blinken.
En voor dien Rechter staat een schuldige.
Een, die zich eerst met zijn mede-schuldige
vrouw heeft willen verbergen in het dichtst
van het geboomte, wat hem echter niet is
gelukt. En die schuldige, die in schuchter
heid en met schaamte nu voor zijn Schepper
staat, is een koning. Een koning zooals
er nooit een tweede op de aarde is geweest.
Een koning, die met macht bekleed was en
heerschappij ontvangen had over de visschen
der zee, en over de dieren des velds, en over
het gevogelte des hemels, ja over de geheele
aarde. Maar ach, die koning is gevallen. Hij
is ongehoorzaam geworden aan zijn God.
Hij is een overtreder geworden van des Hee-
ren gebod. Hij is een schuldige, die nu het
vonnis zal aanhooren.
Die schuldige is onze vader, 't Is geen
vreemde, die ons onverschillig is en wiens
lot ons koud laat of hoogstens ons medelijden
even gaande maakt, zonder meer. Maar 't
is onze vader, onzer aller vader, in wien
w ij gerekend worden, in wien w ij ge
zondigd hebben.
Diep vernederd staat hij, Adam, voor zijn
God. En uit den mond des Heeren hoort hij,
welke vloek hem treffen zal.
„Het aardrijk zij om uwentwil vervloekt
en met smart zult gij daarvan eten al de
dagen uws levens. Ook zal het u doornen en
distelen voortbrengen en gij zult het kruid
des velds eten. In het zweet uws aanschijlns
zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde
wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt
want gij zijt stof en gij zult tot stof weder-
keeren".
Zoo hoort hij het woord van Zijn Rechter.
Van vloek spreekt dat woord, van oordeel
en straf.
Maar toch niet alleen van vloek. Er klinkt
ook een toon van zegen door. Er gaat ook
genade met het oordeel gepaard. Het aardrijk
wordt vervloekt om zijnentwil, nochtans mag
hij daarvan eten. Met smart, o gewis in
het zweet zijns aanschijhs Maar toch hij
mag eten van zijin arbeid. Hij zal brood vin
den, hij zal de vervulling zijiner nooddruft
erlangen.
In het zweet uws aanschijns O, moeilijk
zal nu de arbeid zijn. Inspanning van al zij'n
krachten zal vereischt worden. Het is geen
vrijwillige, geen lichte arbeid meer, maar
veeleer een gedwongen, en slaafsch, een
hard werken. De koning is tot slaaf verne
derd. Nu hij ophield God te gehoorzamen,
houdt ook de schepping op hem, den mensch,
te gehoorzamen. Hij heeft geweigerd God
te dienen nu weigert het schepsel den
mensch te dienen.
Is de arbeid op zich zelf dan een vloek
Neen, dat niet. Integendeel. De arbeid is een
zegen. Reeds vóór den val was de mensch
tot arbeiden bestemd. Geen ledig niets-doen
was hem eigen. Geen vadzige rust. Geen
luie lediggang. „Mijn Vader werkt tot nu
toe, en Ik werk ook", sprak onze Heiland'.
En zou dan de mensch, die naar het beeld
Gods geschapen is, zonder werk zijn Ook
lezen we, dat de Heere God den mensch nam
en hem zette in den hof van Eden om dien
te bouwen en dien te bewaren.
Zoo was het reeds in het paradijs. Toen
was die arbeid enkel een zegen. Nu echter
is dit anders. Door de zonde kleeft er een
vloek aan. De arbeid is zelf geen vloek ge
worden. Hij blijft een zegen. Is nog
een zegen. Dat gevoelt men wel in tijden van
werkeloosheid.
Arbeid adelt. Arbeid bewaart den mensch
voor den ondergang, zoowel zedelijk als li-
dhamelijk. Of zou het te stout gesproken zijn
wanneer ik zeg er gaan meer menschen te
gronde door luiheid en lediggang dan door
arbeid en werkzaamheid
God beschikt het zoo, dat nog de arbeid,
hoewel met moeite en in het zweet des aan
schijns, toch een zegen i s en een zegen
geeft. Arbeid prikkelt des menschen ener
gie, verhoogt zijn activiteit. Juist door den
arbeid onderwerpt en beheerscht de mensch
nog eenigszins de aarde. Nog heeft hij
eenige heerschappij. En die wordt door
den arbeid uitgebreid. Daarin ligt het begin
van alle cultuur, van alle beschaving.
Wat wondere wijsheid Gods, die het
alzoo verordende, dat de vloek niet enkel
vloek zij, maar, hier op aarde althans, nog
met zegen gemengd is
Wat rijke genade Gods, die den schul
digen mensch nog met lankmoedigheid draagt
en met vele zegeningen omringt
Wat liefdevolle goedheid Gods, die
in Zijn toorn nog des ontfermens gedenkt
Zelfs in Zijne oordeelen komen nog Zijne
deugden uit.
R. HAMMING.
Over N. Brabant kwamen we in Zeeland.
Dadelijk valt het eigenaardige van het laat
ste gewest op. De schorren ten westen van
den spoorweg herinneren aan het ontstaan
van de onderscheiden eilanden, waaruit voor
namelijk deze provincie bestaat. De rivier
de Schelde en de zee hebben beide aan de
vorming van de gronden aandeel gehad. De
polders zijn vruchtbaar. Het kan wel zijn, dat
de landbouwers er geklaagd hebben over
de koude cn den velen regen van de maanden
Mei en Juni, nochtans viel ons op, hoeveel
beter de suikerwortels er stonden dan hier
in 't Noorden. Op Z. Beveland ben ik en
kele dagen gebleven en was in de gelegen
heid om mij te verwonderen over de goed
onderhouden boomgaarden, welke aan som
mige dorpen een schoon aanzien geven. De
bessenpluk gaf aan vele vlugge vingers werk,
terwijl de kleur der kersen uitkwam onder
de donker groene bladeren. Misschien moet
men eerst eenigen tijd wonen in een b'oom-
looze streek om het mooie van zulk een om
geving recht te waardeeren. Althans ik heb
er van genoten. En welk een rijkdom van
bloemen, waaronder de roos haar naam kan
handhaven. En de bekende Zeeuwsche zin
delijkheid draagt er toe bij om alles op het
vooraeeligst te doen uitkomen. Met welk een
zorg wordt hier alles onderhouden en met
welk een genot aanschouwt men hier de
waarheid, dat de hand des vlijtigen rijk maakt.
De bevolking heeft ook aantrekkelijkheid.
Gemoedelijkheid en vriendelijkheid gaan er
hand aan hand. Het koele en stugge zijn er
onbekend. De afstand tusschen rijken en ar
men is er niet zoo groot als in andere stre
ken van ons vaderland. De verhouding, welke
er tusschen de landelijke bevolking bestaat,
doet nog denken aan die, welke er heerschte
tusschen Boaz en zijn werklieden. De tegen
stellingen zijn er niet zoo schril en vandaar
dat socialisme en communisme er haast geen
voedingsbodem vinden. Schilderachtig is nog
altijd de kleeding der vrouwen en het is
wenschelijk, dat dit zoo blijve. De godsdienst
bleef er in eere. De kerk wordt er nog trouw
bezocht. Het aantal Christelijke scholen ver
meerdert nog. Er is Inderdaad nog veel, dat
tot erkentelijkheid noopt. Alleen het kwaad
van het individualisme, 't welk reeds zooveel
schade gedaan heeft in heel ons vaderland,
woekert er ook. Men vindt er niet alleen de
onderscheiding van Roomsch-Katholiek en
Protestand uitkomend zelfs in den 'vorm
van de vrouwen-muts maar ook die van
verschillen ondier de laatste. Meestal zijn de
bewoners op de dorpen orthodox, maar het
komt voor, dat zij op Zondag naar vier ver
schillende kerkgebouwen gaan. Sommigen ge
ven aan de Hervormde Kerk de voorkeur,
terwijl anderen met dit genootschap gebroken
hebben. Budding, die een grooten invloed
heeft geoefend, heeft in zijn eerste periode
mee het aanzijn gegeven aan kerken, weiKe
in de Gereformeerde belijdenis de uitdruk
king van haar geloof vonden, terwijl hij in
zijn later leven den stoot gegeven Weeft tot
het oprichten van vrije evangelische gemeen
ten. Deze laatsten hebben tot op heden haar
plaats kunnen houden, doch van uitbreiding
is er niet veel sprake. Dit is ook wel te
verstaan, want al hebben zij een eigen forma
tie, zij hebben niet een streng doorgevoerd
en nauwkeurig belijnd beginsel, waarvan het
gevolg is, dat onderscheiden harer leden te
recht komen in de Hervormde Kerk, welke
ruimte in overvloed biedt ook voor zulke lie
den. Doch de splitsing gaat nog verder en
doet ook de Gereformeerden uiteenvallen.
Dit is zeker jammer. Als allen, die de
Gereformeerde belijdenis de meest zuivere
achten, het met elkander eens waren en sa
men den opbouw der Kerk zochten, dan
zou er op menig dorp kunnen zijn een bloei
end kerkelijk leven, terwijl zij nu in kleinere
of grootere groepen leven, wat onwillekeurig
het sectarisme in de hand werkt. Als er
verandering ten goede komen zal, moet het
inzicht in de waarheid verhelderen, want dan
zal'de Kerk in haar geheel weer in 't mid
den van de belangstelling komen. De groote
vraag is voor menigeen hoe word ik zalig
en dit is inderdaad een groote vraag, maar
daarbij wordt vergeten, dat er nog andere
vragen zijn, welke een antwoord eischen.
Voor het belang van den enkele is er oog,
doch niet genoeg voor de werking van Gods
Geest in de familie en de geslachten. Men
is er niet genoeg van overtuigd', welke plaats
de Kerk naar de H. Schrift moet innemen
en welke taak zij heeft te verrichten, en
daarom is men er tevreden mee, wanneer
men slechts een plek vindt, waar men rustig
zijn levensdagen kan slijten. De drang naar
een gemeenschappelijk leven, dat beantwoordt
aan wat de H. Schrift als eisch stelt, is er
weinig en men beperkt het tot het samen
leven van eenigen, die elkander verstaan en
die voor zich zelf begeeren om het aange
naam en genoegelijk te hebben. In plaas van
te gelooven, dat de Christus Zijn Kerk ver
gadert door Zijn Woord en Geest, geeft
men toe aan de neiging om zelf te bepa
len, wat aanleiding geweest is, dat men kerke
lijk gescheiden leeft, staat men verbaasd1,
hoe gemakkelijk het valt, ofschoon de oor
zaken, welke dieper liggen, velen ontgaan.
Welk een verscnil is er met Schouwen. De
grond is er reeds anders. Er zijn minder
bloomen. De vruchtbaarheid is echter ook
hier groot. Hier en daar stonden, toen wij
het zagen, de boontjes in 't water. Het was
om er deernis mee te krijgen. Moeten aan
zulke planten, welke schier verkleumden in
de natte koude, de door heel ons land ge
waardeerde bruine booncn groeien Hier en
daar is er nog wel natuurschoon. Schudde-
beurs is bepaald mooi. En de vele meeuwen
van allerlei soort geven sieraad aan 't land
schap. Zierikzee roept oude herinneringen
wakker, welke spreken van vroegeren bloei.
Het is nu nog altijd een centrum van eenige
beteekenis. Hoe ruim is het uitzicht, dat. men
op dit eiland genieten kan. De velden dra
gen er nog altijd halmen, welke van zwaarte
schudden. Het modernisme heeft er echter
veel schade berokkend. De kerkgebouwen zijn
er nog en de torens wijzen nog altijd om
hoog, maar het godsdienstig leven heeft er
veel van zijn kracht ingeboet. Voor geheele
inzinking is het echter bewaard gebleven. De
eb is voorbij. Het water is weer aan 't op
komen. Doch het gaat er langzaam. De ja
renlange verwaarloozing heeft allerwege haar
spoor nagelaten. De Gereformeerde Kerken
hebben er een zwaren strijd en een moeielij-
ken arbeid. Zij, die het heil van Sion zoeken
geven het evenwel niet op, hoewel zij voor
een taak staan, welke onafzienbaar is. De
oogst is er nog groot, doch de arbeiders zijn
weinig. Hier en daar ontbreekt het ook aan
vaste leiding. Doch er is nog toekomst, ook
al zal het lang duren, voordat het kleine leger
met vasten tred afgaat op het doel. In som
mige Hervormde Kerken is nog een ritseling
van leven, welke ons zegt, dat nog niet alles
verstorven is. Eenige Christelijke scholen
werken mede om de kinderen te gewennen
aan den dienst des Heeren en dragen het zaad
des evangelies uit in eigen omgeving. In
menig opzicht echter zijn vele velden dor
en doodsch en de worm van 't ongeloof en
der onverschilligheid knaagt er aan 't volks
leven. Het is een gunstig teeken, d!at in de
oude stad Zierikzee de actie toeneemt en 'de
strijd met goed gevolg wordt gestreden.
Over de andere deelen van deze eilanden-
provincie zwijg ik ditmaal, hoewel ook daar
over heel wat te zeggen zou zijn. Over 't ge
heel is ook daar veel, dat tot erkentelijkheid
noopt maar meer nog, dat tot voortvaren
roept.
Tijdens mijn uitstapje heb ik weer ge
voeld', hoe na dit land mij nog aan 't hart
ligt. BOUMA.
VII.
Nog op twee vragen hebben wij onze aan
dacht te vestigen.
Ds. Littooij schreef in zijn 3e stelling aan
Ds. Kleinendorst, dat er tot het verbond twee
kringen behoorden, een engere en een wij
dere, n.l. de onzichtbare en de zichtbare kerk.
In ons vorig artikel hebben wij aange
wezen, dat dit niet zoo opgievat dient te
worden dat er mitsdien een inwendig en een
uitwendig verbond1 zou zijn. We hebben uit
gesproken en dat naar wij meenen aan de
hand' van onze Belijdenisschriften met argu
menten onderstreeptWie niet tot de onzicht
bare Kerk behoort, mag ook geen lid1 zijn
van de institutaire Kerk. Omdat ook de in
stitutaire Kerk, zooals we die voor ons zien
in haar ambten en bedieningen, en haar ver
gaderingen een heilige vergadering dbr
ware Christgeloovigen is.
En zij die uiterlijk in de gemeenschap der
Kerk verkeeren, zijn menschen die als
vreemdelingen en verraders de
voorrechten van de stad Gods zoeken te be-
nadeelen.
Dit neemt echter niet weg, dat wat Ds.
Littooij zeide in zooverre waar is Er zijn
twee kringen, een engere en een wijdere
kringde onzichtbare Kerk en de institu
taire Kerk.
Want er zijn altoos in Israël menschen die
wel besneden zijn, doch geestelijk gesproken
nog de voorhuid hebben.
Er zijn in elke institutaire Kerk mensthen
die wel in de Kerk, maar niet van de Kerk
zijn. Menschen die wel in de boeken van den
kerkeraad staan ingeschreven als leden, maar
wier naam niet geschreven staat in het bbek
des levens en des Lams, omdat ze niet met
een waarachtig geloovig hart zich aan hun
Heiland hebben gegeven.
Maar ter andere zijde is het evenzeer waar,
dat bijaldien de tucht streng wordt
bediend, mag aangenomen worden, dat
•de gemeente, zooals die daar is 's Heeren
naam is vergaderd de gemeente van Chris
tus is, onder wie zeker wel een enkele hy
pocriet zal zijn, een vreemdeling en een ver
rader, maar die als geheel de kenmerken van
het leven van Christus vertoont.
Maar zijn dit dan allen wei-verzekerde
geloovigen
Neen In geenen deele.
Dan zitten daar Enkelen, die in de vaste
overtuiging van Gods genade roemen mogen,
dat ze er zijn Die gelooven en daarom
spreken. Vaders en moeders in Christus.
Jongere menschen ook, die den Heiland
liefhebben en weten dat ze hem liefhebben
Verzekerde Christenen.
Maar daar zitten ook Velen, die van harte
ja kunnen zeggen op de vraag Mijn broeder
of zuster, is het uw begeerte om God' te
dienen, verootmoedigt ge u over uw zonde
Is er leedwezen in uw ziel, dat ge nog zoo
menigmaal struikelt, zoo dikwijls valt Vlucht
gc tot den Heere en tot Zijne ontferming
Maar die geen antwoord durven geven op
de vraag Zijt gij er reeds Hebt ge ge
wisse zekerheid voor de eeuwigheid
Vrome menschen, trouw-mcdelevende men
schen, doch die de zekerheid missen, dat
„al hun zonden hun om Christus' wille ver
geven zijn."
En er zijn er ook, die wel dikwijls door
twijfel aangevochten worden bij wie ge-
bedsverhooring scheen uitgebleven die soms
zoo heen en weer kunnen geschud worden
vandaag zijn ze hemelhoog juichend, morgen
zijn ze ten doode bedroefd. Ze kennen tijden
van hartelijke belangstelling in den dienst
des Heeren, en dan komen er soms maanden
van inzinking. Een ander merkt dit niet zoo
zij zeiven weten het opperbest.
Er zijn er ook wij spreken nu alleen
van belijdende leden met net oog op het
Avondmaal die in een onbekeerlijk leven
wandelen.
Ze hebben belijdenis gedaan, maar ge
merkt er niets van. Komen slecht ter Kerk,
gaan meestal niet weer ten Avondmaal, wach
ten wekenlang met het laten dbopen hunner