Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 15 Juli 1927. No. 28. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (Wt) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. Des HEEREN volk gedood. ZEEU KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bg vooruitbetaling f Ij- Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbg jaarabonnement van minstens 500 ragels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITT001J OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280. Maar des anderen daags murmu reerde de gansche vergadering tegen Mozes en tegen Aaron, zeggende Gijlieden hebt des HEEREN volk gedood. Num. 16 41. Het is een wel zeer ernstige beschuldiging, die vervat ligt in het verwijt des HEEREN volk gedood te hebben. Een beschuldiging die zoo ze gegrond is moet doen vree zen een zeer zware vergelding. Als naar Zach. 2:8 het aanraken van Gods volk vergeleken wordt met het aanraken van Gods oogappel en reeds dat aanraken van Gods volk, daarom ge wroken wordt, hoeveel temeer dan het doo- d e n van dat volk Gods. Die zware beschuldiging werd nu inge bracht tegen Mozes en Aaron. En naar het scheen niet geheel ten on rechte. Immers daar waren menschen ge dood. Dat was een niet te weerspreken feit. Die menschen, die gedood waren, behoorden tot het volk des HEEREN. En Mozes en Aaron stonden daar niet heelemaal buiten. Let maar op het verband, waarin deze be schuldiging voorkomt. In vs. 32 en 33 wordt verhaald dat de aarde zich opende en verslond het gezelschap van Korach met hunne huizen en alles wat het hunne was. En in vs. 35 dat er vuur uitging van den HEERE, dat verteerde die tweehon derd en vijftig mannen, die reukwerk offer den. Daar waren dus menschen gedood, men schen die behoorden tot Israël, tot het volk des HEEREN. En Mozes en Aaron stonden daar niet hee lemaal buiten. Het was Mozes, die in ge zelschap van Aaron, had gezegd dat Korach en zijn aanhangers niet zouden sterven als alle menschen, maar dat zij levend ter helle zouden varen. Het was wederom Mozes, die de 250 man had opgeroepen te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN bij de tent der samenkomst en daar was toen die vuurdood over hen gekomen. Wat wil men nog meer om duidelijk te be wijzen, dat Mozes en Aaron des HEEREN volk gedood hadden Wie dan ook met een schijn van grond zich tevreden stelt, om in dien schijn alle schuld van zichzelf af te schuiven en te pareeren als verdediger van Gods volk, heeft aan dat bewijs genoeg. Maar men moet het dan doen met niet meer dan een s c h ij n. Wien het om de waarheid te doen is, vindt al aanstonds deze beschuldiging zeer onwaarschijnlijk, en ziet, bij nader onderzoek, dat ze geheel onge grond is, ja zich leeert tegen degenen, die haar uitbrachten. Hoe onwaarschijnlijk blijkt ze al, waar zij wordt ingebracht tegen Mozes. De man, die Gods volk zou gedood hebben Zou Mozes zijn Wie die dezen man kent, kan dat gelooven Hij had wel eens iemand gedood, maar dat was een Egyptenaar. En dat deed hij toen in brandende, zij het ook onverstandige en onbezonnen, liefde voor des HEEREN volk. De man, die des HEEREN volk zou gedood hebben, zou Mozes zijn De man, die eens in onbegrijpe lijke liefde voor dat volk gebeden had, dat God hem uit zijn boek mocht delgen opdat het schuldig volk mocht ontvangen vergeving van zijn zonde. (Ex. 3232, 33). De man, die altijd en overal voor dat volk zorgde met een liefde grooter dan waarmee een vader zorgt voor zijn kinderen. Wie dit bedenkt staat al aanstonds scep tisch tegenover deze beschuldiging. Neemt ze maar niet zoo voetstoot aan en wil die zaak dan weieens nader onderzoeken. En wanneer hij dan op nader onderzoek uitgaat, dan wordt hem duidelijk, dat deze ernstige beschuldiging werd ingebracht door menschen die zichzelf hadden moeten be schuldigen, maar daartoe niet bereid waren en die nu hun eigen schuld zochten te ver bergen door onder een vroom kleed een an der te beschuldigen. Daar waren menschen gedood Dat was niet tegen te spreken. Maar die menschen hadden naar Gods oordeel den dood ver diend. Die menschen hadden bezwaar tegen Mo zes en Aaron, Dathan en Abiram, uit den stam van Ruben, den eerstgeborene (16:1) konden het niet hebben dat een man uit den stam van Levi over Israël het gezag voerde. Deze mannen voelden zich blijkens vs. 12 en 13 nog al hoog. Toen Mozes hen een (boodschap stuurde, dat zij eens bij hem moesten komen, was hun antwoord daar denken we niet aan Daar hebben we geen plan op Wat meende die Mozes wel, dat hij heelemaal hun overheer was Ze lieten zich door hem niet commandeeren en ci- teeren. Zij wilden ook niet zooals de groep van Korach dat Aaron en zijn zonen alleen het priesterschap zouden bedienen. Korach, een neef van Mozes vgl. Ex. 6:17 oordeelde dat hij daarop evenveel recht had als Aaron. Waarvoor zoo zeiden ze verheft gijlieden u over de gemeente des HEEREN Maar zoo was dit eigenlijk niet een zaak tusschen het volk des HEEREN en Mozes met Aaron, maar een zaak tusschen dat volk en zijn God. Het bezwaar, dat zij tegen Mozes en Aaron inbrachten kwam op uit een zich-niet-willen- onderwerpen aan de ordening Gods God had Mozes geroepen om te staan aan het hoofd van Israël. God had Aaron met zijn zonen geroepen om Hem te dienen in Zijn heiligdom. Maar Mozes en Aaron konden daar niet buiten blijven omdat het ging om de plaats, die God aan hen gegeven had. En wel verre van nu aanstonds bedacht te zijn alleen op het handhaven van de hun ge schonken eere, zijn Mozes en Aaron bedacht op het heil van dat volk. Daarom waar schuwen zc nog. Daarom poogt Mozes aan Korach en zijn kerkgenooten nog duidelijk te maken, dat zij tegen den HEERE zich ver zetten. Daarom als Dathan en Abiram, in hoogheid des harten, niet tot hem willen ko men gaat hij tot hen om nog met hen te spreken, ook al kon dat uitgelegd wor den als een bewijs van zwakheid, dat hij eigenlijk zelf niet zeker was van zijn zaak. Houdt het volk vast aan zijn wederstaan van de ordeningen Gods, dan moet Gods gericht komen. En dat zoekt Mozes nog juist af te wenden. Neen niet hij met Aaron doodden des HEEREN volk, dat deed de HEERE zelf, omdat zij niet wilden luisteren naar het Woord van Zijn knecht. En dat de verdwaasde volgelingen van Ko rach, Dathan en Abiram zoo hardnekkig aan hun verzet vasthielden, kwam öök daardoor, dat zij bij het volk aanhang vonden. Als het heele volk, als een God gevolgd volk aan stonds gelijk het had moeten doen te gen de opstandelingen partij had gekozen en mee gepoogd had hen tot bezinning te brengen, zouden zij allicht van hun verzet hebben afgelaten. Maar de toejuiching, die zij bij het volk vonden, deed hen volharden in hun zondig verzet, dat de oorzaak werd van hun dood door een strafgericht Gods. En dat volk, dat alzoo mee de oorzaak was van hun dood, dat volk dorst nu tegen Mozes en Aiiron, die hierin geheel onschuldig wa ren, die nog gedaan hadden wat kon, om dat volk te redden Gij hebt des HEEREN volk gedood. Zoo wordt wel duidelijk, hoe voorzichtig men moet zijn met zoo'n vroom schijnende beschuldiging. En ook voor onzen tijd is daaruit leering te trekken. Ook in onzen tijd worden de ordeningen Gods tegengestaan en onder den schijn van op te komen voor het volk, en voor de rech ten van het ambt aller geloovigen, wordt mis kend de plaats, die toekomt aan de bijzondere ambten. En dan moet ook het bijzondere ambt op treden, om de ordeningen Gods te handha ven. En wanneer dan het optreden van het bij zondere ambt, ernstige gevolgen draagt voor sommigen, dan wordt ook nu wel de beschul diging gehoord Gij hebt Gods volk aange rand. Het zou een ernstige beschuldiging zijn wanneer ze gegrond was. Maar ze zou om gegrond te zijn niet moeten worden ingebracht tegen de Mozes- séh en Aarons, die van Godswege handhaven zijn ordinantiën, maar tegen hen, die met ver zaking van hun roeping, de handen sterkten dergenen, die afdwaalden. Ze zou moeten worden omgekeerd in een zelfbeschuldiging. HEIJ. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Beter de zonde te doen Dr. H. Lambooy sprak voor Studenten over Christendom en Handelspraktijk; waarvan verslag voorkomt in Fraternitas van 6 Juli. Ongetwijfeld een moeilijk probleem, waar van Dr. L. dan ook de moeilijkheid duide lijk heeft aangewezen. We werden echter onaangenaam verrast toen we lazen „Ten slotte onze persoonlijke hou ding. Deze is ten eerste het aanvaarden van het compromis voortkomend uit het staan van zondige menschen in een zon dige wereldals heiligen kunnen wij niet leven, voortgaan op den weg der zonde mogen wij evenmin. Hier is niets anders mogelijk dan een middenweg, omdat wij „maar mensch" zijn. Maar ten tweede moeten wij zooveel mogelijk trachten God gehoorzaam te zijn, ook wanneer wij in den handel zijn." Dit is natuurlijk niet juist! En er is ook een gelukkige tegenspraak in het betoog. Want als wij zooveel mogelijk trachten God gehoorzaam te zijn, dan is dit een jagen naar heiligmaking die juist van zulk een compro mis niet weten wil. Trachten gehoorzaam te zijn is strijd, is streving, is oppositie tegen de wereld com promis is het einde van den strijd, is de rust, is de wapenstilstand met de wereld. Maar ernstiger bezwaar nog hebben we tegen het volgende „Eén moeilijkheid doet zich nog voor, welke ook in de discussie sterk naar vo ren kwam n.l. deze de keuze tusschen bewust zondigen (b.v. liegen, te veel geld vragen) en het gezin laten verhongeren. Spr. concludeerde dat hij zich gevallen kon indenken, waarin het beter is de zonde te doen, op grond van het feit, dat het alternatief nog erger is." Zooals het hier staat, lijkt het alsof er nog iets ergers is dan „de zonde te doen." Ik kan tenminste niet anders inzien, dan dat Dr. L. hier het dilemma stelt öf de zon de öf het nog erger alternatief. Doch dit is in strijd met Schrift en Be lijdenis. Er is geen kwaad grooter dan de zonde. Wanneer er keuze gedaan moet worden, tusschen een zedelijk kwaad en een natuur lijk kwaad, behoort de keus te vallen op het natuurlijke kwaad. Daniël kon menschelijker- wijze gesproken niet gemist worden voor de toekomst van zijn volk, maar hij kiest de leeuwenkuil boven de vergoddelijking van koning Darius. En wanneer de keus loopt tusschen twee erlei zonde - een grootere of een kleinere zonde dan gaat net spreekwoord niet op, dat ge van twee kwaden het minste moet kiezen. Ge moogt dan geen keus dk>en. Hier is geen alternatief, maar hier staat het woord van den Catechismus in vr. 94 „eerder alle schepselen varen laten, dan dat ik in het allerminste tegen Zijnen wil ddo". Men had er vrede mee kunnen hebben, wanneer Dr. L. gezegd had dat men zich gevallen kon indenken, waarin een Christen er toe kwam de zonde te doen, op grond enz. hoewel hij ook dan had moeten wijzen op de heerlijkheid van het geloofsbetrou- wen. Doch zooals het er nu staat, lijkt het nergens op We geven gaarne toe, d'e jammerlijkheid van „maar een mensch" te zijn. Doch ook voor maar een mensch, gaat armoe boven schande. Maar het gaat hier over Christenen, blijkens den titel van het onderwerp. En Christenen noemen alleen plicht de ons door God geboden wijze van handelen, zoo dat Hij ons dus nooit twee tegenstrijdige han delwijzen kan gebieden. Van tweeërlei zonde waartegenover we ge plaatst worden, kiezen we niet de lichtere maar weigeren elke keuze te doen. En geven het Gode in de hand die als geen hulp of uitkomst blijkt, van Zijn kin deren het pad kent en effent. v. D. Misschien mag ik Dr. Lambooy ver wijzen naar de Calvinistische beschouwing over de Handelsethiek in Troeltsch Die Soziallehren der christl. Kirchen, blz. 704 v. DADERS DES WOORDS. De V U.-dag. De V.U. dag is, naar het woord van den voorzitter der Vereeniging, den heer H. Co- lijn, niet onvruchtbaar geweest. Afgaande op wat we in het uitvoerig ver slag van de vergadering lazen, lijkt ons dat een juiste typeering. Er was en dat hadden we ook wel ver wacht een groote opkomst. In gewone tijden kan het wel eens lijken, dat de liefde voor onze Gereformeerde Universiteit ver flauwt, omdat de vergaderingen dan niet zoo druk bezocht zijn. Maar dat is maar schijn. Het gaat er dan mee als met de leden van een familie die wat verstrooid wonen. Als alles goed gaat bezoeken ze elkaar niet veel, en kan een buitenstaander den indruk krijgen, dat ze maar los aan elkaar hangen, maar als er zorg komt dan blijkt, dat de familieband wel terdege trekt. Als de zorgen ontwaakt voor onze V.U. dan dringt de liefde tot een getrouw bezoek van de Jaarvergadering. En daar was nu zorg de groote opkomst kon dus venvacht worden en die was er ook en reeds dit moet vrucht dragen voor de Stich ting. Die vrucht was er ook in de vele goede woorden, die gesproken werden. We kun nen ze niet alle hier herhalen en moeten dus een keuze doen. i, En dan denken we aan een stuk uit de openingsrede van Prof. Anema, waarin hij het had over de saamwerking tusschen de drie groepen, die onze Universitaire we reld vormen :de hoogleeraren, de stu denten en het Gereformeerde volk en die elk hun eigenaardig karakter hebben. Is er onder hen alzoo verschil, hun eenheid is grooter dan hun verschil door het één- zijn in warme liefde voor de Gereformeerde beginselen en het gevoel van diepe verant woordelijkheid voor God. Voor het betrach ten van die eenheid moet echter elk der drie groepen eenige opoffering brengen. De hoog leeraren moeten doordringen in de zielen van het volk en naar het hart van dat volk spre ken. De studenten moeten begrijpen dat zij a.s. volksleiders ziin en zich daarnaar ge dragen. En het volk moet ook, als alles niet precies gaat zooals zij het zouden wenschen, niet met teurghouding van persoonlijke toe wijding en stoffelijken steun de Universi teit tegemoet treden. Een zelfae toon werd beluisterd in het re feraat van Prof. Hoekstra over „Band aan het Woord". Volgens het verslag zeide deze daarvan „De Vrije Universiteit is geboren uit den geest van "het Geref. volk en zijn Universiteit kan alleen bloeien in de sfeer van het vertrouwen. Moge er steeds meer isamenbinding komen, doordat zij die een leidende positie innemen al meer denken en leven in gemeenschap met het Woord en het Geref. volk niet kittelachtig van gehoor, het vertrouwen niet opzegt, wanneer het eens andere klanken hoort, dan het vroeger ge woon was te vernemen, mits al wat verkon-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1