Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 24 Juni 1927. No. 25. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke, Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT flET WOORD. KINDEREN GODS. Het stemrecht en onze zusters ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal b\j vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 rïgels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie: Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ ie OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 422 80. Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht ge geven kinderen Qods te worden, na melijk die in Zijnen Naam gelooven. Joh. 1 12. Kinderen Gods zijn Is er hooger, heerlijker, denkbaar Gelukkig wie van harte zeggen Dat is het hoogste hier, "wat ik mag zijn. Zalig wie den Heere daarvoor danken en nu ook als kinderen Gods hun leven aan Hem willen geven Hoevelen stemmen dit toe, die zelf den Heere toch niet danken en nu verloochenen wat zij eens beleden. Bij onzen Doop toch hebben onze ouders of getuigen bekend, dat wij „in Christus geheiligd" zijn en toen is woordelijk aldus gedankt„Almachtige, barmhartige God en Vader, wij danken en loven U, dat gij ons en onze kinderen.... tot lidmaten van Uwen eeniggeboren Zoon, en alzoo tot Uwe kinderen aangeno men heb t". Dat hebben wij bij onze open bare belijdenis des geloofs persoonlijk voor ons zelf aanvaard en weer opnieuw beleden toen wij zelf een kind ten doop hielden. En toch, hoevelen durven het vrijmoedig bevestigen, als hun wordt gevraagd Zijt gij een kind van God Slechts weinigen. Hoe komt dat Vanwege onze zonden zeg gen wij. Daar is zooveel dat tegen ons ge tuigt, zoodat het de blijmoedigheid ontneemt. Zeer waar. Maar hebben wij die zonden niet als wij een kind ten doop brengen en als wij onze belijdenis nog steeds gestand doen door ons geliefden in den Heere Jezus Christus te laten noemen Vanwaar dan die tweeërlei houding, die het geloofsleven zooveel schade doet De oor zaak zal hierin moeten gezocht, dat wij het Bijbelsche spoor verlaten in de practijk van het geloofsleven. Johannes zegt, dat zij, die in Christus' Naam gelooven, macht ontvangen kinderen Gods te Worden. Lezen velen dit soms ook verkeerd, alsof het zóó was, dat Christus ons, als wij op recht gelooven, een innerlijk kunnen, een vermogen om het aan te nemen, schenkt Als het zoo was, dan zouden wij moeten roemen op iets in ons zelven, en wie durft dat Hoogstens zou het dan bij tijden en oogenblikken kunnen gezegd, dat wij ook •kinderen Gods zijn, maar 't zouden korte oogenblikken zijn, en wie zal zeggen of het geen vergissing, of het maar niet enkel ont roering in 't gebedsleven was Op dien weg is geen zekerheid voor wie het heel ernstig neemt. Maar, gelukkig, hier staat iets anders. Dit woord kan niet beteekenen, dat wij door het geloof de innerlijke bekwaamheid pntvangen om kinderen Gods te worden, want wij weten dat de mensch zonder de wedergeboorte dood is en tot geen gelooven in staat. Als hij gelooft, dan is hij weder geboren, want Gods werk gaat voorop. Het woord „macht" wil zeggen een wet telijke bevoegdheid, een recht. Die in Zijnen Naam gelooven worden dus terstond verhe ven tot den rang van kinderen Gods. Door het geloof worden wij Christus ingelijfd en zijn wij dus kinderen Gods. Niet omdat wij nu innerlijk de bekwaamheid hebben om dat te zijn, maar omdat wij door het geloof Chris tus en al Zijne weldaden deelachtig worden. Wij gelooven, dat Jezus Christus waarlijk- is, wat Hij heetdat Zijn Naam geen leugen maar waarheid is, en dan geeft Hij ons de bevoegdheid om kinderen Gods te worden. Als wij door Gods Geest Christus aanne men en op Zijn Woord gelooven, dan zijn wij kinderen Gods. Als zoodanig moeten wij in de wereld optreden, maar dan moeten iwij ons zelven daar ook voor houden. Niet om op ons zelven te roemen, want alle roem is uitgesloten juist omdat het geen innerlijke bekwaamheid, doch een wettelijke bevoegd heid is, die ons geschonken wordt, maar om in dankbaarheid den Heere te erkennen en te eeren. Als wij den Naam van Christus belijden en wij willen Hem niet verloochenen, dan moe ten wij Hein dienen, gehoorzamen, liefhebben, en dat kunnen wij niet, als wij niet geloo ven, dat wij kinderen Gods zijn. En die vrij moedigheid moeten wij niet willen ontlee- nen aan ons zelven, want onze consciëntie klaagt ons aan, maar aan Christus. Omdat iwtj in Christus zijn, Dien wij door het geloof deelachtig worden, daarom alleen zijn wij kinderen Gods, want H ij geeft ons de macht, de bevoegdheid, het recht, om als kinderen Gods op te treden. Hij is onze ge rechtigheid voor God, ook al hebben wij zwaar en menigmaal misdreven, ja daarom juist. Als wlij dit zoo zien, dan moeten wij ons zelven diep verootmoedigen vanwege ons klein geloof, want dat is dan niet twijfel aan ons zelf maar wantrouwen jegens Christus, of Hij ons wel tot kinderen Gods maakt. Maar een groote troost ligt hier ook voor ons wankelmoedig hart, want God zal ons qm onze zwakheid en gebreken niet uit werpen als wij dit goed lezen. Dat zou Wel het geval zijn, als het aan onze be kwaamheid, aan ons kunnen lag. Dan was blijde roemen een bewijs van gren- zelooze oppervlakkigheid en van gemis am zelfkennis. Maar nu wordt zelfs de zwakgeloovige niet afgestooten, want Christus geeft aan hen, die met beschroomdheid tot Hem vluch ten evengoed de macht om kinderen Gods te worden dan aan de sterkgeloovigen, omdat dit niet afhangt van den geloovige. „Zoo velen Hem aangenomen hebben", dien geeft Hij recht op het kindschap. Daar zijn ook de zwakken bij, de kleinen. Die zijn ook als de berg Zion, die niet wankelt, omdat hun waardigheid, ook niet de waar digheid van hun geloof, hen maakt tot kin deren Gods, maar Hij, in Wien zij gelooven. Niet ons gelooven, maar het voor- Werp van ons geloof bewaart ons. Alleen, tot Gods ecre, Die hier wil geprezen worden en gedankt, en tot meerdere zaligheid in eigen leven, en tot trekking van den naaste, moeten wij dit meer bedenken. Nu is vreeze zonde, want „in de liefde is geen vrees". Nu is blijde roemen plicht, omdat wij niet in ons zelven behoeven te roemen, maar het in de Heere mogen doen. Wij moeten meer dankbaarheid betoonen door de kracht van Hem, die doet wat Hij belooft en meer zien op die liefde des Va ders, die Zijnen Zoon voor ons deed geven in den dood, opdat wij leven zouden. Laten wij allen, die weten, dat wij niet buiten Christus kunnen meer met blijde dank baarheid Johannes nazeggen „Ziet, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, na melijk, dat wij kinderen Gods genaamd zou den worden." Dan komen de hypocrieten in de knel, maar dat moet ook. Grijpskerke. J. DIJKSTRA. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Hooggeachte Redacteur In „De Zeeuwsche Kerkbode" no. 21 van 27 Mei 1927, noodigde u de lezers uit, om hunne gedachten eens te doen kennen omtrent „het verleenen van stemrecht aan de vrou wen in de Kerk". Dit kon volgens U zeer in het belang zijn van deze kwestie, nu dit vraagstuk opnieuw aanhangig is gemaakt voor eene behandeling op de as. Synode. Mij dunkt deze uitnoodiging kon niet an ders worden gelezen dan met een tikje ironie, want het kon toch onmogelijk de bedoeling zijn, dat door de behandeling in „De Zeeuw sche Kerkbode" de zaak tot klaarheid zou komen. Ik kan mij niet voorstellen, dat U het zelf ook maar een oogenblik geloofde. 1). Deze kwestie en daarnaast nog andere, doen eigenlijk het gevoelen ontstaan, dat men be zig is ons een weinig voor de mal te hou den of hoe moet men het anders verklaren, dat nu ja, zij die er in de Kerkelijke Bladen over hebben geschreven wel een weinig klaag den over de te late verschijning van het „Rapport en de Nota der minderheid", doch niemand hunner heeft de moed gehad, om nu eens duidelijk uit te spreken, dat het schande is, of althans ontoelaatbaar is, dat men drie jaren noodig heeft gehad, om deze in vergelijking met andere aan de orde zijnde onderwerpeneenvoudige zaak, voor behandeling gereed te maken. Vergis ik mij niet dan bevat het alles bijeen 50 bis druk, welnu daarvoor hebben 5 deputaten toch geen drie jaren noodig om gereed te ma ken 2) En nu weet ik wel, dat deze deputaten meer te doen hebben voorts de Synode van As sen. Zeker, doch als dat ook niet als een verschooning kon worden bijgebracht, zou het zeker geheel de spuigaten uitloopen. Trouwens er zullen toch zeker wel dubbel zooveel knappe mannen in onze Kerken ge vonden worden, dan het aantal deputaten dat geregeld voor de Synodes werkt Kunnen wij ons dan niet weer los maken van de meening onzer vaderen, alsof er maar een paar mannen in onze kerken zijn die het weten 3) Kunnen wij dan niet anders worden Genoeg, de Kerken en de Pers hebben ongeveer 6 weken tijd gehad om er het hunne van te zeggen. De deputaten hebben denkelijk wel begrepen dat dit voldoende lang was om ons allemaal te vertellen dat wij er niet rijp voor zijn. De 2e conclusie van de meerderheid is een gelukkige vondst. Wij kunnen rustig zijn. De Zeeuwsche Kerken hebben ook ge sproken en in de „Prov. Synode" is het in voorstel vastgelegd d a t w ij (eigenlijk) om de zusters recht te doen, nog niet rijp zijn. Dat is zoowat het standpunt van alle pro vinciale Synodes. 4). Om vooral te doen uitkomen dat men toch voorzichtig, zéér voorzichtig moet zijn, heb ben wij een tweetal uitspraken kunnen lezen, zoo ongeveer van dezen inhoud, dat men wel niet bevreesd is voor de toekenning van het istelmrecht aan de zusters, doch men be denke dat het gevolgen heeft. Op stemrecht volgt kerkregeering. Wel zeker voorzichtig, af sof het stelsel van vrije zitplaatsen in sommige kerken toegepast, voor de leden óók beteekent, dat zij in de preekstoel of in de ouderlingenban'- ken mogen gaan zitten. Wij kunnen echter, ziende op deze geschie denis niet bepaald roemen, dat men voor ons, de leden der Geref. Kerken veel tot klaar heid brengt. Nog enkele jaren en wij herdenken het 100-jarig bestaan onzer Geref. Kerken, 5) en thans zijn wij niet rijp, voor De uitbreiding van net aantal gezangen vrouwen tot net ambt van diaken te kiezen; onze zusters met ons te doen stemmen voor de ambtsdragers. Wij hopen dat betreffende het laatste punt, het voorstel ik meen Den Haag lui dende ongeveer „Rapport en Nota zijn te laat ontvan gen om deze nog tijdig te kunnen be handelen en daarom dit voorstel aan houden" aangevuld met het volgende amendement „Noodigen de Kerken uit Rapport en Nota in een vergadering met de lidmaten (broeders en zusters) te behandelen", wordt aangenomen. Op die wijze is het mogelijk tot een vrucht baar resultaat te komen. Tot zoolang kun nen wij met de behandeling er van wachten en ons oordeel voor ons houden 6). Met vriendelijken dank voor de plaatsing, J. HUIZ1NGA. Terneuzen, Juni 1927. We veroorlooven ons bij dit stuk van br. Huizinga waarin de verwijzingscijfertjes door ons geplaatst zijn, een paar opmerkingen te plaatsen. 1) Het was niet ironisch bedoeld. Ik wilde juist gaarne eens enkele stemmen, mogelijk ook van zusters vernemen, om te zien, hoe de gemeente op die dingen reageerde. Volledige klaarheid heb ik niet kunnen ho pen, maar mogelijke verheldering was niet uitgesloten. Het is zeer jammer dat br. Hui zinga deze ons ook niet geefthet consta- teeren van het in gebreke blijven van depu taten <e n het uitdrukken van spijt dat het gaat zooals het gaat, brengt ons geen stap vooruit. Dat br. H. het Vrouvvenkiesrecnt schijnt te begeeren nemen we graag met dankbaar heid voor kennisgeving aan maar WAAROM is hij er voor Met dit waarom had hij onzen lezers gediend vooral wanneer hij het uitgesproken had vóór onze Zeeuwsche Partic. en vóór de andere door hem genoemde Synodes. 2) Br. Huizinga, die in zijne positie we ten kan, dat er „tusschen hemel en aarde meer is dan waarvan sommiger filosofie heeft gedroomd" moest niet spreken van een voor den mal houden. Daar zit aan deze zaak, die niet zoo een voudig is als dhr. Huizinga schijnt te mee- nen, heel veel vast. 't Is jammer, dat hij het debat op de Predikantenconferentie te Utrecht een jaar of wat geleden niet heeft bijgewoond. Al hebben Deputaten natuurlijk niet drie jaren achtereen aan dit rapport gewerkt, het is ook br. Huizinga bekend, dat de kleinste rapporten soms de meest moeilijke Zijh. 3) Is het de meening onzer vaderen alleen, of is het werkelijkheid, dat de mannen met degelijke kennis en met een tege 1 ijk be zadigd oordeel, te allen tijde uiterst 'Schaarsch zijn Ik ben met br. Huizinga een vriend van den vooruitgang maar ik zou voor zulke knappe koppen willen passen, die met de praktijk geen rekening houden en geen besef hebben van wat er in het hart van de gjemeente leeft. Deputaten moeten in hun rapport niet alleen „leeraar" maar ook „her der" blijken. Mecanicien èn chauffeur tege lijk. Waar br. Huizinga van dubbel zoo veel knappe koppen spreekt, geloof ik dat met deze twee vereischten ook hij zich maar ternauwernood buiten den bekenden kring zou kunnen bewegen. 4) De Zeeuwsche Synode is één van de eerste geweest, die haar oordeel uitsprak. Het is bewezen, dat ze daarmee goed ge grepeni heeft wat in heel het lana zoowat de opinie was. Een bewijs van haar „aan voelen" (vergeef mij dit woord) van de situ atie. Maar de Partic. Syn. van Zeeland heeft niet gezegd wat br. Huizinga haar laat zeg gen Om de zusters recht te doen, z ij n w ij nog niet r ij p. Ze nam alleen eenparig het besluit, dat zij in haar karakter als vergaderde classes in welker Kerken wegens te late verschij ning het rapport niet voldoende was ter sprake gekomen geen wetenschappelijk en principieel oordeel kon vellen in de quaes- tie tusschen Rapport en Memorie. En dit was gezien het voorstel van Zierikzee om aan het rapport adhaesie te betuigen zelf een soort concessie aan de Memorie van Ds. Lindeboom. Daar echter de Partic. Synode van oordeel was, dat al zou iemand ergens recht op hebben er omstandigheden zijn, om met het in gebruik nemen zeer voorzichtig te zijn, is zij met de tweede conclusie in zee gegaan. Iets wat ongetwijfeld br. Huizinga, alsplv. Kantonrechter in het burgerlijke recht even zeer telkens ontmoet. 5) Dit is een „slip of the pen" verschrij ving. Br. Huizinga zal toch den aanvang der Gereformeerde Kerken niet in 1834 stellen Het is zoo jammer, dat dergelijke verschrij vingen nog maar altijd blijven medehelpen om de verkeerde gedachte te bestendigen alsof wij de „nieuwe" Kerk waren. Het is de pretentie van de Gereformeerde Kerken, dat zij „de oude Kerk" zijn, die haar bestaan met Art. 27 der Belijdenis we ten van den beginne der wereld af. „De Geref. Kerk is de Kerk van Adam". 6) Wij willen met br. H. ook wachten maar zijn oordeel heeft hij niettemin in dit stuk niet voor zich gehouden. We stellen echter niet zoozeer prijs op het oordeel van br. H. maar wel op de gronden die hem dit oordeel deden vormen. Daarover vernemen wij tot onze spijt niets. Toch had ook br. Huizinga met een op ernstige studie van het vraagstuk berus tende uiteenzetting van zijn meening een voorlichting kunnen geven waarmee niet al-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1