Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 10 Juni 1927.
No. 23.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
Bidden voor en na Pinksteren.
Uit de dagen der Doleantie.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. y, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
AbonnementsprIJsi per kwartaal bg vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
AdvertentleprIJsi 15 oent per regelbjj jaarabonnament van
minstens 500 ragels be'angrgko reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOU OLTMOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiên tot Vrgdag-
morgen 9 uur te zenden aan de Drukker» LITTOOU Sc OLTHOFF
Spargaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 22 60.
Deze allen waren eendrachtiglijk
volhardende in het bidden en smee-
ken.
Hand. 1 14.
En zij waren volhardendein
de gebeden.
Hand. 2:42.
Na de hemelvaart van Christus is in de
verhouding van Hem tot Zijne discipelen
een verandering gekomen, wat de omgang
betreft. Eigenlijk was dat reeds geschied met
Paschen, na de opstanding. Om zijne jon
geren te onderwijzen en om hen tot getui
gen van Zijne opstanding te maken, was
hij nog veeitig dagen lang aan hen ver
schenen.
Maar de verhouding was nu anders. Maria
Magdalena mocht Hem hier niet vastgrijpen,
niet vasthouden, want Hij was nog niet tot
Zijnen Vader opgevaren. De omgang van
voor Paschen kwam niet weer terug. Die zou
eerst weer en dan veel heerlijker plaats
vinden in den hemel.
Nu moet het hier op aarde zijn een gees
telijke omgang door 't geloof aan 's Heeren
Woord, een omgang zonder zien, een „wan
delen door 't geloof en niet door aanschou
wen". „Zalig zijn zij, die niet zullen gezien
hebben, en nochtans zullen geloofd hebben".
Deze omgang door het geloof vindt in
het gebed haar hoogtepunt. Door het geloof
in het Woord nadert de geloovige tot Hem,
die dat Wooid gesproken heeft. Het Woord
is de grond, waarop hij steunt, waarop hij
pleit en waarop hij verhooring verwacht.
De bidder grijpt God aan op Zijn Woord.
Niet in dien zin, dat het alles uitgaat van
den geloovige, integendeel God is in dat
Woord tot hem gekomen en heelt hem door
Zijn Geest dat Woord geloovig doen aanvaar
den. Maar hij aanvaardt het dan ook, hij
gelooft dan ook. En door het geloof in dat
Woord heeft hij de innigste gemeenschap
met Hem, die dat Woord gesproken heeft.
Dit blijkt zeer sterk uit het bidden, dat
de belijders van den Heere Christus deden
voor den Pinksterdag.
Christus is ten hemel gevaren, maar Zijn
Woord en Zijne beloften zijd gebleven, waar
aan zij zich nu hechten met een vast ver
trouwen. En omdat hun geloof in Zijn Woord
niet wankelt, daarom zijn zij eendrachtiglijk
volhardende in het bidden en smeeken.
Het gebed komt dus niet voort uit te wei
nig geloof maar uit den drang van het ge
loof. Zij die in de zekerheid des geloofs
durven roemen, hebben altijd nog behoefte
aan gebed. Ja, hoe meer geloof, hoe meer
gebed er in de ziel oprijst.
Bij de discipelen is zekerheid des geloofs.
Zij' twijfelen niet of Christus zal van uit
den hemel geven wat Hij heeft beloofd, en
toch „zij waren allen eendrachtiglijk volhar
dende in het bidden on smeeken." Hei: vaste
vertrouwen op de vervulling van de beloften
Gods doet hen niet werkeloos wachten, maar
juist volharden in het gebed.
Wie bidt verkeert dus niet in twijfel of
God wel geven zal wat wordt geviaagd
zoo iemand meene niet dat hij iets van
den Heere zal ontvangen, leert Jacobus o.is
Ipiaar die begeert van God wat Hij heeft
toegezegd te zullen geven op het gebed.
Bidden is alzoo een getuigenis van onzent-
wege dat wij God vertrouwen op Zijn Woord.
Bidden is wel vragen, maar om datgene,
Wat beloofd is.
Daaraan houden de discipelen zich ook
vast in hun eendrachtiglijk volhardend bid
den. Hun bidden wordt een smeeken, een
pleiten op de trouw des Heeren, een vasthou
den aan Zijn Woord een aangrijpen van de
beloften.
Maar wie mocht meenen, dat het gebed
verslappen kon, als eerst de Geest maar
uitg. )rt was, als dus eerst maar aan hun
grootste behoefte was voldaan, die leze wat
er van hen staat geschreven na den Pinkster
dag „En zij waren volhardendein de
gebeden".
Kan er ooit meer zekerheid in 't hart
van een geloovige zijn, dan in dat van de
discipelen na Pinksteren, toen zij allen wer
den vervuld met den Heiligen Geest En
ontbrak er nog iets
Was er soms geen geestelijk leven, geen
eendracht, geen liefde, geen offervaardigheid,
in de gemeente Wij lezen het wel anders.
Het eendrachtig liefdeleven in de kerk van
Christus heeft nooit hooger peil gekend dan
in de eerste lentedagen van haar bestaan.
En evenwel „Zij waren volhardende
in de gebeden."
Na Pinksteren is het dus nog even goed
een worstelen in gebed als voor dien tijd.
Hoe hooger het geloof opbloeit, hoe inni
ger de gemeenschap door het gebed met
God wordt. Hoe meer zekerheid, hoe meer
verootmoediging. Hoe meer blijdschap in
God, hoe meer belijdenis van zonde. Hoe
meer vertrouwen op en inzicht in het Woord
van God, hoe inniger dank- en smeekgebe
den.
Bidden zonder geloof is dan ook geen
bidden.
De Geest alleen kan bidden leeren, die zelf
voor ons bidt met onuitsprekelijke zuchtin
gen. Daarom kan er geen gebed zijn dan
dooi 't geloof, hetwelk Gods Geest verwekt.
Anders zou de zondaar trouwens nog be
kwaam tot eenig goed zijn uit zich zeiven.
Wie kan zonder geloof zeggen „Onze Va
der, die in de hemelen zijt Dat kan geen
onwedergeborene en dat wil geen onwe
dergeborene zeggen, want wie dat zegt, moet
gelooven dat het bloed van Jezus Christus,
Gods Zoon, van alle zonden reinigt. Alleen
in Christus is God onze Vader.
Bidden is gemeenschap oefenen en daar
om kan het maar alleen als vrucht des Hei
ligen Geestes door 't geloof geschieden.
Wie „Heere" zegt gelooft of spot.
Mogen en kunnen wij nu bidden Zonder
geloof niet. Als wij Hem, tot wien wij spre
ken niet vertrouwen op Zijn Woord, dan
antwoordt Hij ons niet. Er moet geloof zijn.
Wij moeten „Onze Vader" zeggen, maar als
Wij dat doen, dan kan het „amen" ook niet
uitblijven, want het zal waar en zeker
zijn, dat Vader geeft wat Z ij n e kin
deren vragen.
Een rijke troost ligt hierin. Wanneer wij
mogen zeggen en waarom mag het
niet „Abba, Vader dan is de Geest
Zijns Zoons in onze harten uitgestort. Wan
neer \vij bidden om den Heiligen Geest
hetgeen wij eiken dag weer bij vernieu
wing moeten doen dan hebben wij de
eerstelingen des Geestes reeds ontvangen.
Laten wij Gode daarvan dan ook de eere ge
ven, opdat wij leeren danken, óók daarvoor,
dat wij bidden mogen. Als wij dat niet kun
nen, verwerpen wij onze eigene gebeden.
En dan klimmen wij op als bij het bidden
en smeeken de dankzegging zich paart. Want
zoolang wij twijfelend van verre staan en
onze gebeden als niet-oprecht-genoeg ver
werpen, zoolang kan er van geen versterking
sprake zijn. „Genoeg" is het hier nooit, mag
het hier niet zijn. Alleen Gods genade
is ons genoeg, en hoe meer het vertrou
wen daarop toeneemt hoe inniger de om
gang wordt met God en hoe meer het ge
bed dus ook vermenigvuldigt. Wij zien dit
bij de gemeente van Christus vlak voor en
na den Pinksterdag.
Maar nu is ook ons weer in de Pink-
sterprediking de rijkdom der genade Gods
verkondigd. Is er bij ons nu ook een rijk
geestelijk leven door den Geest van Chris
tus, wianneer wij zien wat groote schatten
ons geschonken zijn Of is er lauwheid,
dorheid
Laten wij ernst maken met ons gebed,
en onze koudheid en ongevoeligheid voor
God belijden, opdat Hij ons vergeve onze
veel te onverschillige houding tegenover Zijn
Woord.
Dan komt er meer leven, dan is er reeds
meer leven in ons.
Want „wie bidt, die ontvangt". Niet om
de gebeden, maar omdat de voorspraak, Dien
(Wij hebben bij den Vader, onze gebeden
heiligt en ze dan op het altaar in het he-
melsche heiligdom den Vader voorlegt.
Wie het in de waardigheid van eigen ge
bed zoekt, kan nooit gelooven dat hij wordt
verhoord.
Maar wie op Hem steunt, Die gezegd
heeftAl wat gij den Vader bidden zult
in Mijnen Naam, dat zal Hij U geven",
„Bidt en gij zult ontvangen die nadert
tot den heiligen God, met verloochening van
zich zeiven, in den Middelaar, die door God
gegeven is als de eenige weg tot Hem, ver
trouwend op de waarachtigheid van Zijn
Woord, (ejn hij ontvangt, omdat de Geest
hem bidden leerde.
Bidders gij ontvangt U zal gegeven, om
dat gij hebt! „Uw hemelsche Vader weet
Wat gij noodig hebt, eer gij Hem bidt",
/omdat Hij zelf U leerde bidden.
Uw bidden is niet een bewijs van armoe
de, al voelt gij U zelf ook nog zoo arm,
want voor en na Pinksteren baden de disci
pelen ook nog. Vreest niet, gelooft alleenlijk!
Grijpskerke. J. DIJKSTRA.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Het komt in deze dagen nog al eens voor,
dat in een gemeentelijke vergadering herdacht
wordt de Doleantie, welke in 1886 begonnen
is en w'elke voor ons land en volk tot een
zegen is geweest. Op de eene plaats kwant
zij spoediger aan de orde dan op een an
dere, gelijk zich gemakkelijk verstaan laat.
Het is goed, dat we ook deze gebeurtenissen
in gedachtenis houden. Zonder kennis van
dezen kerkdijken strijd kunnen w'e ook het
tegenwoordige niet juist beoordeelen.
Onwillekeurig gaan de gedachten terug
naar dien tijd, waarin de kerkelijke wateren
zoo hevig beroerd waren en elk gedenkt, wat
hij daarvan zelf beleefd heeft. Euvel zal het
me dan ook niet geduid worden, dat ik een
enkele herinnering ten beste geeft. Destijds
woonde ik in de Dokkumer wouden en het
kon dus niet uitblijven, of ik kwam met die
beweging in aanraking. Niet ver van mijn
•woonplaats lag een groot dorp, dat het
voorrecht had genoten altoos een Gerefor
meerde prediking te hebben. Er was slechts
één Kern en bijna alle bewoners kwamen
er des Zondags samen. De predikant, die
er destijds stond, had den naam dat hij
geheel zuiver in de leer was. Als hij bij ons
in de buurt eens een ringbeurt waar nam,
Was de Kerk reeds vroeg heelemaal vol,
ja, vaak meer dan vol. Hij had er een mooi
arbeidsveld en werkte er rustig voort. Doch
in enkele Kerken van deze omgeving brak
de Doleantie uit. Onder de leden zijner ge
meente waren er wel, die er veel sympathie
voor hadden o.a. de hoofdonderwijzer der
Christelijke School, een man van grooten
invloed. Maar de dominé wilde er niets van
Weten en vond het jammer, dat er zelfs
onder zulke gunstige omstandigheden nog
lieden waren, die uitzagen naar andere tij
den. Langzamerhand week de rust en het
;aantal van hen, die niet tevreden waren,
groeide. Het bestuur van de vereeniging voor
Christelijk onderwijs vroeg, of het niet eens
een vergadering in de Kerk mocht houden,
waarin de belangen van de school bepleit
mochten worden. Dit werd toegestaan, doch
er werd duidelijk bijgezegd, dat geen predi
kant mocht spreken, die de Doleantie ge
negen was. Anderen, die de kerkelijke be
sturen steunden, wilden zij niet, die dergelijke
samenkomsten in 't leven hadden geroepen.
Zoodoende kwam tot mij de vraag, of ik op
een avond wilde komen, waaraan ik gehoor
gaf. Het bleek mij, dat er wrijving was en
ik dacht bij mij zelf, hoe zal dit uitloopen.
Enkele weken later kreeg ik de uitnoodiging
om een vergadering te willen leiden, welke
bijeengeroepen was door de Jongelingsver-
öeniging en gehouden zou worden in de
Christelijke Scnool. Dit was niet ongewoon.
Ook beloofde ik, dat ik zou komen. Op den
bestemden avond belde ik aan de pastorie
aan en ik verzocht om den dominé te mo
gen spreken. Dit werd mij toegestaan en
weldra zat ik met hem in een druk gesprek.
Met korte woorden deelde ik hem mede,
Waartoe ik gekomen was. Hij had er van
gehoord. Daarop vroeg ik, of hij meeging.
Daar kon geen sprake van zijn, zeide hij,
want wel was het een openbare vergadering,
maar hij wist, dat er een onderwerp behan
deld zou worden, dat licht ten nadeel kon
strekken voor de Hervormde Kerk. Toen ik
dit vernam, drong ik er zeer krachtig op
aan, dat hij zou meegaan en ik wees hem
er op, dat hij in dit geval onmogelijk rustig
kon thuis blijven. Stel u voor, aat een ver
eeniging in mijn gemeente een dergelijk voor
nemen koesterde en ik wist dat, dan lag het
voor de hand, dat ik daarbij tegenwoordig
moest zijn. Kortom, ik praatte zoolang, dat
hij met mij meeging. Daarop hadden Velen
niet gerekend.
De school was meer dan vol. Na de ope
ning begonnen we het program1 af te wer
ken. Weldra wees het agendum een samen
spraak aan. Er is veel over gehandeld, of
men samenspraken kan toelaten op onze ver
gaderingen. Destijds was hierover nog wei
nig gesproken. Over 't algemeen hield men
er van en ik heb er dan ook verscheidene
gehoord, welke konden bijdragen tot aan
gename leering. Enkele leden nielden haar.
Veel er van ben ik vergeten. Maar het begin
is mij bijgebleven. De een vroeg aan een
ander Ik heb je verleden Zondag in de Kerk
gemist. En dat zijn we niet gewoon. Ge
wilt toch het voorbeeld niet volgen van hen,
die op Zondag de Kerk wel kunnen missen
Ge loopt wel 'e;en beetje vlug, was "het ant
woord, want welk recht hebt ge om zoo
iets te denken. Het is waar, ge hebt mij niet
gezien, maar ik ben toch wel in de Kerk
geweest. Maar dit is toch niet goed van je,
waar we zulk een rechtzinnig predikant heb
ben. Het kan wel zijn, doch je weet ook
Wel, dat er enkele predikanten hier in de
buurt ontzet zijn uit hun ambt, omdat zij
niet langer onder de reglementen van onze
Kerk wilden staan en daar hebben zij naar
mijn gedachte volkomen gelijk in. En zoo
lang onze dominé mee helpt om zulke waar
dige dienaren des Woords af te zetten, kom
ik niet meer bij hem in de Kerk. Deze in-
inleiding baande den weg om te komen tot
het verderf, dat sedert de Haagsche Synode
1816 ook wettelijk in de Hervormde Kerk
geduld werd. Daarna werd ieder uitgenoo-
digd om over het gehoorde zijn oordeel te
zeggen. Onderscheidene maakten er gebruik
van. Hoewel er met warmte gepleit werd
vooral tegen wat de kerkelijke besturen ge
daan hadden, toch bleef de bespreking bin
nen behoorlijke perken. Al het persoonlijke
geraakte geheel op den achtergrond en het
yas allen om dc zaak te doen. We ver-
Wachten allen, dat de pastor loei het woord
zou vragen, doch hij bleef zitten en zei
niets.
De gesprekken werden voortgezet, op
straat, in huis en op 't Werk. De gedachte
der Doleantie won voortdurend veld. Velen
steunden haar. Het duurde dan ook niet
lang meer, of de zaak werd ernstig over
wogen en de stap gezet. Enkele kerkeraads-
leden en vele anderen wekten den bestaanden
kerkeraad op om de aan de Kerk van Chris
tus vreemde heerschappij te verwerpen en
Hem als Koning te erkennen. De beweging
ging door en zelfs de rechtzinnige predikant
kon haar niet tegenhouden. De synodalen
bleven in 't bezit van Kerk en pastorie,
terwijl zij, die met de kerkelijke organisatie
braken, weldra een nieuwe Kerk met pastorie
bouwden. Deze gemeente beriep ook een
predikant en zij slaagde naar wensch. De
wateren van het dorpsleven, welke een kor
ten tijd nog al hevig in beroering waren ge
komen, kwamen altnans uiterlijk tot rust en
de arbeid voor den opbouw van de Kerk ging
rustig door. Uit deze historie blijkt, welk
een voorrecht het is, als helder inzich met
fwijze leiding het deel is van de belijders des
Heeren en welk een zegen en rust op ge
hoorzaamheid aan den wil des Konings, dien
God gezalfd heeft over Sion. Zoolang die
Kerk boog voor een haar opgedrongen
macht, ging er weinig kracht van haar uit,
doch zoodra zij vrijgemaakt was, nam zij
haar plaats met eere in en verrichtte zij haaf