Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 27 Mei 1927. No. 21. RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT fiET WOORD. Nog een vraag en een antwoord. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Uit onze omgeving. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnem entsprljsi per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs] 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 ragels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma UTTOOIJ OLTHOFP, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOId fi£ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 422 80. Wat staat gij en ziet op naar dén hemel Toen keerden zij wederom naar Jeruzalem. Hand. 1 :11a en 12a. Een merkwaardige vraag was dat, die jongeren van Jezus hun Meester stelden, toen zij veertig dagen na Zijn verrijzenis in dat stille morgenuur daar met Hem op den top van den Olijfberg stonden. Zij vroegen, of nu dan eindelijk het lang verwachte zou komen, of Hij nu dan ten laatste aan Israël het Koninkrijk zou oprichten. En wat gaf Jezus op die vraag toen ten antwoord Dat antwoord was nog merk waardiger dan hun vraag geweest was. Im mers „Hij werd opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hunne oogen." Wat heeft toen een verbazing die discipelen aangegrepen. Moest het nu zöö gaan Was dat nu het einde van hun verwachting Zij stonden als aan den grond genageld. En zij konden maar niet anders doen dan al maar omhoog zien, naar die wolk, waar achter zij daareven hun Meester hadden zien verdwijnen. Tot daar opeens, daar stonden twee he- melsche gedaanten naast hen en die zeiden: „Gij, Galileesche mannen wat staat gij en ziet op naar den hemel Maar hoe konden ze dat nu nog vragen Was dat dan zoo'n wonder, dat die discipe len naar den hemel opzagen Sprak dat in tegendeel niet veeleer van zelf Hoe innig hadden die jongeren zich altijd aan Jezus verbonden gevoeld. Hoe had hun leven in Hem als het ware al meer zijn mid delpunt gevonden. Ja, ze mochten in hun voorstellingen omtrent Jezus en Zijn rijk dan nog weieens mistasten, Jezus was toch voor hen niet maar iets, zelfs niet maar veel, maar zonder meer alles geworden. En waar Hij nu ten hemel was opgevaren, waar kon hun hart daar nu anders dan naar dien hemel heentrekken waar kon hun oog dan nu an ders dan op dien hemel gericht zijn. Deze aarde, ach neen, die had nu niets meer, dat hun boeide. Hoe schoon ze oolc mocht zijn, zooals zij haar van dezen top van den Olijf berg af aan hun voeten zich zagen uitstrek ken, ze zei voor hen nu toch niets meer. Want het zonlicht, dat haar voor hen tot dusver beschenen had, was er uit weg. En alles zag er voor hen nu dus even dof en somber uit. Maar daar kwam bijwas dat nu ook juist Jezus' bedoeling met zijn hemelvaart niet geweest, dien blik van Zijn jongeren naar boven te richten Was Hij daarom nu ook juist niet van hen heengegaan, om het hen daarin als 't ware te zeggen „Het hoofd omhoog, het hart naar boven hier beneden is het niet Ja, zoo schijnt het. En toch vroegen die engelen het hier „Wat staat gij en ziet op naar den hemel En zij hadden ook re den om het te vragen. Want, hoe begrijpelijk dat „staan en zien naar den hemel" bij deze jongeren van Jezus ook was, en hoezeer zij Jezus' bedoeling met Zijn hemelvaart daar in, naar het scheen, ook toonden begrepen te hebben, het was toch geheel en al met Jezus' bedoeling in strijd. Het is waar, ook in Jezus' leven was daar schijnbaar wel iets van geweest. Hij had ook altijd dag en uur naar den hemel opgezien. Maar zoolang Zijn werk hier op aarde nog niet voleindigd was, had telkens daarna Zijn blik zich weer naar de aarde teruggewend en had Zijn wet weer altijd de gewone aardsche levensweg gezocht en had Hij met liefde steeds zich weer in dit aardsche leven gegeven. En dat voorbeeld van hun Meester zou den nu ook zij, Zijft jongeren, zoolang Hij hen hier op aarde liet, moeten volgen. Zij zouden het hier van deze aarde niet moe ten verwachten. Dan zouden zij teleurge steld uitkomen. Neen, hun oogen zouden op geheven moeten zijn naar die bergen, die bergen Gods, vanwaar alleen hun hulp zou komen. Maar dat zou dan iets anders moeten zijn dan dat „zien naar den hemel", zooals het er nu bij hen wasiets anders dan dat hunkeren om nu maar zoo spoedig mogelijk van deze aarde heen te mogen gaan. Het zou moeten wezen, dat zien naar den he mel om daar gemeenschap met hun heen- 'geganen Heiland te zoeken en dan weer in de kracht daarvan in het leven terug te keeren, waar Hij ze als Zijn getuigen nog liet. Dat was de bedoeling van die vraag van de engelen aan die vol heimwee ten hemel ziende jongeren van Jezus. En wat was op die vraag hun antwoord Zij zeiden niets. Maar hun antwoord was, evenals dat van Jezus op hun vraag, een daad. Jezus voer ten hemel op. En zij, zij keerden wederom naar Jeruzalem. Zeker, gemakkelijk zal hun dat nog Wel niet zijn gevallen. Het zal hun nog wel pijn gedaan hebben van dezen gewïjden plek, waar zij gestaan hadden onder den open hemel, te scheiden en weer te gaan naar de aarde en naar het leven, waar alles voor hen nu zoo leeg was. Maar het moest. En zij wilden nu ook niet anders. Want al zou den zij daar op die aarde en in dat leven dat Koninkrijk, waarvan zij steeds gedroomd had den, nog niet vinden, hun wachtte daar toch een heerlijk werk zij zouden de komst van dat Koninkrijk daar toch mee mogen helpen voorbereiden. i „Wat staat gij en ziet op naar den he- 'mei Ons hoeft die vraag nu niet zoo vaak gedaan te worden. Voor ons is dat „staan en zien naar den hemel" nu immers niet het gevaar, dat ons het mèèst bedreigt. Wij moeten meestal meer door den ten he melvarenden Jezus naar boven gewezen wor den. Want wij loopen doorgaans meer gevaar te vèèl naar de dingen van deze aarde en dit leven te zien. Maar toch komt dat hulpeloos naar den hemel opzien, zooals hier deze jongeren dat deden, ook bij ons wel voor. Ge vindt het soms bij ouden van dagen. Ach, zij' heböen van deze aarde langzamerhand genoeg ge kregen. Zij worden het leven hier zoo moe. Zij wilden, dat, als 't kon, liefst nu piaar zoo spoedig mogelijk de hemel zich ook voor hen opende en zij Jezus mochten volgen. Maar ge vindt het niet alleen bij hen. Het is een lijn, die in het algemeen door ons Christendom loopt. Wat zullen wij nog om deze aarde ons druk maken Hier beneden is het immers toch niet. Mochten wij maar aanstonds ook voor ons zelf reeds hemelvaart vieren. Laat die geesteshouding zich begrijpen Natuurlijk Ja, we mogen zelfs verder gaan: Iwie nooit dat eens voelde, wie nooit eens uit het heimweevol verlangen naar den he mel tot de werkelijkheid van dit aardsche leven teruggeroepen behoefde te worden, laat die zich gerust eens afvragen, of hij *wel iets van de hemelvaart heeft verstaan. En toch, goed is ze niet. Veel beter is het, (wanneer wij, na aan den geopenden he melpoort te hebben gestaan en Jezus te heb ben zien opvaren en het hemellicht te heb ben aanschouwd, blijmoedig weer naar de aarde durven terug te keeren om daar te werken ènte wachten te werken aan de voorbereiding van Zijn rijk èn te wach ten, totdat Hij komt. Souburg. WURTH. De bloeimaand is gekomen en waarlijk heel de ontwaakte natuur herinnert er aan. Zelfs de late boomen beginnen hun frisch blad weer te krijgen en de vruchtboomen bloeiën. Welk een weelde aanschouwen we en hoe schoon is de kleur van het jonge groen. De weiden bieden het gras aan het vee en duizende bloemen van allerlei kleur bloeien. Welk een Weelde aanschouwen we de landen en de pas uitgelaten kalveren ma ken hun vreemde sprongen. De kievitten verlevendigen het landschap voor hun buite lingen en vragen de aandacht voor hun sier lijke bewegingen. De grutto's stijgen snel omhoog en toonen hun bezorgdheid voor hun nesten. Hier en daar staat een tureluur op een paal en streelt het oor door zijn wellui dend geroep. Ginds zijn een paar scholexters, die zeker eieren hebben en die als altijd er alles opzetten om ons te misleiden. Als men ze niet kent, dan komt men bedrogen uit. Dat ze lui zijn, wordt algemeen gezegd en dit lijkt ook wel zoo, omdat zij vaak tegen den grond zitten, maar als men nauwkeuriger op hen let, dan komt men wel tot andere gedachten. Loopen kunnen zij, dat men er zich over verwondert en in de vliegkunst staan zij waarlijk niet ten achteren. Uit de hooge luchten klinkt het lied van den leeuwe rik, de onvermoeide zanger van onze lage landen. De reiger staat aan een slootkant naar het schijnt te droomen, maar hem ont gaat niets. Een heelc zwerm meeuwen is gekomen van de eilanden, waarvan de vleu gels zich afteekenen tegen de donkere luchten en men kan niet nalaten hen na te zien, wijl zij zoo gemakkelijk en snel hun weg ver volgen. Natuurlijk zijn de spreeuwen ook van de partij, aan welke men onrecht doet, door ze ordinair te noemen. Bezie hen eens met aandacht, en men zal zijn vederpracht be wonderen. Enkele eenden vliegen door de lucht en het is ongelooflijk, in welken korten tijd ze heele afstanden afleggen. Het is de gouden tijd der vogels, die hun jongen groot brengen en die zooveel bij dragen tot ver aangenaming van 't leven. Het is overal rustig. De mensch is uitge gaan tot zijn arbeid en al wie handen heeft gebruikt ze. De ploeg snijdt diepe voren, de eg maakt de kluiten fijn, en een zware rol effent het bezaaide. De lucht is somber pn koud. Er is eenige drukte meer op den weg dan gewoonlijk, want de Friezen, gemeenlijk voor radicaal versleten, houden aldoor voet aan oude Mei en zoodoende zijn zij twaalf dagen achter bij den kalender. Zware vracht auto's, welke de meubelen vervoeren, rijden in verschillende richting, want op zulk een dag verhuizen er vele gezinnen. Het uiterlijke zou ons hart in den waan brengen, dat er geen strijd is. Doch wie het leven nader kent, vergist zich niet. Ook hier is de verdeeld heid. De landarbeiders hebben een beter uur loon dan vroeger, maar in de eene streek verdienen zij heel wat meer dan in een an dere en dit reeds houdt de onrust gaande. De pachten van 't land blijven nog altijd hoog en de opbrengst van weide en akker daalt. Menige landbouwer tracht door verbe terde machines het aantal van zijn werkvolk te verminderen en op deze wijze te bezuini gen. Zoodoende kan de wrijving niet uitblij ven. In maatschappelijk opzicht staat het er dan ook niet rooskleurig voor. Hoewel we niet zooveel merken van de hevigheid, waar mede de politieke partijen elkander bestrijden, toch komt het in dagen van verkiezing wel uit, zooals we die pas zagen bij de Staten verkiezing en nu weer bij de aanwijzing van de leden voor de gemeenteraden. Verreweg de meeste arbeiders, die naar geen kerk meer omzien, stemmen rood de boeren en meerge- goeden brengen op andere vrijzinnige can- didaten hun stem uitde overigen behalve eenigen, die Christelijk Historisch zijn, zijn besliste voorstanders van de anti-revolutio naire partij. In de bladen en in circulaires komt het wel duidelijk uit. Voorlichting wordt er overvloedig gegeven. Elk kan weten, waar het omgaat en wat er op 't spel staat. Maar of ieder het genoeg verstaat, daaraan kan men nog twijfelen, aangezien onderscheidene, die krachtens hun beginsel rechts moeten staan, nog wel eens om bijkomstige redenen in de kaart van de tegenstanders spelen. De kerkelijke verdeeldheid behoort hier ook nog niet tot het verleden, hoewel we van openlijke conflicten weinig hooren. De vrij-evangelischen werken in stilte, doch ijve rig voort. Hen vindt men naar den kant van het Bild vooral. Het modernisme wint ker kelijk niet. Het blijft er zoowel in de Her vormde Kerk als in de Doopsgezinde ver maning. Doch het roert zich op de dorpen weinig. Het heeft weinig invloed op de me nigte. De modernen zijn meesters in het aibreken geweest, maar van bouwen komt niet veel. Zij missen voor zich zelf zeker heid, en voldoen niet aan de behoeften van 't volk, dat naar zekerheid verlangt. Een pre diking, welke bijna louter negatief is, kan niet bezielen en heeft geen vat op de con sciëntie. Wij hebben in 't Noorden vroeger en later welsprekende vertolkers van de „nieu we leer" gehad, maar intusschen is de ijver er voor verflauwd. Anders is het met de orthodoxie in de Hervormde Kerk, welke haar plaats weet te bewaren en in onder scheiden Kerken haar intrede heeft gedaan, waar zij voorheen gemist werd. In veel op zichten doet zij nog veel goed en bereikt zij hen, welke wij niet benaderen kunnen. Op het terrein van de evangelisatie ontmoeten we haar nog wel eens en zulk een ontmoe ting is voor ons meest van onaangenamen aard. Overigens leven wij te ver van elkander af en hebben we weinig met elkander te doen. Bloot menschelijk beschouwd kan men zeggen, welk een sta-in-den-weg is de on opgeloste kerkelijke kwestie toch. Wat zou er niet kunnen gebeuren, indien zij, die krach tens de belijdenis bij elkander behooren, eens met elkander kerkelijk samengingen. Doch uitzicht op deze hereeniging is er nog niet. In de Gereformeerde Kerken is het zeld zaam rustig. Er is ook in ons gewest eenige bejweging geweest 'over de kwestie Geel kerken. Doch wij zijn bijna aan 't einde er van. Van Leeuwen te Harkema-Opeinde heeft aan de Classis Drachten gelegenheid gegeven om de schorsing op hem toegepast op te heffen. Wij achten dit verblijdend en wij hopen, dat deze jonge Broeder verder zijn plaats met eere moge innemen. Twee an deren, Vermeer van Oude-Mirdum en Ver- maat van Makkum zijn buiten het Kerkver band geraakt. Dit spijt ons. Vooral van den laatste, dien ik kende. Het bevreemdt echter niet, want al jaren lang was de verhouding tusschen hem en onze Kerken niet zooals zij wezen moest. Het is zelfs de vraag, of hij wel ooit zich geheel op zijn gemak heeft gevoeld in ons midden, en dan komt soms aan het licht in bewogen dagen, waar het hapert. Met groote lankmoedigheid hebben Kerkeraad en Classis hem behandeld en ik vertrouw, dat hij dit zonder eenige bitterheid zal erkennen. Het is jammer, dat naar 't schijnt de burgerlijke rechter nog uitspraak moet doen inzake de pastorie te Oude-Mir dum. Dan kunnen we hier het geheel over zien, wat de kerkelijke beroering ons heeft gebracht. Dit laatste wil niet zeggen, dat er nu in pjcewzaq ipiz aip 'si jaaui pueuiaiu 'paipd gevoelt. Neen. Zulke menschen zijn er nog wel enkele. Hun getal echter is naar ik meen al heel klein. Veel kwaad is er ook niet van te wachten. Onder hen zijn er, die het met een lachend gezicht zeggen. Niet, omdat zij het niet ernstig meenen. Maar meer om ,U dadelijk gerust te stellen. Zij denken er na melijk niet aan om de Kerk te verlaten. Daar aan zijn zij te veel gehecht. Maar het is hun niet heider. De zaak was naar hun oordeel niet gewichtig genoeg. En dit laatste verstaan we. Meestal hebben zij in kringen geleefd, Waarin nog al vaak gesproken werd over de noodige reformatie. Zij hoorden nieuwe geluiden. Hun verwachting was gewekt. Doch inplaats van de verwezenlijking van hun verlangen kwam er het kerkelijk conflict. Zij lazen vooral brochures en bladen, welke tegen de kerkelijke vergaderingen, waarop deze dingen behandeld werden, schreven en zij kregen den indruk, dat er onzerzijds wel meer wijsheid aan den dag gelegd had kun nen worden. Maar zegt men zij hebben nu toch tijd gehad om alles te onderzoeken pn te overdenken, al wat er gepubliceerd werd, gewis, dit is wel zoo. Maar wie heeft er tijd voor om al deze dingen na te speuren en als zij eerlijk zijn, moeten zij meestal ook zeggen, dat zij er heelemaal geen lust toe hebben. De aardigheid was er voor hen af. De groote dingen, welke zij tegemoet hadden gezien, bleven uit en zij leven weinig mee. Alleen als er iets te beleven is, dan wordt hun belangstelling weer wakker, doch als het weer voorbij is, dan vervallen zij weer in hun kerkeiijlve neerslachtigheid. Ofschoon zulk een inzinking op zich zelve reeds ernstig genoeg is, toch willen wij bidden, dat zij van voorbijgaanden aard moge zijn. Ditmaal heb ik er mij toe bepaald om eens rondom mij te zien en wel in een be-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1