Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 20 Mei 1927.
No. 20.
RedacteurenDs. P. \?AN DIJK te Serooskerke (Wt) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
EEN VRAA6 EN EEN ANTWOORD.
Belijdenisvragen.
Sociale Landdag.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsp r[l| s J por kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
'.Afzonderlijke nummers 8 oent.
AdtertentleprIJsi 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 rsgsls belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOU OLTHOFP, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrydag-
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU Sc OLTHOFF
Spargaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2280.
Zult Gij in dezen tijd aan Israël
het koninkrijk wederoprichten En
Hij werd opgenomen, daar zij het
zagen, en een wolk nam Hem weg
van hunne oogen.
Hand. 1 :6b en 9b.
„Heere zult Gij in dezen tijd aan Israël
het koninkrijk wederoprichten zoo vroe
gen eens Jezus' jongeren op den berg der
hemelvaart. Zoo hèèl vreemd was die vraag
toch niet. Denk het U in deze menschen
hadden nu drie jaar lang dagelijks met Jezus
verkeerd. En, ja, van groote heerlijke dingen
waren zij in dien tijd getuigen geweest. Zij
hadden gezien, hoe Jezus rondging onder
Zijn volk hun kranken genezend, hun be
droefden troostend, hun armen het evangelie
verkondigend. En zij, Zijn jongeren, hadden
daar ook gedurig weer in genoten en het
had hen bij oogenblikken met blijde verruk
king vervuld.
Maar daar was het niet bij gebleven. Groo-
ter dingen nog dan die hadden ze gezien.
Tenslotte was dat tragische einde van Jezus'
leven gekomen. En zij hadden het meege
maakt, hoe Jezus gevangen genomen en ge
kruisigd werd. Maar, o wonder dat einde
was geen einde geweest. Hij was uit den
dood weer verrezen en weer in het leven
teruggekeerd.
Maar, waren zij zoo dus van groote en
heerlijke dingen in dien tijd van hun ver
keer met Jezus getuigen geweest, toch was
daar nu in dit oogenblik, nu ze met den
verrezen Heiland samen in dat vroege, plech-
tig-stille morgenuur daar stonden op dien
groenenden top van den Olijfberg, in hun
harten iets van teleurstelling.
Van teleurstelling Ja, want, zeker, wat
ze met Jezus in die wondere jaren van hun
omgang met Hem doorleefd hadden, zagen
zij wel niet over het hoofd. Maarop één
punt was toch hun verwachting, waarmee
zij eens tot Hem gekomen waren, niet in
vervulling gegaan. En wat was dat Zij had
den verwacht (en tot die verwachting had
Hij Zelf toch ook aanleiding gegeven) dat
Hij aan Israël nu ook te eeniger tijd het
Koninkrijk weder zou oprichten.
Dat bedoelden zij, geloof ik, maar niet in
dien uitvvendigen, politieken zin, zooals men
weieens onderstelt. Neen, het laat zich eigen
lijk moeilijk zeggen, wat zij daarmee bedoel
den. Het stond hun zelf misschien niet eens
helder voor den geest. Maar in elk geval
hadden zij daarbij toch op het oog die heele
nieuwe orde van dingen, zooals vooral de
Profeten van het Oude Verbond daar het
verlangen bij hen naar hadden wakker ge
roepen.
En die verwachting van dat Koninkrijk,
dat Jezus zou oprichten, was nu voor hen
maar geen punt van ondergeschikte waarde.
Dat leek hun veeleer feitelijk het groote, het
■belangrijke, waar het bij Jezus om ging.
Hoe vaak had hij daar immers niet met
heilig enthousiasme van gesproken.
Maar hoe kwam het daarom, dat daar nu
nog maar niets van te zien was Was Je
zus dat dan nu vergeten
Maar neen, dat mocht Hij toch niet ver
geten. Het werd nu toch eindelijk eens tijd,
dat daar iets van kwam.
En daarom, ja, wat ze lang al op de lip
pen gebrand had, het moest er dan nu ein
delijk maar eens uit „Heere zult Gij in
dezen tijd aan Israël het Koninkrijk weder
oprichten
t
Dat de vraag.
En nu het antwoord „En Hij werd op
genomen, daar zij het zagen, en een wolk
nant Hem weg van hunne oogen".
Een wonderlijk antwoord. Een antwoord
wel berekend om hun teleurstelling volkomen
te maken.
Zij hoopten, dat nü het eigenlijke, waar
het dan toch alles om ging, komen zou. En
juist op dat oogenblikgaat Jezus heen.
Dus m.a.w. dat lang verwachte, dat vurig
begeerde komt niet. Sterker nogjuist als
het moment er voor aangebroken schijnt,
blijkt, dat van vervulling nu minder dan
ooit sprake is.
Ja, het is alsof Jezus, ten hemel varend,
het hun vraagt hoe komt gij er bij zoo
iets te verwachten
En dus, hun geloof in Jezus scheen een
vergissing.
„Heere zult Gij in dezen tijd aan Israël
het Koninkrijk wederoprichten dat vroe
gen hier deze discipelen van Jezus op den
morgen van Zijn hemelvaart. Maar dat vroe
gen zij maar niet alleen.
Dat is de vraag, die feitelijk bij ons allen
leeft, die Jezus volgen en in Hem gelooven.
Met dat zelfde, waar deze discipelen mee
zaten, daar zitten ook wij allen nog steeds
mee.
Zeker, wij zijn er blij om, dat wij Jezus
mogen kennen, dat wij Zijn evangelie mogen
bezitten, dat Wij in ons eigen leven ook bij
oogenblikken de kracht van Zijn liefde mo
gen ervaren. Maarwij voelen het daar
mee zijn wij er toch niet. Wij hadden ons
van Jezus toch nog wel meer voorgesteld.
Hij zou immers in deze wereld alle dingen
nieoitW komen maken. Met Hem zou ook
het Rijk toch komen. Dat waren maar geen
fantasieën van ons. Dat leerde ons toch Gods
Woord.
Maar, helaas, hoe wij ook wachtten en
uitzagen, dat eigenlijke, dat kwam niet. De
Wereld bleef dezelfde. De tijden ontwikkelden
zich en de menschheid ging vooruit en haar
leven ontplooide zich al rijker en voller.
Maar van dat Rijk zagen wij nog niets.
En daarom, ook wij kunnen de vraag niet
meer terugdringen zou het nu nooit komen
zou Hij nu nog ons het koninkrijk niet gaan
oprichten
En wat blijft op die vraag öok voor ons
dan het antwoord Wel, hetzelfde als voor
die discipelen de hemelvaart.
De hemelvaart, dat wil, naar het schijnt,
zeggen de afwijzing, het neen. En dus, wel
een teleurstellend antwoord, nietwaar „Wij
hadden gehoopt, dat Hij het was, die ons
verlossen zou", en die de groote vervulling
van onze verwachting zou brengen. Maar
die hoop schijnt ijdel te zijn geweest.
Ja, 'S dat nu alleen de beteekenis van dat
weggenomen worden van Jezus Zegt Hij
Jm.a.W. daarin nu alleen maar „neen" op
onze vraag naar het Koninkrijk, dat wij ver
wachten, dat komen zou 'k Geloof van
niet. Zijn heengaan is hemelvaart. D.w.z.
hij wijst Zijn jongeren met hun vragen, met
hun verwachtingen, met hun idealen naar
boven. Wilt ge Hij zegt tot hen in dat
heengaan alleen maar „neen", in zoover
als hun verwachtingen nog teveel zich op
deze aarde en dit leven richten. Of nog
anders Hij spreekt, ten hemel varend, tot
hen „Het hoofd omhoog, het hart naar
boven, hier beneden is het niet".
En dat is nu de beteekenis, die de hemel
vaart öök voor ons nog altijd heeft. Wij
iwachten het Koninkrijk hier en wij zijn te
leurgesteld, als wij het hier niet zien. Maar
hemelvaart zegt gij behoeft niet teleurge
steld te zijn, als gij het maar niet van be
neden verwacht, als gij maar in het geloof
met den ten hemel varenden Christus mee
ten hemel wilt varen, als gij maar leert „te
moeken de dingen die boven zijn", waar
Christus is en dus ook het Koninkrijk.
Alleen, hoe moet het met deze wereld
dan Moeten wij daar dan maar eens en
voor goed den moed voor opgeven Be-
teekent hemelvaart dan, dat alle verwachting,
die we daar nog voor koesteren, tevergeefs
is
Ja, zoo zou het zijn als hemelvaart het
laatste woord van het evangelie was. Maar,
Gode zij dank, zoo is het niet. Alzoo zij
hunne oogen naar den hemel hielden, ter
wijl Hij henenvoer, ziet, twee mannen stonden
bij hen in witte kleeding, welke ook zeiden:
„Deze Jezus, die van U opgenomen is in
den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij
Hem naar den hemel hebt zien "henenvaren."
En als dat woord in vervulling gaat en Hij
komt, dan komt ook het Koninkrijk, het Ko
ninkrijk der hemelen, op deze aarde. „Komt
dan, Heere Jezus Ja, kom haastiglijk."
Souburg. WÜRTH.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
V.
We willen thans letten op enkele uitspraken
van tegen'woordige Geref. schrijvers inzake
de onderscheiding van in- en uitwendig ver
bond.
Reeds de oude Ds. Bavinck, wiens Cate
chismus nog in zoovele leesdiensten wordt
gebruikt schreef op blz. 546 „Velen durven
deze oude praktijk der vaderen, op Godö
Woord gegrond niet aan en richten een
Kerkje in de Kerk op, dat iszij
houden sommige belijdende lidmaten der ge
meente voor uitwendige lidmaten,die
geen deel hebben in het Koninkrijk Gods,
en daarom vermaand moeten worden om aan
het Avondmaal geen deel te nemen. Zoo
gaat het, als de Kerk zich in verval bevindt....
en de kerkelijke tucht over leer en leven
wordt nagelaten.
Heel duidelijk spreekt daarover ook Prof.
Bavinck in zijn thans helaas zoo schaarsch
geworden „Magnalia Deï" Doordat het ge
nadeverbond historisch en organisch ingaat
in het menschelijk geslacht kan het hier
op aarde niet in een gedaante verschijnen,
die ten volle aan zijn wezen "beantwoordt.
Niet alleen blijft er in de ware geloovigen
veel, dat met een leven overeenkomstig den
eisch des verbonds in lijnrechten strijd is.
Maar er kunnen ook personen zijn, die in
het genadeverbond gel ij k het zich aan
onze oogen vertoont, zijn opgeno
men, en toch vanwege hun ongeloovig en
onbekeerlijk hart nog van alle geestelijke
weldaden van dat Verbond verstoken zijn."
„Op grond van deze tegenstrijdigheid tus
schen wezen en verschijning hebben som
migen wel tusschen een inwendig verbond,
dat uitsluitend met de ware geloovigen werd
opgericht, en een uitwendig verbond, dat
alleen de uitwendige belijders bevatte, onder
scheiding en scheiding gemaakt. Maar zulk
een scheiding kan met de leer der Schrift
niet bestaan wat God vereenigt, mag de
mensch niet scheiden. Er mag niet atgelaten
worden van den eisch dat wezen en ver
schijning aan elkander beantwoorden zullen."
In het werk van Dr. Dijk „Om 't Eeuwig
(welbehagen" leest men in soortgelijken zin
(blz. 359) Het is geen overtollig goed werk
de oude Gereformeerde opvatting van de
Kerk des Heeren naar voren te brengen
De verzwakking van de leer van
het genadeverbond dringt al verder
en verder door. De zoo krachtig terugge
drongen dwaling van een Kerkje in de Kerk
steekt hier en daar het hoofd op, en terwille
van hen, die zich aan de labadistische voor
stellingen niet kunnen ontworstelen, worden
door meer dan één de kenmerkende leer
stukken omtrent Kerk en Verbond langzamer
hand in de schaduw gedrongen."
En in een aanteekening bij blz. 35S deelt
Dr. Dijk in zijn bekende werk als bijzonder
heid mede, dat enkele maanden voor Dr.
Kuypers dood deze aan Dr. Dijk meedeeldlq
bezig te zijn met een studie over het laba-
dismc. Hij deed dit omdat z.i. deze dwaling
van alle kanten weer opkwam en hij in haar
een groot gevaar zag voor onze Gerefor
meerde Kerken.
De misvatting dat het Verbond gescheiden
kan worden in een uitwendig- en inwendig
genadeverbond leidt eenerzijds tot de be
rustende aanvaarding van de idee der Volks
kerk.
Het uitwendig Verbond wordt niet
ontheiligd, door wie zich met een waar hart
niet tot God bekeerd ge kunt dit uitwendig
verbond zoo ver doen uitdijen als ge wilt,
•waar is de grens En er is absoluut geen
drang meer tot reformatie of tot zuivering
door de Tucht.
En anderzijds kweekt ge met die scheiding
de dwaling van het Labadisme de eigenlijke
Kerk is de groep van de kennelijk doorge
leiden, het groepje van degenen wier bekee
ring en bekeeringsweg den toets van wat
men onder het inwendig genadeverbond
meent te moeten verstaan, doorstaan kan.
Heel juist spreekt hierover Dr. H. H.
Kuyper in zijn meergenoemd „Hamabdil"
blz. 141 In de volkskerk moest wel op
komen de onderscheiding tusschen het uit
wendige en het inwendige genadeverbond
die steeds verder van elkaar af komen te
staan. Het uitwendige genadeverbond, dat
de Kerk door haar saciamenten bezegelt,
heeft dan met de W'erkelijke genade
Gods niets meer uitstaande. Het is het uit
wendig lidmaatschap der Kerk, het uitwen
dig gebruik der sacramenten, het uitwendig
belijdenis afleggen des geloofs."
„De doop die aan allen wordt uitge
deeld, houdt daardoor van zelf op een zegel
van Gods genade te zijn."
We meenen in ons vorig stuk en ook
thans hiermee voldoende aangetoond je heb
ben, dat de bedoelde scheiding in het Ge
nadeverbond door de beste Geref. schrijvers
niet wordt aanvaard. Wie E. Voto van Dr.
A. Kuyper naleest op vraag 74 zal dienzelf
den gang bespeuren. Nu wil dit het
spreekt vanzelf niet zeggen dat in het
Genadeverbond zooals dit voor ons mensche
lijk oog zich voordoet, geen personen zijn
Opgenomen, die van de weldaden er van
verstoken zijn.
Daarop heeft Ds. Littooij ook reeds ge
wezen in zijn „Een beetje verweer". Alleen
kon hij daar, naar mijn bescheiden mee
ning iets duidelijker in geweest zijn. Hij
constateert (biz. 36) dat er naar 's Heeren
woord twee kringen van bondgenooten zijn,
één engere, die door Gods genade reeds
onderwerpelijk bezit, wat de Heere in zijn
verbond heert toegezegd, en een wijdere, die
het slechts voorwerpelijk in de belofte deel
achtig is, en waaruit velen vanwege hun
ongeloof en de onbekeerliikheid huns har
ten het nimmer zullen deelachtig worden.
De wijdere kring, dien God verkoor, is
bij ons bekend onder den naam van zicht
bare Kerk, terwijl Hij een veel engeren kring,
van personen tot het onderwerpelijk bezit
der heilsgenade verkoor.
Omdat het mogelijk is dat Christenen uit
vallen en afgehouwen worden, en wij als
Gereformeerden niet gelooven aan een afval
der heiligen, zoo vloeit hier naar Ds. L.
mecning ook uit voort, dat er dan twee krin
gen van verbondskinderen (bondelingen) moe
ten zijn.
Dit is trouwens ook nooit anders in onze
Geref. Kerken die van een scheiding in 't
Verbond niet wilden weten, geleerd.
Daarop wijst onze Catechismus in Zon
dag 30 als hij spreekt van hypocrieten en
die zich met een waar hart tot God niet
bek eer en.
Het is daarom nog niet juist nu van uit
wendige en inwendige bondgenóóten te
spreken. Want ook zoo doet men aan het
begrip van Kerk ernstig afbreuk. De Kerk
is geen huisgezin, waar naast de kinderen ook
dienstboden als huisgenootcn beschouwd
worden, al missen zij de rechten van kind
schap. Men maakt dan de scheidingslijn tus
schen belijdende en belijdende leden. De
eersten, de meesten, zijn gewone geloovige
leden, die niet tot de ongeloovigen, tot de
wereld gerekend willen worden, maar toch
nog niet de eigenlijke genade verworven heb
ben de anderen, de uitzonderingen zijn de
buitengewone leden die bekeerd zijn, de op
recht geloovigen.
De tweeden zijn Avondmaalgangers voor
de eersten is het Avondmaal niet.
Deze scheiding moge er in de practijk in
)nenig deel van ons vaderland getrokken
Worden naar de belijdenis is ze niet.
Doch daarover een volgend maal, naar
hopen. v. D.
We ontvingen het Programma van den
6den Chr. Soc. Landdag voor Walcheren,
die gehouden wordt op Donderdag 26 Mei
(Hemelvaartsdag).
Daar zijn in dien middag heel wat spre
kers. Het openingswoord hoopt te spreken
ds. W. A. B. ten Kate van Viissingen, waarna
ds. P. N. Kruyswijk, een rede zaï houden
over „Hemel en aardt". Wie er tven over