Dr. C. Veltenaar.
Lezing Ds. Von Meijenfeldt.
Rapport Vrouwenkiesrecht.
Voor de Kinderen.
LIEF en LEED.
UIT DE PERS.
Zaaien, wachten, wieden.
Voor dat Ds. Le Cointre van Bergen op
Zoom den avond besloot, sprak de jubilee-
rende dominé zeil zijn diepgevoelden dank
uit, voor de bewijzen van hoogachting en
liefde vaarmee in deze dagen zijn hart was
verkwikt.
Het zal ongetwijfeld bij hem en bij de
velen die aanwezig waren het gebouw
(was tot in de hoekei. bezet een avond
van dankbare herinnering blijven.
Hoewel Dr. Veltenaar nog maar kort in
onze provincie is, meenen wij van de goede
gewoonte om in ons blad de feestdagen on
zer predikanten mee te vieren, niet te moe
ten afwijken. Wij bieden den dominéé van
Tolen onze geluk wenschen aan het ver
heugde ons tc vernemen, dat de gemeente
dien dag niet onopgemerkt hoopt te laten
voorbijgaan.
Sterke de Heere ook dezen dienaar des
Woords in zijne bediening, die hij thans een
kwart eeuw heeft vervuld, en doe Hij zijnen
arbeid ten goede komen aan de ontwikkeling
van het gereformeerde kerkelijke leven in
onze goede provincie.
Met verwijzing naar de advertentie maken
wij melding van de lezing die Ds. von Meijen
feldt hoopt te houden over de Mathilde ge
dichten van Jacques Perk.
Het zal wel niet noodig zijn, daar in ons
blad iets bijzonders over te zeggen. De be
geerte, die bij ons jongere geslacht schijnt
te gaan naar de nieuwere dichters hoe-
Wel Perk ook al niet meer zóó nieuw is
wordt bevredigd door Ds. von Meijenfeldt
die de gave heeft om die nieuweren in hun
schoonheid maar ook in hun groot gevaar
voor te stellen.
Onze jongelui komen nu eenmaal met die
moderne litteratuur in aanraking al zou
men liever willen dat zij schoonheid vonden
in Da Costa of Bilderdijk en het is daar
om gelukkig, dat een zoo litterair ontwikkeld
man als Ds. von Meijenfeldt, de wacht op
de kruispunten bezet en als een goed letter
kundig verkeersagent er voor waakt, dat
althans op onze Jongelings- en Meisjesver-
eenigingen de verfijnde smaak niet in bot
sing* komt met het stoere Calvinistische be
ginsel.
v. D.
II.
Ds. C. Lindeboom is het noch met den
gedachtengang, noch met de conclusies zijner
vier mededeputaten eens.
De uitspraak van de commissie, dat de
gegevens der H. S. eer tegen dan voor toe
kenning van het kiesrecht aan de vrouw
pleiten en er in elk geval van recht in
dezen geen sprake in Gods Woord is, deze
uitspraak mist allen grond.
De plaats uit Hand. 1 1526 spreekt van
de verkiezing van een apostel, welke
verkiezing niet door „stemmen" maar door
het lot d.i. door God zelf is beslist.
Al zou het juist zijn dat in Hand. 1 :15
broeders moet staan inplaats van d i s-
cipelen, dan volgt daaruit niet dat in die
samenkomst alleen broeders aanwezig wa
ren. In vs. 15 staat „schare", een woord in
den regel gebruikt voor mannen en vrou
wen En vs. 15 staat in verband met vs. 14
waarin van vrouwen sprake is. Petrus trad
in dezelfde opperzaal op, als waarvan in
vs. 13 gesproken was, en hij deed dit in die
zelfde dagen, dat zijn de dagen toen de apos
telen b 1 ij v e n d met de vrouwen bijeen-
kjwamen tot volhardend gebed.
Ook het mannen broeders bewijst niets.
De Apostelen, wanneer zij zich richten tot
de h e e 1 e gemeente zijn gewoon deze aan
te spreken met broeders. Rom. 1:13,
7:1, 10:1, 1 Cor. 2:1, 3:1, 4:6, 10:1,
11:2, 12^1, 15:1, 16:15. Zusters worden
alleen dan genoemd wanneer de aanspraak
speciaal haar geldt. Het is de geheele ge
meente, die zij onder den naam van „broe
ders" samenvatten. Is er wel ééne verma^
ning tot „broeders" gericht, die niet tevens
tot de zusters gericht wordt. (Ef. 6:10e.d.)
Als uit Hand. 6 iets valt af te leiden voor
de aanhangige zaak, dan pleit dit eerder
IX.
En Remy was met de andere knechts het
café binnengegaan en zij hadden Jacob op
den schouder geklopt en gezegd, dat hij een
flinke kerel was, die durfdeEn Jacob
had ze allen getracteerd.
Na dien, verviel hij van kwaad tot erger.
Van het loon bracht hij slechts de helft
thuis. Langzamerhand begon hij ook 's mor
gens te drinken en kwam soms niet geheel
nuchter op het werk. Z'n baas haa hem
dikwijls ernstig gewaarschuwd, maar noch
diens bedreigingen met ontslag, noch de
smeekingen van z'n arme vrouw mochten
baten.
Ten slotte werd hij ontslagen en stonden
dus ook de verdiensten stil.
Toen moesten ze verhuizen naar een kleiner
huis in een achterbuurt en om te kunnen
eten, moest meubel na meubel worden ver
kocht. In dezen toestand was het ongeluk
kige gezin gekomen, toen hun een kind werd
geboren.
Hoe wonderlijk en onbegrijpelijk zijn toch
Gods wegen. Vroeger, toen ze nog zoo ge
lukkig waren, hadden ze God zoo vaak ge
vraagd om een kindje en toen had de Heere
zich doof gehouden. En nu, terwijl ze niet
genoeg hadden om rond te komen, vermeer
dert Hij hun gezin.
vóór dan tegen vs. 5 Dit woord behaagde
aan al de menigte en zij verko
ren Steïanusvg. Hand. 14:23.
Waf volgens Ds. L. alles afdoet is dit, dat
van de ten onzent gebruikelijke wijze van
verkiezen van ambtsdragers geen enkel
voorbeeld in de Schrift kan worden aan
gewezen. Noch eenig gebod, noch eenige
wenk is er dienaangaande te vinden.
Het tweetal van Hand. 1 23 is heel wat
anders dan onze nominatie, waaruit g e-
stemd moet worden; het stellen van Jozef
en Matthias was een „voorstellen" van bei
den aan den Heere, die door het lot één
hunner aanwees. Afgezien van het feit dat
het hier bovendien een apostel gold, een
geval dat dus niet herhaald kon worden, heeft
de wijze waarop de verkiezing geschiede
niets te zeggen voor de verkiezing van ambts
dragers in de gemeente, noch toen, noch
later.
Zoo staat het ook met Hand. 6. Zelfs in
dien met „zij" de broeders bedoeld zijn,
dan blijkt hieruit dat de broeders zonder
nominatie gekozen hebben uit de mans
leden.
Dit doet tegenwoordig geen enkele onzer
kerken. Zulke praktijken worden als indepen-
dentistisch veroordeeld.
Ook de Pinksterrede kan voor de deputa-
ten geen grond leveren. Wanneer zij zeg
gen uit het profeteeren van dienstmaagden
en dochteren heeft Petrus niet afgeleid dat
aan' Idle vrouw daarom gelijke rechten toe
kwamen in de verkiezing van ambtsdragers,
dan spreekt dit van zelf omdat die
verkiezing daar en toen niet aan de orde was.
Veeleer, meent Ds. L., kan worden gezegd
Wanneer als vrucht van de uitstorting des
H. Geestes de veranderde positie der vrouw
zelfs het meerdere, het profeteeren, mede
brengt, dan volgt daaruit dat hierin ook het
mindere, het deelnemen aan de verkiezing,
stilzwijgend ligt opgesloten.
Dat er voorts in de uitspaken van den
apostel Paulus zijdelingsche aanwijzingen
zouden te vinden zijn, die zouden pleiten
tegen het deelnemen der vrouw aan de ver
kiezing van ambtsdragers, kan Ds. Linde
boom niet toegeven.
In al de aangevoerde Schriftuurplaatsen is
sprake van de positie der vrouw in het
huw el ij k.
De vraag is of de onderdanigheid in het
gedrang zou komen, indien de vrouw tot
het deelnemen aan de verkiezing van ambts
dragers werd toegelaten. Dit is niet het ge
val.
Want in al die teksten wordt aan de vrouw
bevolen niet allen mannen, doch haar
eigen man onderdanig te zijn. Zij heeft
zich niet voor eiken man te schikken.
Uit haar onderdanige positie in het huwelijk
vloeit niet voort, dat alle vrouwen saam
onderworpen zijn aan alle mannen saam,
noch in de maatschappij, noch in de Kerk.
Trouwens de practijk wijst uit, dat onze
Kerken zelve niet van oordeel zijn, dat dit
stemrecht schade doet aan de onderdanig
heid.
Er zijn in het gezin nog anderen, die ge
hoorzamen moeten en dus onderdanig zijn.
Toch mag b.v. de zoon die ten Avondmaal
werd toegelaten zijn stem uitbrengen zoo
goed als zijn vader. In zijn ondergeschikt
heid wordt blijkbaar geen bezwaar gezien.
Het z w ij g e n dat den vrouwen wordt
opgelegd in de gemeente staat als tegen
stelling van het profeteeren en leeren. 1 Cor.
14 :34, 35. Niemand heeft uit Paulus' woord
ooit afgeleid, dat de vrouwen altijd en onder
alle omstandigheden in de gemeente moeten
zfwijgen.
Wat hier verboden wordt, dat is naar
onze Randteekenaren zeggen dat de vrou
wen „openlijk in de gemeente iets leeren of
voorstellen". Daarin ligt dus niet, dat vrou
wen niet stemmen mogen, want dit geschiedt
schriftelijk en is niet als de uitoefening van
een macht te verstaan. Want de macht be
rust alleen bij het ambt, of liever bij Chris
tus zelf, die deze uitoefent door de ambts
dragers.
Dat in de aangevoerde teksten wel van
het profeteeren en leeren, maar van geen
enkele andere werkzaamheid in de gemeente
sprake is, zegt duidelijk dat aan de schep
pingsorde zelfs geen wenk te ontleenen is
tegen, veeleer juist wijl daarover ge
degen wordt, vóór de medewerking bij
de verkiezing van ambtsdragers.
En toch scheen het, alsof de kleine Karei
een zegen medebracht. Het feit, dat hij een
kind hadv scheen bij Jacob het verantwoor
delijkheidsgevoel op te wekken. Hij dronk
minder, zocht en vond werk en het scheen
alsof eindelijk de zon de donkere wolken
voor goed zou verdrijven. Maar, helaas, op
een avond ontmoette hij weer z'n vriend
Remy en toen was het weer mis.
Wat de arme vrouw toen geleden had, is
niet te beschrijven.
Geld kwam er bijna niet in. En toen werd
haar Karei, die toch altijd een zwak pop
petje geweest was, ook nog ziek.
„Versterkende middelen," zeide de dok
ter, „dat is het eenige, om hem er boven op
te brengen. Veel eieren en melk." Maar de
middelen, om dat alles te betalen, ontbraken
haar. Toen nam de dappere vrouw een kloek
besluit ze zou thuis voor anderen gaan
naaien en met het geld, dat ze daarmee ver
diende, voor haar lieve kind, het eenige,
wat haar thans nog aan deze wereld bond,
melk en eieren koopen. En zoo gebeurde
het meermalen, dat de arme vrouw nachts
over haar naaiwerk gebogen lag, terwijl de
man z'n roes uitsliep
Het gebeurde op een avond om tien uur,
dat ze weer hard zat te naaien. Het eten
voor haar man stond reeds lang te wach
ten, maar nog steeds kwam hij niet.
Ze was net even opgestaan om haar lie
veling wat suikerwater te geven. Het ke
reltje kon soms zoo akelig hoesten. O, als
ze dien jongen eens moest missen En toch.
Het antwoord uit de H. Schrift moet op
andere manier worden gezocht.
Er staat niets in den Bijbel over het ge
bod van het doopen van kinderen, of het
recht en den plicht van de vrouwen om
deel te nemen aan het Avondmaal.
Dat dit geschiedt staat ondanks het ont
breken van een bevel, vast op grond van de
analogie der H. Schrift.
Welnu krachtens afleiding uit die analo
gie (gedachtengang) en in 't bijzonder uit den
aard en het doel van het lid-zijn van Chris
tus' lichaam en van de ambten in de ge
meente moet naar het inzicht van Ds.
Lindeboom de vrouw medewerken aan de
verkiezing.
Het ambt aller geloovigen toch komt niet
alleen aan den man maar ook aan de vrouw
toe, daar zij de zalving van Christus mede
deelachtig is.
Daarom zijn allen geroepen tot profetische,
priesterlijke en koninklijke werkzaamheid.
In de dagen van '34 en '85 heeft niemand
er aan gedacht een vrouw' af te wijzen, die
zich, terwijl haar man achterbleef, aansluiten
wilde bij hen die de reformatie der Kerk ter
hand namen.
Men verblijdde er zich over, dat zij ge
nade had ontvangen om haar ambt uit te
oefenen.
Is het dan niet inconsequent, dat ze wei
in buitengewone tijden reformatorisch mag
optreden, maar dat men haar in den gewo
nen gang van het kerkelijk leven uitsluit
van het deelnemen aan de stemming
Bovendien er is ook niemand die haar
het recht van approbatie betwist. Daar
door is het dus mogelijk dat een vrouw
iemands verkiezing kan ongedaan ma
ken, door het inbrengen van wettige be
zwaren.
Waarom is het dan wel ongeoorloofd door
het uitbrengen van haar stem iemands ver
kiezing te helpen bevorderen?
Wanneer een lid het stemrecht uitoefent,
doet hij dit alleen krachtens het ambt aller
geloovigen. Als derhalve de kerkeraad bij d:
oproeping der leden om krachtens dit ambt
hun stem uit te brengen, zich alleen tot de
mannen richt, krenkt hij dan niet de vrouwien
in haar ambt dat zij toch evengoed heb
ben als de man
Wat de vraag naar de w e n s c h e 1 ij k-
h e i d en de bevordering van den bloei aan
gaat spreekt het van zelf, dat dit voor Ds.
L. geen vraag is. De vrouw heeft het
recht of heeft het niet. Heeft zij het, dan
moet de Kerk, welke de tijdsomstandigheden
ook zijn, dat recht erkennen en staat het
ook vast dat de uitoefening van dit recht be
vorderlijk moet zijn aan den bloei der Kerk.
Dat de vrouw tot dusver daarvan uitgeslo
ten was mag de Kerk niet weerhouden den
weg te gaan, die naar Gods Woord duide
lijk voor ons ligt.
Men deed dit b.v. ook inzake Art. 35.
Samenvattende komt Ds. L. tot de slot
som dat de Kerk niet aan de vrouw moet
toekennen het kiesrechtmaar erken-
n e n, dat zij dit recht krachtens haar ambt
bezit en de Kerk derhalve aan haar uitslui
ting van medewerking aan de verkiezing van
ambtsdragers een einde behoort te maken.
Zooals onze lezers zien, is hier stof van
nadenken en bespreking te over. Niet alleen
in de kerkeraden, doch ook in de huiselijke
kringen. Beide deelen van het rapport zijn
de ernstige overweging waard.
Mocht een onzer lezers zich gedrongen
igevoelen zijn meening doch wel ge
staafd ten beste te geven, of andere ar
gumenten pro of contra kennen, dan zal
onze Kerkbode gaarne plaats daarvoor in
ruimen.
Wij komen in ons blad er naar we hopen,
nog op terug. v. D.
We mogen wel toezien, welk zaad wij in
den akker van het hart onzer kinderen zaaien.
Maar al te vaak denken we bij dat zaaien aan
het opzettelijk werk van onderwijs, vermaan
en waarschuwing. Toch zou ik er dezen keer
graag eens de aandacht op vestigen, dat we
ook op anderen manieren zaaien. Natuurlijk,
dat opzettelijk arbeiden aan de opvoeding der
kinderen is van 'hoog belang, maar wanneer
ook op andere manieren zaaien. Natuurlijk,
als hij ouder werd, hoe zou ze dan langer
het slechte leven van den vader voor het
kind kunnen verbergen. Was het nu al niet
dikwijls zoo moeilijk Had het ventje gis
teren niet gevraagd, hoe het kwam, dat va
der soms zoo raar liep
En toen had ze gezegd, dat vader zoo hard
werkt en dat hij zoo moe was en dat hij
daarom haast niet kon loopen.
P, mijn God, zuchtte ze diep. Ik heb dus
m'n kind voorgelogen Maar ik kan toch
niet zeggen, dat vader zoo zwaar zondigt.
En eenmaal, kermde ze toen, zal toch de
tijd komen, dat de jongen ziet, wie en wat
z'n vader is. Eenmaal zal de tijd komen, dat
de zoon opmerkt, dat de vader dronken
is. O, het is om krankzinnig te worden.
En wild wierp ze haar naaiwerk weg en
snikkend riep ze uit O, mijn God, wat
heb ik toch gedaan, dat ge mij zóó zwaar
straft.
En toen kwam haar plotseling in de ge
dachten een enkele regel van het vers, dat
ze vroeger op school had geleerd
„Gij straft mij wel,
Maar naar mijne zonden niet."
Toen had ze weer kracht gekregen om
te bidden, het eenige middel tegen moede-
loosheid en wanhoop. En moedig had ze
haar werk weer opgevat.
Reeds slaat de klok twaalf uur en nog is
Jacob niet thuis. Maar, wat hoort ze daar
Welke ruwe klanken bereiken thans haar
oor O, welk gruwelijk vloeken verstoort de
nachtelijke stilte. Het leven en lawaai komt
ook maar van geringe waarde schatten, loo
pen we groot gevaar, aan de ziel van onze
kinderen schade te berokkenen. Ik bedoel nu
hiermee, wat de kinderen zoo dagelijks bij
ons hooren en zien.
Ieder heeft wel eens gemerkt, dat kinderen
scherp luisteren, vooral, wanneer we liever
hebben, dat ze iets niet hooren. Menigeen
heeft er al versteld van gestaan, dat kinde
ren soms met zulke wijze woorden voor
den dag kunnen komen. Van wie hooren
-ze die Immers van ons, groote menschen.
Daar pronken ze graag mee. En wat hoo
ren ze verder van ons Gaat het vaak over
de dingen van het aardsche leven Och ja,
[natuurlijk, daar leven we dagelijks midden
in. Maar blijft het daar nu bij Komen ook
hoogere dingen in onze gesprekken voor
Laten we er aan denken, ook hierin zulien
we bij onze kinderen maaien, wat we ge
zaaid hebben. Hebben we 't graag over het
verkeerde van buur of familielid, aan mogen
lw"e er ons niet over verwonderen, dat de
kinderen ons ook al gauw het leelijke van
anderen komen vertellen. Is het niet merk
waardig in sommige gezinnen weet men
weinig van anderen, althans weinig kwaads,
terwijl in andere gezinnen tot de kinderen
toe allen op de hoogte zijn met het ver
keerde van de heele buurt en van dz heele
familie. Dat is zonder twijfel een gevolg van
het uitgestrooide zaad. 't Is ook merkwaardig,
klwaadsprekers weten wel, waar ze met hun
nieuws terecht kunnen. Zoo iets moeten de
kinderen bij ons niet kunnen constateeren
de naam van een ander is ons even lief als
onze ipigen naam. Hierin de voorzichtigheid
te betrachten, zal niet nalaten, ook onze kin
deren ten zegen te worden.
En dan, wat zien ze bij ons IJverigen
arbeid oor het dagelijksch brood Goed,
maar ook een arbeiden om de spijze, die niet
vergaat Heerlijk voor een kind te zien, dat
zuinigheid en spaarzaamheid worden betracht,
maar ook moeten ze zien, dat de hand mild
wordt geopend voor den arme en den nood
druftige. Ze moeten zien, dat moeder aan
houdend ijverig bezig is, om het kleed rein
eh net te houden, het voedsel op tijd gereed
te krijgen. Dat is van uitnemende waarde.
Dat is goed zaad in den akker. Maar nu
moet er even trouw gezorgd worden, dat
de consciëntie van de kinderen rein blijft en
dat voor het geestelijk voedsel op tijd wordt
Igezorgd.
Zien de scherpe oogjes van de kinderen,
dat vader en moeder elkander op de han
den dragen, elkander bijstaan Zien ze, dat
fwe elkaar hoog houden, dat we trouw en
eqrlijk met elkaar, met de buren, met de
kennissen, met de familie omgaan Ze moe
ten het voor oogen zien, dat op de kleinig
heden wordt gelet, zonder dat we schriel en
petieterig worden, dat rijke zegeningen, die
de Heere geeft, worden gewaardeerd en er
kend. Dat wordt altemaal goed zaad in den
akker.
En als we dan zoo gezaaid hebben, dan
moeten we willen wachten. Dat verstaat de
landman gewoonlijk beter dan de opvoeder.
Je hoort er nooit van, dat de boer den grond
gaat omwoelen om te zien, wat er van het
gezaaide terechtkomt. Dan zou heel zijn
oogst bederven en daarom wacht hij.
Maar de ouders willen wel eens dadelijk
vruchten plukken, worden ongeduldig en be
derven dan soms het opkomende koren, dat
wel al ontkiemde, maar nog niet te voor
schijn kwam. Soms is er in het kinderhart
wel een voornemen, om goed te doen. Dat is
een kiemend zaad. Maar het volbrengen vin
den ze dan nog niet altijd. Wanneer nu de
opvoeder komt met harde verwijten en zware
vermaningen, dan bederft hij den te velde
staanden oogst. Bovendien mogen we niet
vergeten, dat, zooals bij alle uitzaaien, wij
niet het minst bij het bearbeiden van de kin
derharten afhankelijk zijn van den zegen van
Boven. Onze God is de Heer des oogstes,
ook hier. En daarom moet geloovig gezaaid
en dan geduldig gewacht worden op wat
Hij op den akker wil doen groeien.
Intusschen mogen we wel druk wieden,
want er is ook boos zaad gezaaid in dezen
akker. Satan zou daar ook graag een goeden
ioogst halen. En daarom kunnen we niet
ijverig genoeg wezen in het uitroeien van
de sprieten, die uit dat booze zaad opschie
ten. Daar staat een Christen-ouder toch vaak
verbaasd over, dat namelijk dat verkeerde
zaad zooveel vlugger en weelderiger uitgroeit
nader. Daar wordt op haar deur geklopt.
Met knikkende knieën, doodsbleek, staat de
arme vrouw op, slaat een laatsten blik naar
de bedstede, waar haar lieveling slaapt en
wankelt dan naar de deur.
Daar staan vier mannen voor haar, die
samen een ander persoon dragen. Eén der
kerels voert het woord en vertelt haar in
z'n dronkenmanstaal, dat haar man wat te
veel gedronken had en toen onder een wa
gen geraakt was. De wielen waren hem over
hoofd en borst gegaan. Toen legden zij hem
in de gang en zingende gingen ze heen.
Met de uiterste krachtsinspanning gelukte
het de arme Tine haar man in de kamer
te dragen. Dan kleedde zij hem uit, wiesch
de wonden aan hoofd en borst met wat
lauw water. Roerloos lag daar haar Jacob,
die eenmaal een sieraad in de maatschappij
was geweest. Het smartelijk kreunen, dat
de ongelukkige bij tusschenpoozen liet hoo
ren, was het eenige teeken van leven.
Op den vloer kon hij echter niet blijven
liggen, maar hoe hem op z'n bed te tillen.
Alleen kon ze dat niet doen. Zou ze haar
Karei roepen, dat die een beetje hielp. Maar
nauwelijks was deze gedachte bij haar op
gekomen, of ze wierp ze verre van zich.
Haar jongen zou dan de dranklucht ruiken,
die zijn vader omringde.
Neen, dat nooit. De jongen mocht den
eerbied voor z'n vader niet verliezen.
£Wordt vervolgd.)