Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 29 April 1927.
No. 17.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
UIT HET WOORD.
DAAR STAAT GESCHREVEN.
Belijdenis des geloofs.
Jubileum van ds. van der Veen.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Abonnementsprijs) per kwartaal by vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrydag-
Afzonderljjke nummera 8 oent. PerSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ ic OLTHOFF
Advertentleprljsi 15 oent per regel; by jaarabonnement van Adres van de Administratie: Sparyaardetraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reduotie. fjrma LITTOOIJ OLThOFP, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. 6IR0NUMMER 42280.
Matth. 4 10.
Hoe dikwijls toch onze Zaligmaker ver
wijst naar wat er staat geschreven Ieder
oogenblik ontmoet ge, wanneer Zijn woor
den worden aangehaald door die evangelis
ten, uitspraken als deze „Hoe leest ge",
„hebt ge niet gelezen", „wat zegt de Schrift",
dat „de Schrift niet kan gebroken worden",
„opdat de Schrift vervuld zou worden" en
dergelijke meer. Hij citeert telkens de woor
den der heilige Schrift en dan niet, zooals
de Satan Ps. 91 aanhaalt bij de verzoeking
in de woestijn, hier en daar wat weglatende,
wat er in moet blijven. Neen, Hij verdraait
of verminkt de Schriften niet, Hij gebruikt
ze in haar rechten zin en handhaaft wat
daar staat zwart op wit voor ieder
leesbaar. En de apostelen volgen Hem daar
in na. Met hetgeen daar staat geschreven,
ovenwon Hij den Satanmet wat er is
geschreven, beantwoordt Hij Zijn vijanden
onder de menschen met wat er staat ge-
gesichreven, vertroost en vermaant en be
straft en onderwijst Hij Zijn discipelen als
Hij in den staat der vernedering is en het
eerste, wat Hij doet, als Hij opgestaan is
uit de dooden, is wijzen op wat daar staat
geschreven en wat daar is gezegd.
Van de Schrift zegt Petrus, dat ze is een
licht in het donker en Ps. 119 zegt ervan,
dat ze is een lamp voor onzen voetter
wijl Jesaja nog sterker spreekt en leert, dat
Gods Woord is als de dageraad. Want hij
roept uit „Tot de wet en tot het getuige
nis. Zoo ze niet spreken naar dit Woord,
het zal zijn, dat ze geen dageraad zullen heb
ben". De Schrift is dus als de dageraad,
voor wie er naar hooren en we zullen wel
doen, als we er acht op hebben mogen meer
dan op 't licht van den morgen als dat
gene, waarmee voor ons alle duister wijkt.
Het geloof leeft bij de Schrift. Het ge
loot is uit het gehoor en het gehoor door
het woord Gods. En het woord Gods is
het woord der Schrift. In 2 Tim. 3 16 zegt
Paulus Al de Schrift is van God ingegeven
en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot
verbetering, tot onderwijzing, die in de recht
vaardigheid is en daarna neemt hij (2 Tim.
4:1 en 2) Timotheus als onder eede en be
zweert hij hem, dat dat Woord gepredikt
moet worden dat wil zeggen dus de Schrift.
Prediking, goede prediking is bediening der
Schriften, verkondiging van wat daar staat
geschreven. Dat heeft de gemeente zoo noo-
dig. Het gepredikte woord der Schrift is
het middel, waarvan de Geest Gods gebruik
maken wil om Christus' Kerk te vergade
ren en het geloof wordt gevoed door de
Schrift en leeft bij wat daar staat geschreven.
't Geloof steunt op de Schrift en kent geen
andere openbaring, waarop het zich gron
den kan, geen ander vast betrouwbaar steun
punt, dan wat daar staat geschreven. In onze
Nederlandsche Geloofsbelijdenis wordt dat
zoo uitdrukkelijk en klaar beleden door de
Gereformeerde Kerken, van ouds „Al deze
Schriften ontvangen wij voor heilig en ka-
noniek, om ons geloot daarnaar te re-
guleeren daarop te gronden en
daarmee te bevestigen". „Wij ge-
looven, dat deze Heilige Schriftuur den wille
Gods volkomenlijk vervat en dat al hetgeen
de mensch schuldig is te gelooven om zalig
te worden, daarin genoegzaam geleerd
wordt."
In de Schrift geeft God Zich Zelf te ken
nen. Het woord der Schrift gebruikt de Hei
lige Geest dan ook als 't middel, om den
zondaar aan zich zeiven en zijn zonde en aan
God en Zijn genade te ontdekken en om
God te leeren kennen tot zaligheid. Het ge
loof is kennis maar een bijzondere kennis,
een kennis, die we verkrijgen, doordat de
Geest ons hart opent, om zóó acht te slaan,
op wat de Heilige Schrift openbaart van
God, dat we wel moeten aanvaarden, dat
Hij ook onze zonden vergeven wil en onze
genadige Vader wil zijn. Geloof is zulk een
kennis, dat we steunende, leunende, ons ver
latende op het Woord Gods, vertrouwen,
dat er bij God voor ons vergeving is in Chris
tus Jezus. Het zaligmakende geloof wil zeg
gen niet maar voor waar houden zonder
meer, wat daar staat, maar het licht, dat
God aangaande Zich Zeiven en Zijn genade
plan doet uitstralen in de Schrift, opvangen
tot zaligheid en tot troost. De Emmaüsgan
gers waren traag daarin n.l. in dat geloovig
opvangen van de lichtstralen der Schrift
daarom waren hunne zielen in het donker.
Ze waren wel geloovigen. Ze waren discipe
len van Jezusmaar hun geloof was niet
recht werkzaam met wat er stond geschre
ven in de Schriften. Totdat Jezus kwam om
te openen de Schriften en te openen hun
verstand en daar werd het licht.
Wie gelooft, gelooft niet op grond van
een andere openbaring dan de Schrift. Wie
gelooft, leert aan het Woord Gods genoeg
krijgen tot zaligheid. Versta wel de Heilige
Geest leert den mensch niet, aan het zoo
genaamd historisch geloof genoeg krijgen,
maar aan de Schrift, aan wat er staat ge
schreven genoeg krijgen, leert ons genoeg-
zamen grond krijgen aan de Schrift, dus aan
wat God geopenbaard heeft van Zijn raad
slag, van Zijn vredesgedachten, van Zijn be
loften, en Zijn roepingen, om te weten, dat
Hij ons, ook ons, niet afslaan wil. Het waar
geloof is een geloof, dat de waarheid der
Slchriften ziet, maar niet om die waarheid
te laten liggen, als niet ter zake doende, doch
om in die waarheid genoegzamen grond te
vinden om zich toe te vertrouwen aan den
Heere ter zaligheid.
K. v. d. E.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Het zal elk duidelijk zijn, dat we het oog
hadden op de bepaalde handeling, welke een
gedoopte moet verrichten om toegang tot
het H. Avondmaal te verkrijgen. De kinde
ren der gemeente zijn evengoed leden der
gemeente als de volwassenen. In dit opzicht
is er geen onderscheid. Zij hebben ook even
veel (r.echt op de H. Sacramenten als de
belijdende leden. Dit moet steeds op den
voorgrond staan. Of ieder, die met de jonge
leden dagelijks omgaat, zich daarvan helder
bewust is, zou ik niet duiven te beweren.
Alvorens de kinderen te wijzen op hun roe
ping, moet men zich vergewissen, of zij wel
hun voorrechten kennen. Waarschijnlijk ha
pert in de opvoeding wel een en ander. Het
is mij meermalen gebleken, dat de ouders
dit niet steeds genoeg in 't oog houden, ja
het komt voor, dat vader en moeder daar
over nooit eens afzonderlijk spreken. Wie
nu weet, welk een waarde een gezinsleven
heeft, waarin een gezonde opvatting heerscht,
en waarin ook deze dingen met de noodige
wijsheid besproken worden, betreurt het, dat
er in dit opzicht verwaarloozing voorkomt.
Menige ouders zijn wel benieuwd naar welke
maatschappelijke positie het hart hunner kin
deren uitgaat en daarover spreken zij met
hen, doch om hen duidelijk te maken, welk
een plaats zij in de gemeente innemen, daar
aan wordt minder gedacht. Wij nemen aan,
dat nog wel aan de kinderen gezegd wordt,
dat zij zonder wedergeboorte niet kunnen
ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar
zonder hen duidelijk te maken, welke rijke
weldaden hun door den H. Doop werden be-
teekend en verzegeld. Men legt aan hun
consciëntie wel, wat zij doen en laten moe
ten, maar zonder hun genoegzaam het oog
te openen voor wat God beloofd heeft en
reeds gedaan heeft. Zoo komen de kinderen
in den waan, dat het op hen aankomt en
als zij dan merken, dat zij het er niet bren
gen kunnen, welnu dan is er altijd nog een
belotte, waarop zij pleiten kunnen.
Vergis ik mij hierin niet ik zou wel
willen, dat men mij van ongelijk kon over
tuigen dan blijkt hieruit duidelijk, hoe
weinig er in den regel op de eerste vraag
gelet wordt, welke aan de ouders bij den
Doop hunner kinderen gedaan wordt. Zij
herinneren zich heel duidelijk, dat zij be
loofd hebben hun kinderen te zullen opr
voeden in de vreeze des Heeren en die be-
lofte weegt ook nog wel, maar wat zij be
leden hebben aangaande hun kinderen ont
gaat hun blijkbaar. Niet het eerste gedeelte,
want een vader en moeder moeten wel blind
zijn, indien zij niet de bevestiging daarvan
zien bij het opgroeien hunner kinaeren. Dat
onze kinderen met ons in zonde ontvangen
en in ongerechtigheid geboren zijn, het komt
steeds helder uit. De ingenomenheid met
onze kinderen moet wel zeldzaam groot zijn,
indien wij de openbaring van de aangeboren
verdorvenheid niet merken. Het duurt ge
woonlijk niet lang, of wij aanschouwen de
eerste sporen daarvan. Het is waar, dat men
wel eens den indruk ontvangt, dat sommige
ouders het in de opvoeding vergeten, wijl zij
soms meer waarde toekennen aan wat een
kind zegt, dan wat een ander zegt, maar
dit komt niet zoo vaak voor. Doch zien zij
nu ook in die kinderen, dat zij geheiligd zijn
in Christus en dat zij leden der gemeente
zijn. Als eens een nauwkeurig onderzoek in
gesteld werd, dan zou naar ik vrees uitkomen,
dat vele ouders zelfs niet in hun beschouwing
er een behoorlijke plaats voor ingeruimd heb
ben. Zij weten niet, hoe zij het een met het
andere zullen rijmen, het een schijnt het an
dere uit te sluiten. Zij hebben het wel ver
klaard en zij meenden het ook wel goed,
maar heusch als zij nu precies zeggen moe
ten wat zij daarmede bedoeld hebben, dan
kunnen zij dat niet.
Als men nu bedenkt, dat dit de grondslag
is, waarop de opvoeding onzer kinderen moet
rusten, dan zal men ook verstaan, dat het
niet anders kan, of de schadelijke gevolgen
kunnen niet uitblijven. Het begin is verkeerd
en het verdere beweegt zich ook in een
verkeerde richting. En nu mogen men zich
troosten met de gedachte, dat onderwijzers
en predikanten wel zullen zorgen, dat het
gebrekkige verbeterd wordt klakkeloos
wordt het altijd beweerd, dat de kinderen
de laatsten toch veel gemakkelijker geloo
ven dan de ouders, doen dit gaat alleen op,
voorzoover de kinderen denken, dat vader of
moeder van een of ander vak aan kennis
minder verstand heeft doch overigens
hechten zij veel aan wat zij thuis gezien en
fehoord hebben. En dit is ook maar geluk-
ig. Het is mij op dit oogenblik er maar om
te doen om even de aandacht er op te ves
tigen, dat er lang niet genoeg aan gedacht
wordt om aan de kinderen in bizonderheden
te laten zien, wie de trouwe Verbonds-God
voor hen is geweest in hun geslacht en in
hun eigen leven. Het heett mij meermalen
ontroerd, als ik de kinderen zoo uit vollen
borst hoorde meezingen Gij volk uit Abra
ham gesproten, dat zooveel gunsten hebt
genoten en hoe kon mijn hart dan wenschen,
dat zij in hun ouders leidslieden mochten
hebben om hun vroeg het besef bij te bren
gen, welk een genade en welk een eere het
is om te mogen be hooren tot dit volk1. Het
wordt ook te veel uit het oog verloren, dat
onze kinderen niet op zich zelf staan, maar
dat zij behooren tot geslachten, waarin God
Zijne genade heeft willen verheerlijken tot
eene familie, welke de smaadheid van Chris
tus grooteren rijkdom acht dan alle schat
ten van het Egypte dezer wereld. Onze kinde
ren moeten vroeg leeren inzien, dat God over
hen beschikt heett en dat Hij niets van hun
willekeur heett overgelaten, zoodat er eigen
lijk niets anders voor hen overblijft dan om
het juk des Heeren gewillig op den schou
der te nemen.
Naar we meenen zou dit onder den zegen
des Heeren veel kunnen bijdragen om het
hun later gemakkelijk te maken tot de be
lijdenis van het geloot te komen. De gevol
gen toch van zulk een leiding kunnen niet
uitblijven. Wij leeren op deze wijze allereerst
te letten op al wat God heeft geopenbaard
en wij zullen verstaan, dat daarin alleen ons
de grond is gegeven, waarop wij ons verla
ten kunnen. Alvorens wij belijdenis des ge
loofs afleggen, mogen wij wel onderzoeken
of wij in 't geloof zijn, ja, wij moeten dit,
maar wij behoeven niet uit te maken, of wij
reeds het echte geloof hebben. Dit is de
fout geweest van de Labadisten, die eischten,
dat iemand, eer hij toegang tot het H. Avond
maal vroeg, overtuigd moest zijn en even
als een Paulus kon zeggen ik weet in Wien
ik geloofd heb en dat Hij machtig is het
pand bij Hem weggelegd te bewaren tot op
den dag van Christus. Zelfs stonden zij er op,
dat hij daarvan zoo duidelijk verslag kon
doen, dat ook anderen eveneens oordeelden.
De Gereformeerden hebben zich daarvoor
gewacht cn zij hebben ook altijd uitgespro
ken, dat er in 't geloof zekérheid is. Dit
komt er niet later bij. Het geloof nu is een
vaste grond der dingen, die men hoopt en
een bewijs der zaken welke men niet ziet.
Doch zij hebben onderscheid gemaakt tus-
schen de zekerheid welke er in 't geloof
is .e" de verzekering van 't geloof, waarnaar
elk christen s taan jnoet. Als er in een ge-
loovige geen ongeloof meer was, zou net
niet moeiejijk zjjn, doch dit is niet het ge
val. In hetzelfde hart is licht en duisternis,
genade en zonde, bereidvaardigheid om God
te dienen en wrederspannigheid om zich aan
God te onttrekken, vertrouwen en twijfel
zucht en deze t egenovergestelde krachten
veroorzaken strijd. Nu ontbreekt vaak het
vermogen om juist te onderscheiden en dit
maakt het vooral bij jonge menschen zoo
moeilijk. Als het dan ook eisch was, dat zij
eerst moesten uitmaken, welk geloof het
hunne was, vóór zij tot belijdenis kwamen,
dan moesten zij wachten, tot zij daarvan vol
komen zekerheid hadden. Doch onze Cate
chismus, die op dit punt van groote wijsheid
en voorzichtigheid blijk geeft, leert ons, dat
wij een antwoord moeten geven op deze
drie vragen, of wij ons vanwege onze zonden
voor God verootmoedigen of wij ons ver
trouwen stellen op de barmhartigheid Gods
in Christus Jezus en of wij lust hebben om
den Heere te dienen.
Er zijn altijd zeer verstandige Christenen
en die zeggen niet als iemand dit verklaren
kan, dan kan hij ook wel verklaren, dat hij
een geloovige is in den Bijbelschen
zin van het woord, doch deze lie
den vergeten, dat men tot de uitkomst
van een rekensom op een andere wijze
komt dan tot de verzekering van zijn eigen
geloof. O, hun schijnt het zoo gemakkelijk
toe om uit te maken niet wat echt geloof is,
maar welk geloof het onze is. Doch dit is
niet zoo. De practijk leert het anders. Een
goed verstand is een goede gave, en een ver
licht verstand is een dubbele gave, doch
hoewel het bijdragen kan om ons in onze
geestelijke moeilijkheden te helpen, het den
ken op zich zelf, al is het nog zoo zuiver
brengt er ons niet. Het doel van de bedie
ning der Sacramenten is dan ook om ons
in 't geloof te sterken en onze belijdenis
aarzelt niet om te verklaren, dat God juist
ter wille van de zwakheid van ons geloof
de zichtbare teekenen en zegelen heeft ge
schonken.
Dit moeten onzen jeugdigen helder ver
staan, opdat zij eensdeels al den ernst gevoe
len, welke in 't doen van belijdenis ligt, en
anderdeels inzien, dat zij er niets meer in
behoeven te leggen, dan er inzit.
En als zij daarbij verstaan, dat zij alles
van God mogen verwachten en niets van
zich zelf, dan zullen zij dezen stap zetten
louter uit gehoorzaamheid aan Hem, die hen
zoo trouw heeft geleid en zoo rijk heeft ge
zegend, dan zullen zij altijd met erkentelijk
heid kunnen terugzien op de ure, waarin zij
openlijk zich verbonden hebben aan Hem
en Zijn zaligen dienst.
BOUMA.
Het was een schoone avond, dien de Kerk
van Goes haar jubileerenden pastor j.l. Maan
dag bereid had.
De kansel en het voorlezersgestoelte wa
ren geflankeerd met planten en bloemen
en temidden van de palmen stonden de on
derscheiden geschenken, waarmee men den
gelukwenschen een meer aanschouwelijken
vorm meende te kunnen geven.
's Zondagsavonds te voren had Ds. v. d.
Veen een gedachtenisrede uitgesproken, waar
voor we elders in ons blad melding maken.
Toen had de gemeente geluisterd.
Thans was het luisteren aan den jubilaris.
Het stemde tot blijdschap dat behalve de
kinderen, ook de gade van den jubilaris aan
wezig kon zijn.
Verschillende afgevaardigden van buiten en
binnen de kerk van Goes voerden het woord,
en gewaagden van waardeering voor het
geen de Heere in den persoon van Ds. v. d.
Veen aan de Zeeuwsche Kerken en Goes
in 't bijzonder heeft gegeven.
Het was al laat voor deze dienst met véle
sprekers beëindigd was.